Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-06-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:2122, 14-00377
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-06-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:2122, 14-00377
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 12 juni 2015
- Datum publicatie
- 16 juli 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2015:2122
- Zaaknummer
- 14-00377
Inhoudsindicatie
De ex-echtgenote van belanghebbende heeft in 2009 met terugwerkende kracht vanaf 1 mei 2008 alimentatie gevorderd van belanghebbende. Na 2008 is door belanghebbende alsnog alimentatie betaald over de periode van 1 mei 2008 tot en met 31 december 2008. Belanghebbende wenst de na 2008 betaalde alimentatie in 2008 in aanmerking te nemen. Het Hof beslist dat de alimentatie in 2008 niet is betaald, verrekend, ter beschikking gesteld of rentedragend geworden, zodat deze niet in 2008 in aanmerking kan worden genomen. De alimentatieschuld vormt een schuld in box 3 en dient alsnog als zodanig in aanmerking te worden genomen bij de bepaling van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen. In zoverre is het hoger beroep gegrond.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 14/00377
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank) van 24 oktober 2011, nummer AWB 11/5221 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Almelo,
hierna: de Inspecteur,
betreffende na te melden aanslag en beschikking heffingsrente.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2008 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 56.680 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 387. Tevens is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht ten bedrage van € 433. De aanslag en de beschikking heffingsrente zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in een geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 41.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze laatste uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van het Gerechtshof Arnhem van belanghebbende een griffierecht geheven van € 115.
Bij zijn uitspraak van 19 maart 2013, nr. 12/00651 heeft het Gerechtshof Arnhem de uitspraak van de Rechtbank bevestigd.
De uitspraak van Gerechtshof Arnhem is, op het beroep in cassatie van belanghebbende, bij arrest van de Hoge Raad van 7 maart 2014, nr. 13/02216, ECLI:NL:HR:2014:447, vernietigd. Voorts heeft de Hoge Raad bij dit arrest het geding verwezen naar het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest (hierna: het verwijzingsarrest).
Belanghebbende heeft het Hof bij brief, bij het Hof ingekomen op 23 april 2015, verzocht het onderzoek ter zitting wegens medische omstandigheden te verdagen. Het Hof heeft dit verzoek bij brief van 23 april 2015 afgewezen.
Belanghebbende heeft vóór de zitting een verzoek gedaan om wraking, als bedoeld in artikel 8:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), van mrs. Gladpootjes, Van Norden en Cosijn, die belast zijn met de behandeling van het hoger beroep. Bij beslissing van de wrakingskamer van 29 april 2015 is het verzoek om wraking afgewezen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 29 april 2015 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar is toen verschenen en gehoord, namens de Inspecteur, [A]. Belanghebbende is niet verschenen. De griffier heeft verklaard dat zij belanghebbende bij op 9 maart 2015, met nummer [nummer], aangetekend naar het door belanghebbende zelf opgegeven adres verzonden uitnodiging, waarvan een afschrift tot de stukken behoort, heeft kennis gegeven van datum, plaats en tijdstip van de zitting.
Tot de stukken van het geding behoort een kopie van het op de onderhavige uitnodiging betrekking hebbende gedeelte van de lijst van aangetekende verzendbewijzen en een schermprint van de op dat verzendbewijs betrekking hebbende statusinformatie.
Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
Belanghebbende was tot 5 oktober 1990 gehuwd met [B] (hierna: de ex-echtgenote).
Over de periode van 1 januari 2008 tot en met 30 april 2008 heeft belanghebbende een bedrag van € 3.794 alimentatie betaald aan zijn ex-echtgenote door middel van loonbeslag op zijn loon uit dienstbetrekking. Met ingang van 1 mei 2008 is belanghebbende met pensioen gegaan en is het loonbeslag beëindigd. Belanghebbende heeft de alimentatiebetalingen niet uit zichzelf voortgezet.
De ex-echtgenote heeft in 2009 met terugwerkende kracht vanaf 1 mei 2008 alimentatie gevorderd van belanghebbende. Zij heeft daartoe beslag laten leggen op de pensioenuitkeringen van belanghebbende. Op grond van dit beslag is na 2008 alsnog alimentatie betaald over de periode van 1 mei 2008 tot en met 31 december 2008 tot een bedrag van € 8.575,76.
Belanghebbende heeft in zijn aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen, ingediend op 15 maart 2010, een persoonsgebonden aftrek in aanmerking genomen van € 12.369 wegens betaalde alimentatie. Volgens de ingediende aangifte bedraagt zijn belastbare inkomen uit werk en woning € 48.105 en het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen € 387.
Met dagtekening 10 april 2010 is aan belanghebbende, conform de door hem ingediende aangifte, een voorlopige aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 48.105 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 387. Daarbij is heffingsrente in rekening gebracht ten bedrage van € 34.
Met dagtekening 25 juni 2011 is de definitieve aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2008 opgelegd. De Inspecteur is daarbij afgeweken van de aangifte en heeft het hiervoor genoemde bedrag van € 8.575 niet in aftrek toegelaten als betaalde alimentatie omdat dit bedrag niet in 2008 is betaald. Het belastbare inkomen uit werk en woning is bij de aanslag vastgesteld op € 56.680 en het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen op € 387. Tevens is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht van € 433.
De Inspecteur heeft bij brief van 29 september 2011 aan belanghebbende meegedeeld dat hij voornemens is om het bezwaar af te wijzen. In deze brief is ten aanzien van het horen het volgende vermeld:
“Voordat ik dat doe, wil ik u nog in de gelegenheid stellen uw bezwaarschrift mondeling toe te lichten. U kunt daarvoor een afspraak met mij maken. Mijn doorkiesnummer staat in het briefhoofd.”
Belanghebbende heeft bij brief van 19 oktober 2011, bij de Inspecteur ingekomen op 25 oktober 2011, het volgende medegedeeld:
“Tenslotte wens ik onder uw aandacht te brengen, dat uw opvattingen tot op heden aan mij kenbaar gemaakt, dan wel u hebt nagelaten te doen, vooralsnog geen blijk geven dat u mondeling toelichting mijnerzijds werkelijk ambieert of mogelijk nodig zou hebben, om tot een ambtelijk te respecteren beoordeling van mijn aangifte te komen. Wellicht is het eerder het omgekeerde het geval, dat u van deze gelegenheid gebruik zou willen maken geen toelichting mijnerzijds te beogen, echter wel toelichting uwerzijds mondeling te willen geven, in welk geval u thans voorliggende schriftelijke beoordeling door mij als ontoereikend en ontwijkend moet worden ervaren en moet worden aangemerkt.
Mocht u, bovenstaande grieven en de voor mij onoverkomelijke bezwaren overwegende, een wederzijds standpunt verduidelijkend onderhoud niettemin wenselijk achten, dan stel ik u in de gelegenheid zonder verdere ruggespraak met mij eenzijdig een onderhoud vast te stellen en mij hiervan mededeling te doen, hetzij schriftelijk, hetzij eenvoudiger en daarom bij voorkeur per e-mail aan mij, op mij alias e-mail adres (…), zodat ik evenzo eenvoudig uw voorstel dan prompt kan bevestigen.”
De Inspecteur heeft op 24 oktober 2011 uitspraak op het bezwaar gedaan.
Het Hof heeft belanghebbende bij brief van 14 mei 2014 medegedeeld dat het Hof voornemens is de onderhavige zaak ter zitting van 2 juli 2014 mondeling te behandelen en belanghebbende een periode van twee weken gesteld om op dit voornemen te reageren. Belanghebbende heeft het Hof bij brief van 22 mei 2014 verzocht om de zitting wegens medische omstandigheden te verdagen tot een datum gelegen na 1 september 2014.
Het Hof heeft belanghebbende bij brief van 1 september 2014 bericht van het voornemen om de onderhavige zaak op 23 oktober 2014 ter zitting te behandelen. Belanghebbende heeft het Hof daarop bij brief van 15 september 2014 verzocht de zitting te verdagen naar het voorjaar 2015. Het Hof heeft belanghebbende bij brief van 16 oktober 2014 bericht van het voornemen om de onderhavige zaak ter zitting van 16 januari 2015 mondeling te behandelen en belanghebbende een periode van twee weken gesteld om op dit voornemen te reageren. Op 30 oktober 2014 was geen reactie van belanghebbende ontvangen.
Belanghebbende heeft het Hof bij brief van 18 november 2014 verzocht het onderzoek ter zitting wegens medische omstandigheden eerst medio 2015 te doen plaatsvinden. Het Hof heeft belanghebbende bij brief van 25 november 2014 verzocht om ter onderbouwing van dit verzoek een verklaring over te leggen van een arts. Belanghebbende heeft het Hof bij brief van 10 december 2014 bericht geen medische verklaring over te leggen. Het Hof heeft bij brief van 16 december 2014 het verzoek van belanghebbende tot wijziging van de zittingsdatum van 16 januari 2015, afgewezen.
Belanghebbende heeft het Hof bij brief van 12 januari 2015 nogmaals verzocht de zitting van 16 januari 2015 te verdagen. Het Hof heeft dit verzoek bij brief van 13 januari 2015 toegewezen. Daarbij is belanghebbende het volgende medegedeeld:
“De door u in uw faxbericht van 12 januari 2015 genoemde redenen zijn voor de nader te bepalen mondelinge behandeling zonder medische verklaring geen valide reden om dan wederom uitstel te verlenen. Indien u door omstandigheden dan niet aanwezig kunt zijn, kunt u zich door een gemachtigde laten vertegenwoordigen. Deze dient dan in bezit te zijn van een behoorlijke door u ondertekende volmacht.”
De griffier heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 9 maart 2015 uitgenodigd voor het bijwonen van het onderzoek ter zitting op 29 april 2015 om 10.00 uur.
De uitnodiging is op 10 maart 2015 op het door belanghebbende opgegeven adres uitgereikt.
Belanghebbende heeft het Hof bij brief, gedagtekend 15/21 april 2015 en bij het Hof ingekomen op 23 april 2015, verzocht om verdaging van de zitting van 29 april 2015 wegens zijn verminderd gezichtsvermogen en daarbij medegedeeld dat hij tevens verzoekt om wraking van het Hof in het geval het verzoek om verdaging van de zitting wordt afgewezen.
Het Hof heeft het verzoek om verdaging bij brief van 23 april 2015 afgewezen en tevens het dossier in handen van de wrakingskamer gesteld. De wrakingskamer heeft op 29 april 2014 het wrakingsverzoek afgewezen. Vervolgens heeft het Hof de onderhavige zaak ter zitting behandeld.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
1. Heeft de Inspecteur ten onrechte nagelaten belanghebbende te horen op zijn verzoek?
2. Dient de na 2008 door middel van beslag op de pensioenuitkeringen van belanghebbende betaalde alimentatie ten bedrage van € 8.575,76 in 2008 als persoonsgebonden aftrek in aanmerking te worden genomen?
3. Is het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen op een te hoog bedrag vastgesteld?
4. Is het premie-inkomen op een te hoog bedrag vastgesteld?
5. Is de heffingsrente ten onrechte dan wel tot een te hoog bedrag in rekening gebracht?
Belanghebbende is van mening dat deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is van mening dat de vragen 1, 2, 4 en 5 ontkennend en vraag 3 bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur heeft ter zitting uitdrukkelijk verklaard dat het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen moet worden verminderd tot nihil.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak van de Inspecteur, tot vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 48.105 en tot vermindering van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen. De Inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak van de Inspecteur en vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 56.680 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil.