Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 11-09-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:3529, 14/00730 tot en met 14/00735

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 11-09-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:3529, 14/00730 tot en met 14/00735

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
11 september 2015
Datum publicatie
16 oktober 2015
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2015:3529
Formele relaties
Zaaknummer
14/00730 tot en met 14/00735

Inhoudsindicatie

Erflater en zijn echtgenote zijn geïdentificeerd als rekeninghouder bij Van Lanschot in Luxemburg. De erfgenamen van erflater (belanghebbenden) komen in bezwaar, beroep en hoger beroep. Het Hof is van oordeel dat de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat de belastingautoriteiten voldoende voortvarend hebben gehandeld bij het vaststellen en opleggen van de navorderingsaanslagen; er is in ieder geval geen vertraging opgetreden van meer dan zes maanden. Derhalve kan in het midden blijven of erflater is betrokken in de her check in de zomer van 2008. Voorts is het Hof van oordeel dat de navorderingsaanslagen berusten op een redelijke schatting.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 14/00730 tot en met 14/00735

Uitspraak op het hoger beroep van

de erven van [belanghebbende] ,

te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbenden,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 27 mei 2014, nummers AWB 13/3433, 13/3437 tot en met 13/3439, 13/3441 en 13/5924 in het geding tussen

belanghebbenden,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende de hierna te vermelden navorderingsaanslagen en beschikkingen.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbenden is met dagtekening 27 december 2007 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Bij beschikking is heffingsrente in rekening gebracht. Het betreft de volgende navorderingsaanslag en beschikking:

Belasting-

Soort

Jaar

Aanslag-

nummer

[aanslagnummer]

Kenmerk

Hof

Navordering

Heffings-

rente

IB/PVV

2002

H27

14/00732

8.327

1.455

1.2.

Aan belanghebbenden zijn met dagtekening 29 november 2008 navorderingsaanslagen in de IB/PVV en vermogensbelasting (hierna: VB) opgelegd. Het betreft de volgende navorderingsaanslagen (genoemde bedragen omvatten tevens de heffingsrente):

Belasting-

Soort

Jaar

Aanslag-

nummer

[aanslagnummer]

Kenmerk

Hof

Te betalen

IB/PVV

1997

H77

14/00730

12.572

IB/PVV

2001

H17

14/00731

9.509

IB/PVV

2003

H37

14/00733

11.127

IB/PVV

2004

H47

14/00734

2.953

VB

1998

K87

14/00735

3.410

1.3.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak van 13 juni 2013 de navorderingsaanslagen IB/PVV 2001 tot en met IB/PVV 2004 en de beschikkingen inzake heffingsrente verminderd en de navorderingsaanslagen IB/PVV 1997 en VB 1998 gehandhaafd.

1.4.

Belanghebbenden zijn van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van het samenhangende beroep met kenmerk 13/3432 heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbenden een griffierecht geheven van € 44. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van de door belanghebbenden geleden immateriële schade, vastgesteld op € 1.000.

1.5.

Tegen deze uitspraak hebben belanghebbenden hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van het beroep met kenmerk 14/00730 heeft de griffier van belanghebbenden een griffierecht geheven van € 122. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 2 juli 2015 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [B] , als gemachtigde van belanghebbenden, alsmede, namens de Inspecteur, de heer [C] , de heer [D] , mevrouw [E] en mevrouw [F] .

1.7.

Aan het slot van deze zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.

1.8.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Het Hof stelt de volgende feiten vast, grotendeels ontleend aan de uitspraak van de Rechtbank en als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de ander niet, dan wel onvoldoende, weersproken.

2.1.

[belanghebbende] (hierna: erflater) is geboren op [geboortedatum 1] 1940 en overleden op [datum] 2004. Hij was gehuwd met [A] (hierna: de echtgenote), geboren op [geboortedatum 2] 1944. De echtgenote en de drie kinderen zijn de erfgenamen van erflater.

2.2.

