Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 11-09-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:3528, 14/00716

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 11-09-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:3528, 14/00716

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
11 september 2015
Datum publicatie
16 oktober 2015
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2015:3528
Formele relaties
Zaaknummer
14/00716

Inhoudsindicatie

De Inspecteur heeft uit renseignementen afgeleid dat belanghebbende (mede-)rekeninghouder is of is geweest van een buitenlandse bankrekening. Daarom heeft hij belanghebbende een informatiebeschikking met betrekking tot de heffing van IB/PVV 2010 gegeven. Het Hof is van oordeel dat de Inspecteur de informatiebeschikking terecht heeft gegeven omdat hij op de renseignementen in redelijkheid het vermoeden van (mede-)rekeninghouderschap kon baseren. Het tijdsverloop dat is verstreken vanaf de datum van de rekeningstanden op deze renseignementen (1994 en 1996) tot en met 2010 doet hier niet aan af, gelet op het aanzienlijke saldo op de bankrekening en het feit dat belanghebbende nimmer openheid van zaken heeft gegeven.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 14/00716

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 27 mei 2014, nummer AWB 13/1739 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende de hierna te vermelden informatiebeschikking.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Met dagtekening 27 november 2012 is aan belanghebbende een informatiebeschikking zoals bedoeld in artikel 52a, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) gegeven. Deze beschikking is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur met dagtekening 4 maart 2013 gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 44. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en belanghebbende in de gelegenheid gesteld tot vier weken na verzending van deze uitspraak alsnog de gevraagde informatie te verstrekken.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 122. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 2 juli 2015 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [B] , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer [C] , de heer [D] , mevrouw [E] en mevrouw [F] .

1.5.

Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2 Feiten

De Rechtbank heeft de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten vastgesteld, welke feiten het Hof als vaststaand overneemt:

2.1.

Belanghebbende, geboren op [geboortedatum 1] 1944 was gehuwd met [A] (hierna: [A] ), geboren op [geboortedatum 2] 1940 en overleden op [datum] 2004.

2.2.

De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 1995 een navorderingsaanslag IB/PVV en over het jaar 1996 een navorderingsaanslag vermogensbelasting (hierna: VB) opgelegd in verband met niet aangegeven (inkomen uit) in het buitenland aangehouden vermogen. De inspecteur heeft aan de erven van [A] over de jaren 1996 tot en met 2004 navorderingsaanslagen IB/PVV en over de jaren 1997 tot en met 2000 navorderingsaanslagen VB opgelegd.

2.3.

Belanghebbende heeft in haar aangifte IB/PVV over het jaar 2010 aangifte gedaan naar een verzamelinkomen van € 28.345 en een gemiddelde rendementsgrondslag in box 3 van € 393.815.

2.4.

Op 18 februari 2005 hebben de Belgische belastingautoriteiten aan het Hoofd van Belastingdienst/FIOD/ECD/ Team Internationaal een Nota met bijlagen verstrekt (verder: de renseignementen). De bijlagen B.1., B.2. en B.6. bevatten gegevens over rekeningstanden per 21 december 1994, 5 september 1996 en 28 november 1996, bij, volgens de aanhef “F. van Lanschot (Bankiers) Luxembourg S.A.”. De bijlage B.9. betreft een adressenlijst. Voorzover te dezen van belang bevatten de bijlagen B.1., B.2. en B.6. respectievelijk de volgende gegevens:

Van Lanschot Bankiers (Luxembourg) SA Boulevard Prince Henri, 3 L-2016 Luxembourg, date: 9/05/96 prog: FVLR102J page: 39, portfolio evaluation

Racine

Name

CCY

Current

Accounts

Deposits

Bonds

Shares/

options

Inv.Funds

Total

Account manager: 0000028

(…)

[rekeningnummer 1]

[belanghebbende]

NLG

1,070.81

.00

525,600.00

.00

132,157.24

658,828.05 P

Van Lanschot Bankiers (Luxembourg) SA Boulevard Prince Henri, 3 L-2016 Luxembourg, date: 11/28/96 prog: FVLR102J page: 39, portfolio evaluation

Racine

Name

CCY

Current

Accounts

Deposits

Bonds

Shares/

options

Inv.Funds

Total

Account manager: 0000028

(…)

[rekeningnummer 1]

[belanghebbende]

NLG

1,070.81

.00

532,800.00

.00

133,061.58

666,932.39 P

[rekeningnummer 2]

[belanghebbende]

941221

NLG

597633,6

67,75

62612,68

0 0 0 P

18364”

2.5.

De inspecteur heeft belanghebbende en [A] geïdentificeerd als rekeninghouder van bovengenoemde rekeningen bij de Van Lanschot bank in Luxemburg (hierna: Van Lanschot) en de onder 2.2 vermelde aanslagen opgelegd. Belanghebbende heeft ontkend een rekening bij Van Lanschot te hebben aangehouden. Na ontvangst van de aangifte van belanghebbende over het jaar 2010 heeft de inspecteur haar met dagtekening 19 september 2012 een vragenbrief gezonden waarin op grond van artikel 47, eerste lid, onderdeel a, van de AWR werd verzocht informatie te verstrekken over de rekening bij Van Lanschot met rekeningnummer [rekeningnummer 1] en van eventuele andere buitenlandse bankrekeningen van belanghebbende. Met dagtekening 7 november 2012 heeft de inspecteur aan belanghebbende een rappel vragenbrief gezonden. Belanghebbende heeft niet op deze brieven gereageerd.

2.6.

Met dagtekening 27 november 2012 heeft de inspecteur aan belanghebbende de onderhavige informatiebeschikking gezonden. Daarin heeft hij de tekst herhaald van de vragen die op 19 september 2012 zijn gesteld en geconstateerd dat niet aan de verplichtingen van artikel 47 AWR is voldaan. De vragen luidden als volgt:

“1. Is deze bankrekening in 2010 nog steeds door mevrouw [belanghebbende] aangehouden?

2. Zo ja, wat was het saldo, inclusief onderliggende sub- en beleggingsrekeningen, op 1 januari en 31 december 2010?

3. Zo nee, waar wordt het eerder op […] deze rekening gestalde vermogen in 2010 aangehouden?

4. Wat was het saldo van die andere rekeningen op 1 januari en 31 december 2010?

5. Indien niet langer dit vermogen in het buitenland wordt aangehouden, wanneer en op welke binnenlandse rekening is dit vermogen gestort of wanneer en waarvoor is het aangewend?

6. Ik verzoek u de bescheiden met betrekking tot de rekening bij Van Lanschot voor 2010 te overleggen.”

2.7.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de informatiebeschikking. De inspecteur heeft aan belanghebbende op 24 januari 2013 een brief met kenmerk “Informatie met betrekking tot de uitspraak op bezwaar” gezonden. Bij uitspraak op bezwaar van 4 maart 2013 heeft de inspecteur het bezwaar ongegrond verklaard.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de informatiebeschikking terecht is gegeven. Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting van het Hof hebben partijen niets meer toegevoegd.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de beschikking. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing