Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 26-06-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:2367, 13-01037 tot en met 13-01052

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 26-06-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:2367, 13-01037 tot en met 13-01052

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
26 juni 2015
Datum publicatie
22 juli 2015
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2015:2367
Zaaknummer
13-01037 tot en met 13-01052

Inhoudsindicatie

Belasting Zware Motorrijtuigen (BZM).

Aan belanghebbende – transportondernemer - zijn 16 verzuimboetes opgelegd ter zake van het niet tijdig op aangifte voldoen van BZM.

Het Hof is met de Rechtbank van oordeel dat een boete van € 246 per verzuim niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Daaraan doet niet af dat er enige tijd is verstreken tussen de overtredingen en het opleggen van de (naheffingsaanslagen en de) verzuimboetes. De Inspecteur heeft niet gehandeld in strijd met het verbod van willekeur noch in strijd met het zogeheten matigingsbeleid, zoals dat door de Belastingdienst wordt gehanteerd naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 19 augustus 2010, nr. 10/895, ECLI:NL:RBSGR:2010:BN:7666.

Buitenlandse chauffeurs en binnenlandse chauffeurs zijn geen gelijke gevallen, aangezien bij motorrijtuigen met een buitenlands kenteken elektronische controle niet mogelijk is.

Voorts is geen sprake van verzachtende omstandigheden die aanleiding geven om de boetes te matigen.

Hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 13/01037 tot en met 13/01052

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende],

wonende te [woonplaats],

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraken van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 29 augustus 2013, nummers AWB 13/687 tot en met 13/698 en AWB 13/2419 tot en met 13/2422, in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratie Apeldoorn,

hierna: de Inspecteur,

betreffende na te noemen aan belanghebbende opgelegde boetebeschikkingen.

1.1. Aan belanghebbende zijn met dagtekening 31 mei 2011, 30 juni 2011, respectievelijk 4 maart 2013 krachtens de Wet belasting zware motorvoertuigen (hierna: de Wet BZM) de volgende naheffingsaanslagen opgelegd:

-

Aanslagnummer [aanslagnummer] 10001.8 een bedrag aan naheffing van € 8 en een verzuimboete van € 246;

-

Aanslagnummer [aanslagnummer] 10002.8 een bedrag aan naheffing van € 8 en een verzuimboete van € 246;

-

Aanslagnummer [aanslagnummer] 10003.8 een bedrag aan naheffing van € 8 en een verzuimboete van € 246;

-

Aanslagnummer [aanslagnummer] 10004.8 een bedrag aan naheffing van € 8 en een verzuimboete van € 246;

-

Aanslagnummer [aanslagnummer] 10005.8 een bedrag aan naheffing van € 8 en een verzuimboete van € 246;

-

Aanslagnummer [aanslagnummer] 10006.8 een bedrag aan naheffing van € 8 en een verzuimboete van € 246;

-

Aanslagnummer [aanslagnummer] 10007.8 een bedrag aan naheffing van € 8 en een verzuimboete van € 246;

-

Aanslagnummer [aanslagnummer] 10008.8 een bedrag aan naheffing van € 8 en een verzuimboete van € 246;

-

Aanslagnummer [aanslagnummer] 10009.8 een bedrag aan naheffing van € 8 en een verzuimboete van € 246;

-

Aanslagnummer [aanslagnummer] 10010.8 een bedrag aan naheffing van € 8 en een verzuimboete van € 246;

-

Aanslagnummer [aanslagnummer] 10011.8 een bedrag aan naheffing van € 8 en een verzuimboete van € 246;

-

Aanslagnummer [aanslagnummer] 10012.8 een bedrag aan naheffing van € 8 en een verzuimboete van € 246;

-

Aanslagnummer [aanslagnummer] 30002.8 een bedrag aan naheffing van € 8 en een verzuimboete van € 246;

-

Aanslagnummer [aanslagnummer] 30003.8 een bedrag aan naheffing van € 8 en een verzuimboete van € 246;

-

Aanslagnummer [aanslagnummer] 30004.8 een bedrag aan naheffing van € 8 en een verzuimboete van € 246;

-

Aanslagnummer [aanslagnummer] 30005.8 een bedrag aan naheffing van € 8 en een verzuimboete van € 246.

