Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-01-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:296, 10-00321

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-01-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:296, 10-00321

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
30 januari 2015
Datum publicatie
5 maart 2015
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2015:296
Formele relaties
Zaaknummer
10-00321

Inhoudsindicatie

Belanghebbende is een rechtspersoon opgericht naar Spaans recht met een in aandelen verdeeld kapitaal. Zij is in Spanje onderworpen aan een winstbelasting van 1% in plaats van aan het reguliere tarief en zij komt in Spanje geen verrekening of teruggaaf toe van in Nederland op uitgekeerde dividenden ingehouden Nederlandse dividendbelasting. Belanghebbende is in Nederland niet belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting. Belanghebbende belegt onder meer in Nederlandse beursfondsen; deze beleggingen betreffen belangen die kleiner zijn dan 5%. Op de uit hoofde van deze beleggingen ontvangen dividenden is 25% dividendbelasting ingehouden. De Inspecteur heeft op grond van het Verdrag Nederland-Spanje 10% dividendbelasting teruggegeven. In geschil is of belanghebbende ingevolge EG-recht recht heeft op teruggaaf van de resterende ingehouden dividendbelasting. De stellingen van belanghebbende komen erop neer, dat in haar geval de ingehouden dividendbelasting een eindheffing is, terwijl voor binnenlandse en buitenlands belastingplichtigen en in Nederland gevestigde lichamen, die niet belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting zijn, de dividendbelasting nimmer een eindheffing is, omdat de dividendbelasting ofwel wordt verrekend ofwel wordt teruggegeven. Belanghebbende acht dit in strijd met het vrije kapitaalverkeer. De Hoge Raad heeft een prejudiciële vraag aan het HvJ EU gesteld (ECLI:NL:HR:2013:1800) of bij de vergelijking van een buitenlandse en een binnenlandse aandeelhouder de eindheffing, zijnde de vennootschapsbelasting waarmee de dividendbelasting wordt verrekend, ten laste van de binnenlandse aandeelhouder mede in ogenschouw moet worden genomen. Zowel bij ontkennende als bij bevestigende beantwoording van die vraag acht het Hof in het onderhavige geval geen strijd met het EG recht aanwezig. Belanghebbende heeft geen recht op teruggaaf van dividendbelasting.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 10/00321

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] S.A.,

gevestigd te [woonplaats], Spanje, domicilie gekozen hebbend te [plaats],

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (thans: Rechtbank Zeeland‑West‑Brabant; hierna: de Rechtbank) van 22 maart 2010, nummer AWB 08/4920 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Limburg van de rijksbelastingdienst

hierna: de Inspecteur,

met betrekking tot na te noemen beschikking.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Bij voor bezwaar vatbare beschikking van 27 mei 2008 heeft de Inspecteur het op 29 mei 2007 ontvangen verzoek van belanghebbende om teruggaaf van dividendbelasting over 2006 niet-ontvankelijk verklaard. In één geschrift verenigd met deze beschikking heeft de Inspecteur schriftelijk mededeling gedaan van zijn beslissing om geen ambtshalve teruggaaf te verlenen. Na tegen de beschikking door belanghebbende gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak geoordeeld, dat vorenbedoeld verzoek wel ontvankelijk is en het bezwaar overigens afgewezen.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 288. De Rechtbank heeft bij mondelinge uitspraak het beroep ongegrond verklaard.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 448. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 4 februari 2011 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord namens belanghebbende, haar gemachtigde de heer [A], bijgestaan door mevrouw [B] alsmede, namens de Inspecteur, de heer [C] en de heer [D].

De Inspecteur heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan het Hof en aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van partijen wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen.

1.6.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek geschorst en bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat om partijen de gelegenheid te geven zich uit te laten over het verzoek van belanghebbende om een schadevergoeding ter zake van rente.

1.7.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

1.8.

Bij brief van 22 februari 2011 heeft belanghebbende haar verzoek om vergoeding van rente cijfermatig onderbouwd. De Inspecteur heeft bij brief van 8 maart 2011 hierop gereageerd, welke reactie aan belanghebbende is gezonden.

1.9.

Bij brief van 2 augustus 2011 heeft belanghebbende een stuk gezonden aan het Hof, dat is doorgezonden aan de Inspecteur. De Inspecteur heeft gereageerd bij brief van 17 oktober 2011, welke brief aan belanghebbende is gezonden op 28 maart 2012. In reactie hierop heeft belanghebbende gereageerd bij brief van 19 april 2012. In deze laatste brief wijst belanghebbende op de uitspraak van het Hof van 9 maart 2012, nr. 11/00451, ECLI:NL:GHSHE:2012:BV9630. De brief van belanghebbende van 19 april 2012 is ter kennisneming aan de Inspecteur gezonden.

1.10.

Mede in verband met de uitkomst van het beroep in cassatie inzake de onder 1.9 vermelde uitspraak van het Hof, is het onderzoek niet gesloten.

1.11.