Op 18 februari 2005 hebben de Belgische belastingautoriteiten aan het Hoofd van Belastingdienst/FIOD/ECD/Team Internationaal een Nota met bijlagen verstrekt. De bijlagen B.1., B.2. en B.6. bevatten gegevens over rekeningstanden per 21 december 1994, 5 september 1996 en 28 november 1996, bij, volgens de aanhef “F. van Lanschot (Bankiers) Luxembourg S.A.” (verder ook: de renseignementen). De bijlage B.9. betreft een adressenlijst. Voorzover te dezen van belang bevatten de bijlagen B.1., B.2. en B.6. respectievelijk de volgende gegevens:

“Van Lanschot Bankiers (Luxembourg) SA Boulevard Prince Henri, 3 L-2016 Luxembourg, date: 9/05/96 prog: FVLR102J page: 39, portfolio evaluation

Racine

Name

CCY

Current

Accounts

Deposits

Bonds

Shares/

options

Inv.Funds

Total

Account manager: 0000028

(…)

[rekeningnummer 1]

[A]

NLG

1,070.81

.00

525,600.00

.00

132,157.24

658,828.05 P

Van Lanschot Bankiers (Luxembourg) SA Boulevard Prince Henri, 3 L-2016 Luxembourg, date: 11/28/96 prog: FVLR102J page: 39, portfolio evaluation

Racine

Name

CCY

Current

Accounts

Deposits

Bonds

Shares/

options

Inv.Funds

Total

Account manager: 0000028

(…)

[rekeningnummer 1]

[A]

NLG

1,070.81

.00

532,800.00

.00

133,061.58

666,932.39 P

[rekeningnummer 2]

[A]

941221

NLG

597633,6

67,75

62612,68

0 0 0 P

18364”

2.3.

De Inspecteur heeft erflater en de echtgenote geïdentificeerd als rekeninghouders van bovengenoemde rekeningen bij de Van Lanschot bank in Luxemburg (hierna: Van Lanschot). De Inspecteur heeft belanghebbenden op 7 maart 2007 een vragenbrief gestuurd. In deze brief is gewezen op de omkering van de bewijslast en heeft de Inspecteur belanghebbenden verzocht om vóór 15 maart 2007, respectievelijk 5 april 2007, nadere informatie te verstrekken.

2.4.

Bij brief van 14 maart 2007 heeft de echtgenote gereageerd op de brief van 7 maart 2007. Zij heeft onder meer het volgende geschreven:

“In deze brief lees ik dat mijn overleden man waarschijnlijk een bankrekening in het buitenland heeft gehad. Omdat mij hiervan niets bekend [is] ontvang ik van u graag de gegevens. Hiermee kan ik dan naar deze bank gaan om te vragen of mijn overleden man daar geld op had staan. Als dat zo is dan zal ik het aan u doorgeven”.

2.5.

Bij brief van 28 maart 2007 heeft de Inspecteur de echtgenote verzocht telefonisch contact op te nemen met hem voor het maken van een afspraak om het een en ander te bespreken.

2.6.

Vervolgens heeft op 25 april 2007 een gesprek plaatsgevonden tussen de echtgenote en de Inspecteur.

2.7.

Op 2 mei 2007 heeft de Inspecteur aan belanghebbenden een voorbeeldbrief verzonden voor het verkrijgen van informatie bij Van Lanschot.

2.8.

Bij brief van 14 mei 2007 heeft de gemachtigde zich als zodanig gepresenteerd. De gemachtigde heeft de Inspecteur verzocht om nadere informatie te verstrekken, al dan niet op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: WOB).

2.9.

Bij brief van 17 juli 2007 heeft de Inspecteur het WOB-verzoek van belanghebbenden gedeeltelijk afgewezen.

2.10.

Op 5 november 2007 heeft de Inspecteur aan de gemachtigde een laatste herinnering gezonden, waarin hij belanghebbenden voor de laatste maal in de gelegenheid stelt de gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken.

2.11.

Bij brief van 9 november 2007 heeft de gemachtigde in reactie op de in 2.10 bedoelde brief nogmaals verzocht om de in zijn brief van 14 mei 2007 gevraagde gegevens te doen toekomen.

2.12.

Met dagtekening 21 november 2007 heeft de Inspecteur belanghebbenden in kennis gesteld van zijn voornemen om aan hen “navorderingsaanslagen IB/PVV en VB 1995 en 2002 op te leggen”. Over de jaren na 1995 schrijft hij: “Voor de jaren na 1995 die in deze kennisgeving niet zijn opgenomen zal ik op een later moment aanslagen en navorderingsaanslagen opleggen indien de mij bekende feiten niet wijzigen. Hierover wordt u te zijner tijd nader ingelicht.” De Inspecteur heeft belanghebbenden in deze brief in de gelegenheid gesteld om binnen 14 dagen na dagtekening van deze brief schriftelijk te reageren en – indien gewenst – vóór de genoemde termijn een afspraak te maken voor een mondelinge toelichting.

2.13.

Bij brief van 4 december 2007 heeft de gemachtigde op de in 2.12 bedoelde brief gereageerd met de mededeling dat de echtgenote vooralsnog niet in staat is op het voornemen tot het opleggen van een navorderingsaanslag te reageren. Hij heeft daarin zijn verzoek om informatie herhaald.

2.14.

Met dagtekening 12 december 2007 heeft de Inspecteur aan belanghebbenden een “Bevestiging navorderingen zonder boete” gezonden waarin hij belanghebbenden meedeelt dat hij heeft besloten de navorderingsaanslagen IB/PVV 1995 en 2002 en VB 1996 op te leggen zonder boete, maar met heffingsrente indien verschuldigd.

2.15.

De navorderingsaanslag IB/PVV 2002 en de daarbij gegeven beschikking heffingsrente is opgelegd met dagtekening 27 december 2007.

2.16.

Bij brieven van 9 januari 2008 heeft de gemachtigde pro-forma bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2002 en bijbehorende beschikking heffingsrente.

2.17.

Bij brief van 26 februari 2008 heeft de Inspecteur de ontvangst van het bezwaarschrift bevestigd. De Inspecteur heeft de gemachtigde daarin verzocht om in te stemmen met het aanhouden van de bezwaren tot in de proefprocedures onherroepelijk uitspraak is gedaan.

2.18.

Bij brief van 21 april 2008 heeft de gemachtigde het in 2.16 bedoelde pro-forma bezwaar tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2002 gemotiveerd. In deze brief is vermeld dat belanghebbenden ontkennen in het buitenland een bankrekening te hebben dan wel te hebben aangehouden. De gemachtigde heeft de Inspecteur daarbij verzocht om de bezwaren wat betreft het onderdeel of de verlengde navorderingstermijn in strijd is met Europees recht, aan te houden in verband met de door de Hoge Raad gestelde prejudiciële vragen hierover.

2.19.

Naar aanleiding van de door de gemachtigde, voor alle tot zijn kantoor behorende cliënten, ingediende standaard bezwaarschriften heeft de projectleiding standaardteksten geformuleerd en deze op 21 mei 2008 aan de inspecteurs ter beschikking gesteld.

2.20.

Met dagtekening 21 oktober 2008 heeft de Inspecteur belanghebbenden in kennis gesteld van zijn voornemen om aan hen navorderingsaanslagen IB/PVV 1996 tot en met 2001 en 2003 tot en met 2004 en VB 1997 tot en met 2000 op te leggen.

2.21.

Met dagtekening 11 november 2008 heeft de Inspecteur aan belanghebbenden een “Mededeling navorderingen en boetemededeling” betreffende de navorderingsaanslagen IB/PVV 1996 tot en met 2001, 2003 en 2004 en VB 1997 tot en met 2000 gezonden.