1.2. De Inspecteur heeft de naheffingsaanslagen [aanslagnummer] 10001.8 tot en met [aanslagnummer] 10004.8 tot een totaalbedrag van € 1.016 opgelegd op 31 mei 2011 voor het gebruik van de autosnelweg door vier vrachtauto’s op een aantal dagen in maart 2011, de naheffingsaanslagen [aanslagnummer] 10005.8 tot en met [aanslagnummer] 10012.8 tot een totaalbedrag van € 2.032 opgelegd op 30 juni 2011 voor het gebruik van de autosnelweg door drie vrachtauto’s op een aantal dagen in april 2011 en de naheffingsaanslagen [aanslagnummer] 30002.8 tot en met [aanslagnummer] 30005.8 tot een totaalbedrag van € 1.016 opgelegd op 4 maart 2013 voor het gebruik van de autosnelweg door vier vrachtauto’s op 9 december 2012.

1.3. De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 21 december 2012, maar gedagtekend 21 oktober 2012 (zie ook hierna onder 4.1), de naheffingsaanslagen genummerd [aanslagnummer] 10001.8 tot en met [aanslagnummer] 10012.8 en de boetebeschikkingen gehandhaafd.

Belanghebbende heeft daartegen bij op 17 januari 2013 door de Rechtbank ontvangen geschrift beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep (12 uitspraken op bezwaar), door de Rechtbank aangelegd onder de procedurenummers AWB 13/687 tot en met AWB 13/698, heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende alleen in de zaak met het kenmerk AWB 13/687 een griffierecht geheven van € 42.

1.4. De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar gedagtekend 17 april 2013 de naheffingsaanslagen genummerd [aanslagnummer] 30002.8 tot en met [aanslagnummer] 30005.8 en de boetebeschikkingen gehandhaafd.

Belanghebbende heeft daartegen bij op 2 mei 2013 door de Rechtbank ontvangen geschrift beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep (4 uitspraken op bezwaar), door de Rechtbank aangelegd onder de procedurenummers AWB 13/2419 tot en met AWB 13/2422, heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende alleen in de zaak met het kenmerk AWB 13/2419 een griffierecht geheven van € 44.

1.5. De Rechtbank heeft de onder 1.3 bedoelde beroepen bij in één geschrift vervatte uitspraken van 29 augustus 2013 gegrond verklaard voor zover zij zijn gericht tegen de in de procedure bij de Rechtbank nog in geschil zijnde dwangsom, de uitspraak op bezwaar inzake de dwangsom vernietigd, een dwangsom vastgesteld van € 200, de beroepen voor het overige ongegrond verklaard en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht ten bedrage van € 42 aan belanghebbende vergoedt.

1.6. De Rechtbank heeft de onder 1.4 bedoelde beroepen bij in één geschrift vervatte uitspraken van 29 augustus 2013 ongegrond verklaard en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht ten bedrage van € 44 aan belanghebbende vergoedt.

1.7. Tegen deze (zestien) uitspraken heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van deze (zestien) beroepen, bij het Hof bekend onder de procedurenummers 13/01037 tot en met 13/01052, heeft de griffier van belanghebbende alleen in de zaak met kenmerk 13/01037 een griffierecht geheven van € 118. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend dat betrekking heeft op alle zestien hoger beroepen.

1.8. Het onderzoek ter zitting heeft met de uitdrukkelijke instemming van partijen in de aanwezigheid van toehoorders in het openbaar plaatsgehad op 13 mei 2015 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, belanghebbende, alsmede namens de Inspecteur, de heer [B].

1.9. Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.10. Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.

Op grond van de stukken van het geding en de verklaringen van partijen ter zitting, zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

In de maanden maart en april 2011 en december 2012 is tijdens controles geconstateerd dat met vijf vrachtauto’s met kentekens [kenteken 1], [kenteken 2], [kenteken 3], [kenteken 4] en [kenteken 5], van welke vrachtauto’s belanghebbende op dat moment volgens de kentekenregistratie houder was, in Nederland op verschillende dagen gebruik is gemaakt van de autosnelweg. Belanghebbende heeft niet vóór aanvang van het gebruik van de autosnelweg de verschuldigde BZM op aangifte voldaan.

2. Aan belanghebbende zijn in 2011 twaalf naheffingsaanslagen BZM met verzuimboeten opgelegd, in 2013 vier naheffingsaanslagen (is samen de thans in geschil zijnde zestien naheffingsaanslagen) en in 2014 drie.

3.1.

In geschil is of de Inspecteur de verzuimboetes terecht en tot de juiste bedragen heeft opgelegd. De afzonderlijke naheffingsaanslagen van (steeds) € 8 zijn niet in geschil.

Belanghebbende is van mening dat - behoudens voor zover het de als eerste opgelegde naheffingsaanslag ([aanslagnummer] 10001.8) betreft – die vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat bedoelde vraag bevestigend dient te worden beantwoord.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende toegevoegd, zakelijk weergegeven:

Belanghebbende:

Ik heb alleen een probleem met de opgelegde boetes. Ik heb een klein bedrijf met slechts vijf vrachtauto’s en dan komen dergelijke boetes (opgeteld) veel harder aan. Ik ben niet in staat geweest om mijn fout om niet vooraf te betalen te herstellen en mijn werkwijze aan te passen. De naheffingsaanslagen zijn telkens een fors aantal weken na datum van overtreding bezorgd. Ik kon hierdoor mijn werkwijze niet eerder aanpassen. Een buitenlandse chauffeur wordt staande gehouden en moet gelijk afrekenen. Dit lijkt mij valse concurrentie.

Ik deed toen en doe nu nog steeds dagaangifte via internet. Het probleem is dat de chauffeur niet altijd aangeeft dat hij over de grens gaat. Ik maak inmiddels hiervoor gebruik van Track & Trace, zodat ik de vrachtauto’s goed kan volgen. Ik kan op het portal echter alleen mijn eigen aangifte zien en kan aldus niet zien of een ander voor hetzelfde gehuurde voertuig al heeft betaald. Ik ben me er van bewust dat ik verantwoordelijk ben voor de handelingen op dit gebied van mijn chauffeurs.

Het kortingsbeleid in de door mij aangehaalde soortgelijke procedure had betrekking op een tweede reeks (van 74) aanslagen; het bestaan van een eerste reeks is dus geen voorwaarde. Verder is mij bekend dat de korting door de Inspecteur soms wordt toegepast op een reeks van 4 of 20 zaken.

Ik weet dat juridisch bezien de houder, ik dus, de BZM moet betalen, maar in de praktijk betaalt de gebruiker die en wordt die, indien niet wordt betaald, aan mij doorbelast door degene van wie ik een auto huur.

Aangezien deze procedures al jaren lopen, blijft de problematiek inzake de betalingsverbetering alsmaar gelden; en wat dient onder betalingsverbetering te worden verstaan: helemaal geen fouten meer of minder fouten?

Naar mijn mening was één boete genoeg geweest om tijdige betaling af te dwingen. Als ik die meteen had ontvangen, had ik ook meteen maatregelen kunnen treffen. Ik ga er daarom mee akkoord dat uitsluitend de eerst opgelegde naheffingsaanslag met bijbehorende boetebeschikking in stand blijft.

Mijn financiële situatie is op dit moment goed; ik heb geen betalingsproblemen.