Na het arrest van de Hoge Raad van 15 november 2013, nr. 12/01866, ECLI:NL:HR:2013:1128, inzake de onder 1.9 vermelde uitspraak van het Hof, heeft het Hof met schriftelijke toestemming van partijen bij brief van 3 januari 2014 het onderzoek gesloten en medegedeeld dat op 22 februari 2014 schriftelijk uitspraak zou worden gedaan.

1.12.

Bij brief van 4 februari 2014 heeft belanghebbende, onder verwijzing naar onder meer het arrest van de Hoge Raad van 20 december 2013, nr. 12/03235, ECLI:NL:HR:2013:1800, verzocht om heropening van het onderzoek. Hierop heeft het Hof het onderzoek heropend.

1.13.

Op grond van artikel 8:58 van de Awb hebben belanghebbende en de Inspecteur vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken, een brief van de Inspecteur van 13 maart 2014 en van 14 mei 2014 en een brief van belanghebbende van 22 mei 2014, zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.14.

Het onderzoek ter nadere zitting heeft plaatsgehad op 6 juni 2014 te ‘s-Hertogenbosch. Bij aanvang van de zitting zijn partijen erop gewezen, dat de meervoudige Belastingkamer tijdens het onderzoek ter zitting op 4 februari 2011 was samengesteld uit mr drs P. Fortuin, mr drs P.A.M. Pijnenburg en mr N. van Beelen en dat de zaak verder wordt behandeld in een gewijzigde samenstelling van de Kamer door mr drs P. Fortuin, mr drs P.A.M. Pijnenburg en mr drs T.A. Gladpootjes, en dat de zaak wordt voortgezet, gelet op artikel 8:64, derde lid, van de Awb, in de stand waarin zij zich bevond op 4 februari 2011. Partijen hebben verklaard daar geen bezwaar tegen te hebben. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord namens belanghebbende, haar gemachtigde de heer [A], bijgestaan door mevrouw [E] en mevrouw [F] alsmede, namens de Inspecteur, de heer [G], de heer [H], de heer [K] en de heer [L].

Belanghebbende en de Inspecteur hebben te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.15.

Het Hof heeft aan het einde van de nadere zitting het onderzoek (wederom) gesloten.

1.16.

Van de nadere zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter beider zittingen zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

Belanghebbende is een rechtspersoon opgericht naar Spaans recht met een in aandelen verdeeld (veranderlijk) kapitaal, welke aandelen vrij verhandelbaar zijn op de effectenbeurs in Spanje. Zij is gevestigd in Spanje.

2.2.

De activiteiten van belanghebbende bestaan uit beleggen in waarden en effecten met het doel daar inkomsten en vermogenswinsten mee te behalen ten behoeve van haar aandeelhouders. Voor belanghebbende geldt geen plicht om haar winst aan haar aandeelhouders uit te keren. De winsten worden in de praktijk niet uitgekeerd, maar opgepot.

2.3.

Belanghebbende is in Spanje onderworpen aan een winstbelasting van 1% in plaats van aan het reguliere tarief van 35% (2003-2006; 2007: 32.5%). Belanghebbende komt in Spanje geen verrekening of teruggaaf toe van in Nederland op uitgekeerde dividenden ingehouden Nederlandse dividendbelasting. Belanghebbende is in Nederland niet belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting.

2.4.

Belanghebbende belegt onder meer in Nederlandse beursfondsen; deze beleggingen betreffen belangen die kleiner zijn dan 5% (van het aandelenkapitaal). Uit hoofde van deze beleggingen zijn in het onderhavige jaar dividenden ontvangen ter zake waarvan 25% dividendbelasting is ingehouden tot een bedrag van in totaal € 12.426,86. De Inspecteur heeft op grond van het verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Spaanse Republiek tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen (Trb 1971, 144; hierna: verdrag Nederland-Spanje) een teruggaaf van dividendbelasting verleend van 10%. Belanghebbende heeft bij een op 29 mei 2007 bij de Inspecteur binnengekomen brief verzocht om teruggaaf van het bedrag aan overige dividendbelasting. Bij voor bezwaar vatbare beschikking van 27 mei 2008 heeft de Inspecteur het op 29 mei 2007 ontvangen verzoek van belanghebbende om teruggaaf van dividendbelasting over 2006 niet-ontvankelijk verklaard. In één geschrift verenigd met deze beschikking heeft de Inspecteur schriftelijk mededeling gedaan van zijn beslissing om geen ambtshalve teruggaaf te verlenen. Na tegen de beschikking door belanghebbende gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak geoordeeld, dat vorenbedoeld verzoek wel ontvankelijk is en het bezwaar overigens afgewezen.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

In geschil is of belanghebbende recht heeft op teruggaaf van dividendbelasting. Het geschil spitst zich toe op de volgende vragen:

I. Dient het verzoek van belanghebbende om teruggaaf van dividendbelasting ingevolge EG-recht te worden gehonoreerd?

II. Indien vraag I bevestigend moet worden beantwoord: Dient aan belanghebbende rente te worden vergoed?

Belanghebbende beantwoordt beide vragen bevestigend. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zittingen is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zittingen opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot het verlenen van een teruggaaf dividendbelasting van primair € 7.457 en van subsidiair € 6.960. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing