Home

Rechtbank Breda, 20-11-2012, BY9148, 11/4024

Rechtbank Breda, 20-11-2012, BY9148, 11/4024

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
20 november 2012
Datum publicatie
22 januari 2013
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2012:BY9148
Formele relaties
Zaaknummer
11/4024

Inhoudsindicatie

Aan bestuurder van een stichting uitgekeerd voordeel vormt resultaat uit een werkzaamheid.

Belanghebbende en B vormen samen het bestuur van een stichting. De stichting heeft een aantal panden aangekocht en bij de aankoop een voorkeursrecht van koop verleend aan de twee bestuurders. In 2008 heeft de stichting de panden verkocht aan een derde en de met de verkoop gerealiseerde winst uitgekeerd aan belanghebbende en B.

De rechtbank oordeelt dat niet belanghebbende en B, maar de Stichting economisch en juridisch eigenaar van de panden was, zodat aannemelijk is dat belanghebbende het in 2008 door de stichting uitbetaalde voordeel heeft genoten in zijn positie als bestuurder van de stichting. De inspecteur heeft dit voordeel dan terecht als resultaat uit overige werkzaamheden in 2008 in de heffing betrokken.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 11/4024

Uitspraakdatum: 20 november 2012

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Venlo,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 23 juni 2011 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem over het jaar 2008 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 september 2012 te Eindhoven. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Boxmeer, en namens de inspecteur, [gemachtigden]

De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen met elkaar in overleg te treden. Bij brief van 15 oktober 2012 hebben partijen bij monde van de gemachtigde aan de rechtbank meegedeeld dat het overleg niet tot een compromis heeft geleid en de rechtbank verzocht om uitspraak te doen. Hierop heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en een mondelinge uitspraak aangekondigd.

1. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2. Gronden

2.1. Belanghebbende en [de heer A] (hierna: [de heer A]) vormen samen het bestuur van de stichting [de Stichting] (hierna: de Stichting). De Stichting is opgericht op [datum] 1982. Belanghebbende en [de heer A] hebben de Stichting opgericht om een lening te kunnen krijgen bij de Triodos Bank voor de aankoop van een pand. Het pand, gelegen [adres] te [plaats X], was een studentenhuis waar [de heer A] met nog enkele andere medestudenten woonde. Omdat het pand te koop was gezet en [de heer A] voor uitzetting vreesde, hadden belanghebbende en [de heer A] het plan opgevat om het pand te kopen en zelf te gaan verhuren. De ouders van belanghebbende en [de heer A] én de ouders van enkele medebewoners hebben zich bij de Triodos Bank borg gesteld voor de lening.

2.2. Volgens de statuten heeft de Stichting tot doel het verstrekken van goede en betaalbare huisvesting aan mensen uit de lagere inkomensklasse, die anders dan in gezinsverband willen wonen (artikel 2). Het bestuur moet bestaan uit 3 leden (artikel 4). Bestuurders kunnen alleen zij zijn die lid zijn van de Vereniging van Borgen van de Stichting of van de Vereniging van Huurders van de stichting (artikel 5). Bij vereffening bepaalt het bestuur welke bestemming aan de overgebleven bezittingen zal worden gegeven, met dien verstande dat het saldo moet worden besteed voor een doel dat het doel van de Stichting zoveel mogelijk nabij komt (artikel 13).

2.3. Op 8 februari 2000 heeft de Stichting de panden gelegen [adres 1/1a] tot en met g en [adres 2b] tot en met h te [plaats X] gekocht voor ƒ 900.000. De aankoopsom bleef de Stichting schuldig aan de verkoper. Ter zake is een recht van hypotheek gevestigd op de panden. De schuld moest na 10 jaar worden afgelost. Bij de aankoop heeft de Stichting een voorkeursrecht van koop verleend aan de twee bestuurders: indien de stichting de panden binnen 10 jaar zou verkopen, hadden belanghebbende en [de heer A] het recht tot koop voor ƒ 900.000.

2.4. Op 3 november 2008 heeft de Stichting al haar onroerende zaken verkocht voor € 900.000. Volgens belanghebbende en [de heer A] had van die koopsom € 774.000 betrekking op de in 2000 gekochte panden. De Stichting heeft de met de verkoop van die panden gerealiseerde winst van € 365.598 uitgekeerd aan belanghebbende en [de heer A]. De inspecteur heeft daarvan de helft of een bedrag van € 182.798 in 2008 belast bij belanghebbende als resultaat uit overige werkzaamheden en een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 184.167 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.896. Aan [de heer A] is geen navorderingsaanslag opgelegd vanwege het ontbreken van een nieuw feit. Aan [de heer A] was een aanslag inkomstenbelasting/premieheffing over 2008 opgelegd terwijl het boekenonderzoek naar de onroerendgoedtransactie nog bezig was bij de Stichting.