2.22.

Met dagtekening 29 november 2008 zijn de navorderingsaanslagen IB/PVV 1997, 2001, 2003 en 2004 en VB 1998 opgelegd.

2.23.

Bij brief van 9 december 2008 heeft de gemachtigde pro-forma bezwaar gemaakt tegen (onder meer) de navorderingsaanslagen IB/PVV 1997, 2001, 2003 en 2004 en VB 1998. Hij heeft daarbij de Inspecteur verzocht om uitstel voor het indienen van de gronden van het bezwaar totdat onherroepelijk uitspraak is gedaan in “het hoogste resort in het Rekeningenproject Bank Zonder Naam”.

2.24.

Bij brieven van 27 mei 2011 heeft de Inspecteur aan belanghebbenden geschreven dat hij voornemens is alle bezwaren van belanghebbenden af te werken. Hij heeft daarbij opgemerkt dat nog niet alle bezwaren zijn gemotiveerd. Tevens heeft hij de gemachtigde gevraagd om aan te geven of hij wil worden gehoord en of hij de bezwaren nader wenst te motiveren.

2.25.

Bij brief van 7 juni 2011 heeft de gemachtigde aan de Inspecteur meegedeeld dat de door hem op 21 april 2008 ingediende gronden (zie 2.18) voor alle bezwaren van belanghebbenden dienen te gelden.

2.26.

Op 28 juli 2011 heeft de Inspecteur een brief met als onderwerp “informatie met betrekking tot de uitspraak op bezwaar” gezonden aan belanghebbenden. Daarbij heeft de Inspecteur de gemachtigde nogmaals in de gelegenheid gesteld om gehoord te worden. Hij heeft de gemachtigde verzocht om binnen vier weken te reageren.

2.27.

Op 26 oktober 2011 heeft de Inspecteur aan de gemachtigde een algemene brief gezonden waarin hij de gemachtigde heeft gevraagd welke bescheiden hij nog wenst te ontvangen. Vervolgens is tot aan 15 oktober 2012 tussen partijen gecorrespondeerd over de te voeren hoorgesprekken met de diverse cliënten van de gemachtigde. Op verzoek van de gemachtigde zijn de data van de hoorgesprekken acht keer uitgesteld. Tijdens telefonisch contact tussen partijen op 15 oktober 2012 heeft de gemachtigde aan de Inspecteur meegedeeld dat hij afziet van het houden van de hoorgesprekken. De Inspecteur heeft dit bij brief van 15 oktober 2012 aan de gemachtigde bevestigd.

2.28.

Bij brief van 13 juni 2013 heeft de Inspecteur belanghebbenden een “Kennisgeving uitspraak op de bezwaarschriften” gezonden. Hierin duidt de Inspecteur deze brief aan als uitspraak op bezwaar. De verminderingsbeschikkingen zijn gedagtekend 15 juli 2013.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

  1. Heeft de Inspecteur voldoende voortvarend gehandeld bij het vaststellen en opleggen van de navorderingsaanslagen IB/PVV 1997 en 2001 en VB 1998?

  2. Zijn de navorderingsaanslagen te hoog vastgesteld?

Belanghebbenden zijn van mening dat de eerste vraag ontkennend en de tweede vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Anders dan in eerste aanleg is in hoger beroep niet meer in geschil het antwoord op de volgende vragen:

Heeft de Inspecteur alle op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd?

Is het gebruik van de door de Inspecteur verkregen inlichtingen rechtmatig?

Is de door de Inspecteur verkregen Nota met bijlagen authentiek?

Zijn erflater en de echtgenote terecht als rekeninghouder geïdentificeerd?

Is sprake van schending van het gelijkheidsbeginsel?

Is de bewijslast terecht omgekeerd en verzwaard?

Bestaat recht op immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn?

3.3.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.4.

Belanghebbenden concluderen tot vernietiging van de navorderingsaanslagen en beschikking. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing