Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 16-07-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:2685, 14-00741
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 16-07-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:2685, 14-00741
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 16 juli 2015
- Datum publicatie
- 17 augustus 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2015:2685
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:1212
- Zaaknummer
- 14-00741
Inhoudsindicatie
Informatiebeschikking. De Inspecteur heeft op grond van de gegevens van de microfiches en het proces-verbaal van identificatie in redelijkheid het vermoeden kunnen baseren dat belanghebbende (mede-)rekeninghouder was van een KB-Lux rekening. In combinatie met het feit dat belanghebbende tot op heden geen inlichtingen en/of gegevens heeft verstrekt die aan de redelijkheid van dat vermoeden enige afbreuk doen, kunnen de door de Inspecteur gevraagde gegevens en inlichtingen van belang zijn voor de bepaling van de over 2009 op te leggen aanslag IB/PVV. De Inspecteur heeft van zijn bevoegdheid ex artikel 47 van de AWR gebruik kunnen maken en vervolgens, toen belanghebbende niet aan het verzoek om informatie gevolg gaf, de informatiebeschikking kunnen geven.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 14/00741
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van Rechtbank Zeeland-West Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 28 mei 2014, nummer AWB 13/6230, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende na te melden informatiebeschikking.
1 Ontstaan en loop van het geding
Met dagtekening 21 november 2012 is aan belanghebbende een informatiebeschikking zoals bedoeld in artikel 52a, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) gegeven. Deze beschikking is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur met dagtekening 10 oktober 2013 gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 44. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, belanghebbende een termijn van vier weken gesteld om alsnog de gevraagde informatie te verstrekken en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 122.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 3 juni 2015 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [A] , advocaat te [B] , als gemachtigde van belanghebbende, vergezeld van zijn kantoorgenoot de heer [C] , alsmede, namens de Inspecteur, de heer [D] en de heer [E] . Het hoger beroep van belanghebbende is gelijktijdig behandeld met het hoger beroep van de erven van de heer [F] , bij het Hof bekend onder nummer 14/00742.
Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Aan het einde van deze zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
Belanghebbende, geboren op 11 april 1936, was gehuwd met [F] (hierna: haar echtgenoot), geboren op 12 april 1933 en overleden op 10 februari 2013.
Bij brief van 27 oktober 2000 heeft de Bijzondere belastinginspectie te België op basis van de Europese Richtlijn 77/799/EEG spontaan inlichtingen verstrekt aan het Ministerie van Financiën, Belastingdienst/FIOD/ [J] Internationaal, bestaande uit fotokopieën van microfiches (hierna: de fotokopieën) met gegevens over financiële rekeningen bij KB Lux op naam van inwoners van Nederland.
Naar aanleiding van deze inlichtingen is door de FIOD-ECD en de Belastingdienst een onderzoek ingesteld, later bekend geworden als het Rekeningenproject. Het onderzoek richtte zich onder meer op het vaststellen van de identiteit van de Nederlandse rekeninghouders waarvan de gegevens waren vermeld op de fotokopieën en op de door hen -mogelijk- verzwegen inkomens- en vermogensbestanddelen.
Op de fotokopieën stonden onder andere de volgende regels:
"JUSTIFICATIF DES SOLDES PAR RUBRIQUES IML AU 31/01/1994
(...)
[nummer 3] TER LDO [G] 611.650,49
(…)
[nummer 4] VUE [G] 125,72”.
Tot de gedingstukken behoort een proces-verbaal van ambtshandeling d.d. 21 februari 2013, opgemaakt door [H] , medewerker bij de FIOD/kantoor [J] , waarin onder meer het volgende is vermeld:
“(…)
1. Op de afdruk van de microfiche van de KB Lux komt onder meer voor de na(a)m(en): [G] .
2. Uit eerder onderzoek naar rekeninghouders van de KB Lux is komen vast te staan dat indien deze notatiewijze wordt gehanteerd er volgens de systematiek van de KB Lux sprake is van gehuwden, in casu [G] , gehuwd met mw. [belanghebbende] .
3. Uit de match van het cliëntenbestand KB Lux met het BVR-bestand komen één overeenkomst voor, waarbij [F] de partner is van [belanghebbende] . Dit is [F] , geboren op 12-04-1933 met sofinummer [nummer 1] gehuwd met [belanghebbende] , geboren op 11-04-1936 met sofinummer [nummer 2] .