De Inspecteur:

Het gaat hier om belasting op aangifte en de verantwoordelijkheid ervan ligt volledig bij belanghebbende. Belanghebbende maakt gebruik van een internetovereenkomst. Hij is op de hoogte van de desbetreffende wet- en regelgeving. De boetes zijn terecht en tot het juiste bedrag opgelegd. Er is geen sprake van avas en belanghebbende voldoet ook niet aan de cumulatieve voorwaarden voor het kortingsbeleid. Voor buitenlandse chauffeurs geldt dat die wel worden gecontroleerd maar voor hen kan geen elektronische controle plaatsvinden. Daarom zijn binnenlandse en buitenlandse chauffeurs geen gelijke gevallen. Ik verwijs in dit verband naar de uitspraak, gepubliceerd onder nummer ECLI:RBSGR2011:LJN BR7040, en dan met name rechtsoverweging 8. Belanghebbende heeft in 2014, naar aanleiding van controles op 24 januari, 30 juni respectievelijk 30 september 2014, nog drie naheffingsaanslagen BZM gehad. Kortom, ik persisteer volledig bij mijn standpunt zoals in beroep ingenomen.

3.3.

Belanghebbende concludeert, naar het Hof hem begrijpt, tot ongegrondverklaring van het hoger beroep voor zover het betreft de hofprocedure met kenmerk 13/01037, gegrondverklaring van het hoger beroep inzake de overige vijftien hoger beroepen, vernietiging van de op die vijftien hoger beroepen betrekking hebbende uitspraken van de Rechtbank en van de Inspecteur en tot vernietiging van de op die vijftien procedures betrekking hebbende boetebeschikkingen. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.

4 Gronden

Vooraf

4.1.

Met betrekking tot de dagtekening van de door belanghebbende bestreden uitspraken op bezwaar zoals hiervoor vermeld onder 1.2 heeft de Rechtbank als volgt overwogen:

“2.11. De inspecteur heeft aangegeven dat er zake van de dagtekening van de uitspraken op bezwaar sprake is van een verschrijving en dat uitgegaan dient te worden van een dagtekening van 21 december 2012. De inspecteur heeft dit in zijn brief van 9 januari 2013 aan belanghebbende kenbaar gemaakt. Belanghebbende heeft niet bestreden dat de dagtekening van de uitspraak op bezwaar 21 december 2012 moet zijn. Ook gelet op de verwijzingen in de uitspraak op bezwaar naar gebeurtenissen op data na 21 oktober 2012, is aannemelijk dat in de uitspraken op bezwaar een onjuiste dagtekening is vermeld.

2.12.

Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank uit van een dagtekening van de uitspraken op bezwaar van 21 december 2012. Nu het beroepschrift van belanghebbende door de rechtbank is ontvangen op 17 januari 2013, heeft belanghebbende tijdig beroep ingesteld en is het beroep ontvankelijk. Naar het oordeel van de rechtbank is belanghebbende als gevolg van de onjuiste dagtekening van de uitspraak op bezwaar niet in zijn belangen geschaad en leidt de onjuiste dagtekening niet, zoals belanghebbende stelt, tot nietigverklaring van de uitspraken op bezwaar.”

4.2.

Het Hof stelt vast dat partijen tegen de aan voormeld oordeel van de Rechtbank ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden in hoger beroep geen argumenten hebben ingebracht. Nu het Hof ook niet is gebleken dat die feiten en omstandigheden onjuist zijn, gaat het Hof uit van de juistheid daarvan en verenigt zich met het oordeel van de Rechtbank.

Ten aanzien van het geschil

Wettelijk kader

4.3.

Ingevolge artikel 2 van de Wet BZM wordt ter zake van het gebruik van de autosnelweg met een zwaar motorrijtuig in Nederland ‘belasting zware motorrijtuigen’ geheven.

4.4.

Ingevolge artikel 11, eerste en tweede lid, van de Wet BZM moet de belasting, in afwijking van artikel 19 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR), op aangifte worden voldaan en moet de belasting worden betaald vóór aanvang van het gebruik van de autosnelweg.

4.5.

Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Wet BZM kan de Inspecteur, indien wordt geconstateerd dat de verschuldigde belasting niet, niet tijdig of niet geheel is betaald, in afwijking van de artikelen 67b, 67c en 67f van de AWR, een bestuurlijke boete van ten hoogste € 4.920 opleggen aan de houder.

4.6.

