Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 11-09-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:3515, 14/00930
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 11-09-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:3515, 14/00930
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 11 september 2015
- Datum publicatie
- 25 september 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2015:3515
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:907
- Zaaknummer
- 14/00930
- Relevante informatie
- Invorderingswet 1990 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 28c
Inhoudsindicatie
Bij de berekening van de verschuldigde BPM over een uit het buitenland ingevoerde auto mag worden uitgegaan van een marge-auto, ook al is de auto feitelijk een BTW-auto. In bezwaar switchen van koerslijst XRAY BTW-auto naar XRAY marge-auto is toegestaan, ook onder de in 2012 geldende wettekst.
De rente over het na bezwaar terug te geven bedrag aan BPM dient te worden berekend zoals met ingang van 1 januari 2015 is bepaald in artikel 28c IW.
De door de Rechtbank toegekende proceskostenvergoeding blijft in stand. De op grond van bijzondere omstandigheden toegepaste methode (het aanpassen van de factor samenhangende zaken) is voldoende gemotiveerd en deze toegepaste methode en de uitkomst daarvan acht het Hof niet van iedere redelijkheid ontbloot.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 14/00930
Uitspraak op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
en het incidentele hoger beroep van
[belanghebbende] VOF,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 13 augustus 2014, nummer AWB 12/2983, in het geding tussen
belanghebbende
en
de Inspecteur
betreffende de hierna vermelde op aangifte voldane belasting.
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft op 24 januari 2012 aangifte gedaan van de door haar ter zake van de registratie van een personenauto op grond van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet BPM) verschuldigde belasting. Het betreft een personenauto van het merk Volkswagen, type [A] , identificatienummer [nummer] (hierna: de auto). Het desbetreffende aangiftebiljet vermeldt een bedrag van € 3.661. Belanghebbende heeft dit bedrag voldaan op 15 februari 2012.
Naar aanleiding van het tegen dit bedrag op 7 maart 2012 gemaakte bezwaar heeft de Inspecteur bij de bestreden uitspraak van 19 juni 2012 de verschuldigde belasting vastgesteld op € 3.186, een teruggaaf verleend van € 475 en een vergoeding voor de kosten van bezwaar toegekend van € 54,50.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 310.
De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, teruggaaf verleend tot een bedrag van € 603 aan BPM en gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende belastingrente vergoedt over de teruggaaf van € 603 vanaf 15 februari 2012. Voorts heeft de Rechtbank de Inspecteur veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan belanghebbende van € 253 en tot betaling van de proceskosten ten bedrage van € 297,20, en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 310 aan haar vergoedt.
Tegen deze uitspraak heeft de Inspecteur hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. De Inspecteur heeft het incidentele hoger beroep beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 8 juli 2015 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [B] , als gemachtigde van belanghebbende, vergezeld van mevrouw [C] , alsmede, namens de Inspecteur, de heer [D] en de heer [E] .
Het Hof heeft te dezer zitting gelijktijdig behandeld de zaken van belanghebbende met nummers 14/00928 tot en met 14/00931 en de zaken van de heer [F] h.o.d.n. [belanghebbende] met nummers 14/00932 en 14/00933.
Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
Belanghebbende heeft op 24 januari 2012 aangifte gedaan van de BPM inzake de registratie van de auto. De auto betrof een zogenoemde BTW-auto. De aangifte is gedaan op basis van de koerslijst van XRAY, uitgaande van een BTW‑auto, en met inachtneming van de zogenaamde 12%-regeling. Het desbetreffende aangiftebiljet vermeldt een bedrag van € 3.661 aan verschuldigde BPM. Dit bedrag is op 15 februari 2012 voldaan.
De Inspecteur heeft het bezwaar tegen de op aangifte voldane BPM op het punt van de 12%-regeling gegrond verklaard en een teruggaaf verleend van € 475 aan BPM. Voorts heeft de Inspecteur een vergoeding voor de kosten van bezwaar toegekend van € 54,50.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
1. Mag bij de berekening van de verschuldigde BPM worden uitgegaan van een marge-auto, ook al is de auto feitelijk een BTW-auto?
2. Hoe dient de rente over het terug te geven bedrag te worden berekend?
3. Heeft de Rechtbank de kosten van beroepsmatig verleende bijstand in bezwaar en beroep op het juiste bedrag vastgesteld?
Belanghebbende is van mening dat de eerste vraag bevestigend dient te worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Niet in geschil is dat, indien van een marge-auto mag worden uitgegaan, de verschuldigde BPM € 3.058 bedraagt en de teruggaaf van op aangifte voldane BPM € 603 bedraagt.
Met betrekking tot de tweede vraag is de Inspecteur van mening dat invorderingsrente vergoed moet worden voor zover de teruggaaf het gevolg is van schending van het Unierecht. Alleen voor wat betreft de 12%-regeling is in strijd met het Unierecht geheven, aldus de Inspecteur.
Ter zitting heeft belanghebbende haar grief, dat zij tevens recht heeft op vertragingsrente over het te berekenen bedrag aan rente over de teruggaaf, ingetrokken.
Met betrekking tot de derde vraag heeft de Inspecteur ter zitting verklaard zich te conformeren aan het arrest van de Hoge Raad van 19 december 2014, nr. 13/05786, ECLI:NL:HR:2014:3603, BNB 2015/101: de omstandigheid dat geen sprake is van een door de Inspecteur gegeven beschikking, sluit niet uit dat sprake kan zijn van een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid in de zin van artikel 7:15, lid 2, van de Awb.
Belanghebbende heeft zijn verzoek om vergoeding van werkelijke proceskosten ter zitting ingetrokken. Belanghebbende is van mening dat geen sprake is van samenhangende zaken. De Inspecteur is van mening dat de vergoeding voor de kosten van bezwaar en proceskosten dient te worden gematigd wegens bijzondere omstandigheden dan wel wegens samenhang.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert, naar het Hof verstaat, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak van de Inspecteur, tot een teruggaaf van BPM tot een bedrag van € 603, tot een vergoeding van de rente over dit bedrag vanaf de dag van de onverschuldigde betaling tot de dag van uitbetaling, en tot toekenning van een vergoeding voor de kosten van bezwaar, beroep en hoger beroep conform het in het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) opgenomen puntenstelsel.
De Inspecteur concludeert, naar het Hof verstaat, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak van de Inspecteur, tot een teruggaaf van BPM tot een bedrag van € 475, tot een vergoeding van de rente over dit bedrag vanaf de dag van de onverschuldigde betaling tot de dag van uitbetaling, en tot toekenning van een vergoeding voor de kosten van bezwaar van € 54,50, en voor de kosten van beroep en hoger beroep conform het in het Besluit opgenomen puntenstelsel.