2.5. In geschil is het antwoord op de vraag of het door de Stichting aan belanghebbende uitgekeerde aandeel in de gerealiseerde winst van € 182.798 terecht als resultaat uit overige werkzaamheden in 2008 in de heffing is betrokken. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de inspecteur bevestigend. Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een belastbaar voordeel, maar van een onbelaste vermogenstransactie. Ter zitting heeft belanghebbende verklaard zijn subsidiaire standpunt dat sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel te laten varen.

2.6. De rechtbank stelt voorop dat voor de belastbaarheid van het voordeel van € 182.798 van belang is of belanghebbende het voordeel heeft genoten als bestuurder van de Stichting of op andere gronden. Indien het voordeel is genoten vanuit de functie als stichtingbestuurder, is het voordeel belast, tot 2001 als inkomsten uit andere arbeid en na die datum als inkomsten uit een werkzaamheid (vgl. Hoge Raad, 26-02-2010, 08/05162, LJN BJ5177, BNB 2010/178).

2.7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Stichting van meet af aan een reële functie gehad en een bestaan los van belanghebbende en [de heer A]. Dat geldt zeker voor de eerste jaren, toen immers ook derden borg stonden voor de leningen van de Stichting. Het is dan niet aannemelijk dat belanghebbende en [de heer A] in die jaren over het vermogen van de Stichting konden beschikken als ware het hun eigen vermogen. Belanghebbende heeft gesteld – en [de heer A] heeft dat schriftelijk bevestigd – dat zij later het vermogen van de Stichting wel beschouwden als eigen vermogen. Dat brengt echter nog niet mee dat de Stichting toen als fiscaal transparant moet worden aangemerkt. De Stichting had immers ook na 2000 nog een reële functie, alleen al doordat de Stichting, en niet belanghebbende of [de heer A], schuldenaar van de lening van ƒ 900.000 was. Uitgaande van een reëel bestaan van de Stichting, waren de in 2000 gekochte panden ook werkelijk eigendom van de Stichting en niet van belanghebbende en [de heer A].

2.8. Belanghebbende heeft gesteld dat [de heer A] en hij van meet af aan economisch eigenaar waren van de in 2000 aangekochte panden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende dat echter, tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur, niet aannemelijk gemaakt. Van economische eigendom van een pand is sprake indien alle baten, lasten, kansen en risico’s met betrekking tot dat pand voor rekening en risico komen van de economisch eigenaar. Uit de overeenkomst van 2000, waarbij het voorkeursrecht werd gevestigd, blijkt echter dat aan belanghebbende en [de heer A] alleen de goede kansen toekwamen. Zij liepen geen enkel risico met betrekking tot de panden, de Stichting wel. Van economische eigendom kan dan niet worden gesproken.

2.9. Nu niet belanghebbende en [de heer A], maar de Stichting economisch en juridisch eigenaar was van het pand, is aannemelijk dat belanghebbende het in 2008 door de Stichting uitbetaalde voordeel heeft genoten in zijn positie als bestuurder van de Stichting.

2.10. Voor dat geval heeft belanghebbende gesteld dat de bevoordeling heeft plaatsgehad in het jaar 2000, bij de aankoop van het pand, omdat toen het voorkeursrecht is verleend zonder dat daar enige tegenprestatie tegenover stond. De rechtbank gaat er met partijen vanuit dat de uitkering door de Stichting van € 365.598 in 2008 is gegrond op het in 2000 gevestigde voorkeursrecht. Dat leidt echter niet tot belastbaarheid van dat voordeel in het jaar 2000. In 2000 was slechts sprake was van een mogelijke kans op voordeel bij verkoop van de panden binnen 10 jaar maar was nog geen voordeel genoten. Belanghebbende en [de heer A] hebben ook na 2000 als bestuurders van de Stichting de exploitatie van de panden en de verkoopactiviteiten verricht. Het voordeel vond dus mede zijn grond in de na 2000 door belanghebbende en [de heer A] verrichte werkzaamheden als bestuurder van de Stichting. Pas bij de daadwerkelijke realisatie van het voordeel in 2008 genoten belanghebbende en [de heer A] als bestuurders van de Stichting een voordeel uit het in het jaar 2000 toegekende voorkeursrecht. De inspecteur heeft het voordeel dan terecht in 2008 belast.

2.11. Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.

2.12. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 20 november 2012 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.J. van Balkom, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 27 november 2012

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.