Uit de match van de rekeninghouder(s), zoals vermeld op de microfiches van de KB Lux met de Belastingdienst ten dienst staande landelijke bestanden, komt één persoon als rekeninghouder in aanmerking, zijnde [F] met sofinummer [nummer 1] zoals onder voornoemd punt 3. staat vermeld. (…..).”
Aan belanghebbende en haar echtgenoot zijn (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd vanaf het jaar 1990 die nog niet onherroepelijk vast staan.
Door of namens belanghebbende is in haar aangifte IB/PVV over het jaar 2009 aangifte gedaan van een verzamelinkomen van € 39.813. Ook door of namens haar echtgenoot is over voornoemd jaar een aangifte ingediend.
Naar aanleiding van de ingediende aangiften IB/PVV over 2009 heeft de Inspecteur met dagtekening 25 juni 2012 een vragenbrief gezonden waarin op grond van artikel 47, eerste lid, van de AWR werd verzocht informatie te verstrekken over een rekening bij KB Lux met rekeningnummer [rekeningnummer] en van eventuele andere buitenlandse bankrekeningen van belanghebbende en/of haar echtgenoot. De gemachtigde heeft bij brief van 5 juli 2012 namens belanghebbende gereageerd met onder meer de opmerking: “Ik begrijp dat de computer telkens dezelfde vragen blijft uitspugen per nieuw jaar. Ik mag u verwijzen naar de eerder in de andere jaren gegeven antwoorden.”.
Bij brief van 25 oktober 2012 heeft de Inspecteur belanghebbende nogmaals verzocht de bij brief van 25 juni 2012 gevraagde informatie te verstrekken. Hierbij heeft de Inspecteur gewezen op de omkering van de bewijslast bij het niet verstrekken van de gevraagde gegevens. Namens belanghebbende is hierop niet gereageerd.
Met dagtekening 21 november 2012 heeft de Inspecteur aan belanghebbende de informatiebeschikking over 2009 gezonden. Daarin heeft hij de tekst herhaald van de vragen die op 25 juni 2012 zijn gesteld en vermeld dat belanghebbende niet aan de verplichtingen van artikel 47 en 49 van de AWR heeft voldaan. De vragen luidden als volgt:
“1. Is deze bankrekening in 2009 nog steeds door uw cliënte aangehouden?
2. Zo ja, wat was het saldo, inclusief de onderliggende sub- en beleggingsrekeningen op 1 januari en 31 december 2009?
3. Zo nee, waar wordt het eerder op de KBL-rekening gestalde vermogen in 2009 aangehouden?
4. Wat was het saldo van die andere rekeningen op 1 januari en 31 december 2009?
5. Indien niet langer vermogen in het buitenland wordt aangehouden, wanneer en op welke binnenlandse rekening is dit vermogen gestort of wanneer en waarvoor is het aangewend?
6. Ik verzoek u de bescheiden met betrekking tot de buitenlandse rekening(en) (in kopie) voor deze jaren te overleggen.”.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de informatiebeschikking. De Inspecteur heeft aan belanghebbende op 16 januari 2013 een ‘Vooraankondiging uitspraak op het bezwaarschrift’ gezonden en daarin vermeld dat hij in de toegezonden informatiebeschikking ten onrechte niet heeft verwezen naar artikel 25, derde lid, van de AWR en verzocht om dit als aanvulling op de informatiebeschikking te beschouwen. Verder is daarin vermeld dat de Inspecteur van plan is om het bezwaar af te wijzen. Belanghebbende heeft bij brief van 7 februari 2013 gereageerd op de hiervoor genoemde vooraankondiging. Op 28 augustus 2013 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden. Bij uitspraak op bezwaar van 10 oktober 2013 heeft de Inspecteur het bezwaar afgewezen.
Tot de gedingstukken in hoger beroep behoort een kopie van het overlijdensbericht van belanghebbendes echtgenoot. Daarin wordt deze aangeduid met roepnaam ‘Josef’.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
I. Is de informatiebeschikking terecht gegeven?
II. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van immateriële schade?
Belanghebbende is van mening dat de eerste vraag ontkennend en de tweede bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen zij hieraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de informatiebeschikking. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.