Paragraaf 36, derde lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst bepaalt dat, indien wordt geconstateerd dat de verschuldigde belasting inzake de Wet BZM niet, gedeeltelijk niet of niet binnen de termijn is betaald, dit een verzuim vormt ter zake waarvan de Inspecteur een verzuimboete kan opleggen van 5 procent van het wettelijk maximum van artikel 13 van de Wet BZM (€ 246).

Met betrekking tot de verzuimboetes

4.7.

Belanghebbende heeft desgevraagd ter zitting verklaard er mee akkoord te gaan dat de eerste naheffingsaanslag met de daarbij behorende boetebeschikking in stand blijft. Het Hof begrijpt dit standpunt van belanghebbende aldus, dat hij in hoger beroep alsnog zijn verzet tegen die boetebeschikking, zoals gehandhaafd bij uitspraak van de Rechtbank van 29 augustus 2013, nummer AWB 13/687, laat varen. Dit leidt tot de conclusie dat het tegen die uitspraak gerichte hoger beroep met als kenmerk 13/01037 in elk geval ongegrond is.

4.8.

Belanghebbende heeft met betrekking tot de overige (vijftien) hoger beroepen aangevoerd:- er is sprake van een geconcentreerde verzending van de naheffingsaanslagen, als gevolg waarvan er geen mogelijkheid is geweest om de werkwijze aan te passen;- de wanverhouding moet worden beoordeeld aan de hand van het behaalde voordeel per voertuig en de Inspecteur past het boetebeleid niet consequent toe;- de Rechtbank neemt in haar uitspraken naheffingsaanslagen op die niet zijn opgelegd, niet alleen bij maand- of jaaraangiften (volgend op de serie naheffingen) is sprake van betalingsverbetering en betalingsbeoordeling in de toekomst is voor de Inspecteur onmogelijk;- het standpunt van de Inspecteur dat in het buitenland geregistreerde voertuigen niet worden gecontroleerd is onjuist en de Rechtbank is in deze ten onrechte van mening dat er geen sprake is van een ongerechtvaardigde ongelijke behandeling van gelijke gevallen;- nadat belanghebbende opmerkte dat er geen aangifte was gedaan (in december 2012) heeft hij nadien schriftelijk verzocht om de belasting in rekening te brengen. De Inspecteur heeft de controles afgedaan met een naheffingsaanslag met een boetebeschikking. De Rechtbank heeft hierover niet geoordeeld als dat er sprake is van een incident, maar, en zulks ten onrechte, van een handelwijze zoals die belanghebbende het beste uitkomt.Op grond van het vorenstaande verzoekt belanghebbende de resterende (vijftien) boetebeschikkingen op nihil te stellen.

4.9.

Voor zover belanghebbende heeft bedoeld te stellen dat, gezien het aantal en de hoogte van de opgelegde boetes, sprake is van strijd met het evenredigheidsbeginsel, geldt het volgende.

Voor het opleggen van verzuimboetes is niet vereist dat sprake is van schuld of opzet bij belanghebbende. De enkele constatering van het verzuim om de verschuldigde belasting te betalen, is voldoende. Dat is slechts anders, indien sprake is van afwezigheid van alle schuld. Naar het oordeel van het Hof is daarvan geen sprake. Belanghebbende mag als transportondernemer c.q. houder van een vijftal vrachtwagens bekend worden verondersteld met (het systeem van heffing van) de BZM. Desondanks heeft hij verzuimd de verschuldigde belasting tijdig op aangifte te voldoen. Het Hof acht het de verantwoordelijkheid van belanghebbende om te controleren of de verschuldigde BZM tijdig wordt aangegeven en afgedragen.

De boetes zijn derhalve terecht aan belanghebbende opgelegd.

4.10.

Gelet op de expliciete keuze van de wetgever voor een gering tarief per dag en de mogelijkheid om per dag te betalen, is een relatief hoge boete gerechtvaardigd om de nakoming van die fiscale verplichtingen af te dwingen. Gelet hierop is het Hof van oordeel dat het opleggen van een boete van € 246 per verzuim niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel.

4.11.

Aan het voorgaande doet niet af dat er enige tijd is verstreken tussen de overtredingen en het opleggen van de naheffingsaanslagen en verzuimboetes. De BZM is een belasting die belanghebbende op eigen initiatief dient aan te geven en te betalen. Daarbij komt dat ingevolge artikel 11, tweede lid, Wet BZM de belasting vóór de aanvang van het gebruik van de autosnelweg moet zijn voldaan. Dat een personeelslid (chauffeur) van belanghebbende heeft verzuimd om een eurovignet aan te vragen, voordat hij met de vrachtauto komende vanuit het buitenland gebruik maakt van de Nederlandse autosnelwegen, doet aan het voorgaande niet af. Het is immers de verantwoordelijkheid van belanghebbende om zo nodig dagelijks te controleren of alle benodigde papieren bij de vrachtauto’s in orde zijn, zodat de verschuldigde BZM tijdig wordt afgedragen. Belanghebbende heeft overigens ter zitting desgevraagd erkend daarvoor verantwoordelijk te zijn. De naheffingsaanslagen en verzuimboetes zijn niet bedoeld als signaleringssysteem. Op grond van artikel 20 van de AWR heeft de Inspecteur de mogelijkheid om binnen een termijn van vijf jaar een naheffingsaanslag op te leggen. De Inspecteur heeft in dit verband aangevoerd dat de belastingdienst in 2011 met de transportbranche heeft afgesproken dat naheffingsaanslagen op grond van de BZM uiterlijk binnen drie maanden na de controledatum worden opgelegd. Nu de Inspecteur, zoals hij kennelijk met de branche heeft afgesproken, ernaar streeft om de naheffingsaanslagen en verzuimboetes binnen een termijn van drie maanden na de constatering van het verzuim op te leggen en de naheffingsaanslagen in het onderhavige geval binnen die termijn zijn opgelegd, is het Hof van oordeel dat de verstreken periode niet te lang is.

4.12.

Belanghebbende heeft voorts een beroep gedaan op het zogeheten matigingsbeleid (door belanghebbende aangeduid als: kortingsbeleid), zoals dat door de Belastingdienst wordt gehanteerd naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 19 augustus 2010, nr. 10/895, ECLI:NL:RBSGR:2010:BN7666, waarbij boetes die in het kader van de BZM zijn opgelegd, onder omstandigheden worden verminderd. Volgens belanghebbende wordt dit beleid door de Inspecteur niet consequent toegepast en zijn er vele belastingplichtigen, waar het boetebedrag is gematigd terwijl niet aan de criteria is voldaan, hetgeen leidt tot een ongelijke behandeling; het is, aldus belanghebbende, onjuist om notoire overtreders een kortingsregeling te bieden en anderen niet.

4.13.

Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat hij vergeten is de BZM op aangifte te voldoen en dat er als gevolg van een geconcentreerde verzending van de naheffingsaanslagen, geen mogelijkheid is geweest om de werkwijze aan te passen c.q. maatregelen te treffen. De Inspecteur heeft ter zitting gepersisteerd bij zijn standpunt zoals door hem ingenomen in beroep bij de Rechtbank en vermeld in het van hem afkomstige verweerschrift in beroep, er op neerkomende dat de boetes op grond van intern beleid slechts worden gematigd indien sprake is van – cumulatief bezien - de eerste keer dat belanghebbende te dezer zake een naheffingsaanslag ontvangt, er meer dan zes naheffingsaanslagen per kenteken zijn opgelegd, het betalingsgedrag inmiddels is verbeterd en in het recente verleden niet eerder naheffingsaanslagen BZM zijn opgelegd. En aangezien belanghebbende niet aan al die voorwaarden voldoet, kan hij, aldus de Inspecteur, zich niet met vrucht beroepen op toepassen van bedoeld intern beleid.

De Rechtbank heeft dienaangaande geoordeeld zoals weergegeven onder r.o. 2.16 en 2.17 van de bestreden uitspraken met de nummers 13/687 tot en met 13/698 respectievelijk 2.8 van de bestreden uitspraken met de nummers 13/2419 tot en met 13/1422. Het Hof neemt deze oordelen inclusief de daaraan ten grondslag gelegde gronden over en maakt ze tot de zijne, met dien verstande dat het Hof er dan van uitgaat dat de Rechtbank in bedoelde rechtsoverweging 2.16 kennelijk per abuis vermeldt dat sprake is van aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslagen gedagtekend 31 mei 2013 en 30 juni 2013.

Uit de stukken van het geding en de tussen partijen vaststaande feiten volgt immers onmiskenbaar dat aldaar sprake is van een verschrijving van de Rechtbank en dat voor die data dient te worden gelezen “31 mei 2011 en 30 juni 2011”, zodat, anders dan belanghebbende kennelijk veronderstelt, geen sprake is van het door de Rechtbank in haar oordeel betrekken van niet aan hem opgelegde naheffingsaanslagen.

Het Hof is het dus met de Rechtbank eens, dat de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende na ontvangst van de eerste reeks naheffingsaanslagen zijn betalingsgedrag niet heeft verbeterd en dat de Inspecteur dan ook niet heeft gehandeld in strijd met het verbod van willekeur door bij belanghebbende de boeten niet te verminderen, zoals belanghebbende stelt, en evenmin in strijd met het beleid heeft gehandeld.

4.14.

Voor zover belanghebbende met zijn beroep op het hiervoor bedoelde kortingsbeleid zou hebben bedoeld te stellen dat dat beleid anders zou moeten luiden, is hij bij het Hof aan het verkeerde adres; daarvoor dient hij zich tot de desbetreffende Staatssecretaris te wenden.

4.15.

Voorts is er naar het oordeel van het Hof op dit punt geen sprake van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen. Buitenlandse chauffeurs en binnenlandse chauffeurs zijn geen gelijke gevallen, aangezien bij motorrijtuigen met een buitenlandse kenteken elektronische controle niet mogelijk is. Motorrijtuigen met een buitenlands kenteken en motorrijtuigen met een Nederlands kenteken zijn daarom niet vergelijkbaar. Het feit dat een buitenlandse chauffeur wordt staande gehouden en gelijk moet afrekenen, maakt dit niet anders.

4.16.

Gelet op het voorgaande zijn de in geschil zijnde verzuimboetes terecht aan belanghebbende opgelegd. Het Hof zal evenwel nog moeten beoordelen of de opgelegde boetes passend en geboden zijn en of sprake is van omstandigheden die dienen te leiden tot matiging van de boetes.

4.17.

Belanghebbende heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat zijn financiële situatie ten opzichte van 2011 goed is en dat hij op dit moment geen betalingsproblemen heeft. Aldus is onvoldoende aannemelijk geworden dat zijn financiële omstandigheden dermate slecht zijn dat deze zouden moeten leiden tot matiging van de boetes.

4.18.

Belanghebbende heeft ook overigens geen concrete feiten of omstandigheden aangevoerd die aanleiding zouden kunnen geven om de boetes te matigen. Dat belanghebbende in het verleden meende achteraf nog aangifte te kunnen doen, doet hieraan niet af. Het op de juiste wijze bijhouden van zijn administratie is de verantwoordelijkheid van belanghebbende zelf. Andere omstandigheden die nopen tot matiging van de boete zijn niet gesteld of gebleken.Het Hof acht onder deze omstandigheden de opgelegde boetes dan ook niet te hoog.

Slotsom

4.19.

De hoger beroepen van belanghebbende dienen ongegrond te worden verklaard.

Ten aanzien van het griffierecht

4.20.

Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Inspecteur aan het belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.

Ten aanzien van de proceskosten

4.21.

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5 Beslissing

Het Hof verklaart de (zestien) hoger beroepen ongegrond.

Aldus gedaan op 26 juni 2015 door P. Fortuin, voorzitter, J. Swinkels en B.G. van Zadelhoff, leden, in tegenwoordigheid van R.O.J.M. de Windt, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

  1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

  2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

  1. de naam en het adres van de indiener;

  2. een dagtekening;

  3. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

  4. e gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.