Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 26-11-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:4791, 14/00467
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 26-11-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:4791, 14/00467
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 26 november 2015
- Datum publicatie
- 14 december 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2015:4791
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2014:1606, Bekrachtiging/bevestiging
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:1160
- Zaaknummer
- 14/00467
Inhoudsindicatie
In het stakingsjaar 2008 heeft de Inspecteur, aldus het Hof, op grond van de foutenleer het verschil tussen de waarde in vrije staat en de aankoopprijs (waarde in verpachte staat) van de landbouwgrond op het moment van verwerving daarvan in het jaar 1990 terecht tot de stakingswinst van belanghebbende gerekend. Het Hof is daarbij van oordeel dat dit voordeel niet onder de landbouwvrijstelling valt.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 14/00467
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] te Frankrijk,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 3 maart 2014, nummer AWB 13/3837, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende na te noemen aanslag en beschikking heffingsrente.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2008 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 261.044 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 10.127. Daarnaast is aan belanghebbende bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht. De aanslag en de heffingsrentebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 44. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 122. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft de Inspecteur vóór de zitting een nader stuk ingediend. Dit stuk is in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 11 september 2015 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer [A] , bijgestaan door [B] .
Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
Belanghebbende heeft blijkens een koopakte op [datum] een stuk bouwland van 22.41.70 hectaren (hierna: de landbouwgrond) en de hieraan toe te kennen heffingsvrije hoeveelheid melk (hierna: het melkquotum) gekocht, voor een bedrag van ƒ 450.000. In deze koopakte wordt belanghebbende aangeduid als “landbouwer”. De aanschafprijs is ten dele gefinancierd met een lening ter grootte van ƒ 400.000 van Algemene Bank Nederland N.V.. De leningsovereenkomst is op 12 maart 1990 gedateerd en vermeldt dat het te lenen bedrag uitsluitend bedoeld is voor de aanschaf van landbouwgrond. De landbouwgrond, die op 1 november 1990 aan belanghebbende is geleverd, werd op dat moment verpacht aan de vader van belanghebbende, die deze in zijn agrarische onderneming gebruikte. De pachtovereenkomst zou eindigen op 1 december 1993, maar is eerder geëindigd en wel op 1 april 1991, door afstand van het pachtrecht door de vader van belanghebbende.
In het voorjaar van het jaar 1991 is belanghebbende feitelijk een onderneming in de vorm van een eenmanszaak gestart, bestaande uit de exploitatie van een akkerbouwbedrijf en een schapenhouderij.
Uit de jaarstukken van belanghebbendes onderneming blijkt dat de beginbalans van de onderneming per 1 juni 1991 is opgemaakt en dat de landbouwgrond door belanghebbende in de onderneming is ingebracht en voor een bedrag van ƒ 900.000 is geactiveerd.
Op 24 mei 1994 heeft [C] van Accountantskantoor [D] (hierna: [D] ) een brief aan de Inspecteur gestuurd. Bij deze brief was een machtiging van belanghebbende van 21 mei 1994 gevoegd, waarin hij [D] machtigt om:
“namens hem de fiskale zaken betreffende aangifte, bezwaar en beroep te verzorgen.”
Belanghebbende en de Inspecteur hebben een brief van 30 mei 1994 van voornoemde heer [C] voor akkoord getekend. In deze brief is onder meer het volgende opgenomen:
“Betreft: aanslag inkomstenbelasting 1991 t.n.v. [belanghebbende] (…).
Zoals overeengekomen treft u hierbij een schriftelijke weergave aan van hetgeen wij telefonisch zijn overeengekomen. (…)
Cliënt was op het moment van koop nog geen fiscaal ondernemer. (…)
Cliënt heeft wel een voordeel behaald bij de aankoop van de betreffende landerijen. Tussen partijen staat nog niet vast:
- of dit voordeel, bij latere realisatie, belast zal zijn met inkomstenbelasting.
- de omvang van het eventueel, bij realisatie, te belasten voordeel. (…)
Overeenkomstig bovenstaande werd voor dit melkquotum een prijs betaald van ƒ 114.000,-.
Wij zijn telefonisch overeengekomen dat cliënt deze helft van het melkquotum tegen voorgenoemd bedrag op zijn openingsbalans mag activeren. Cliënt mag vervolgens overeenkomstig de gebruikelijke afschrijvingstermijn afschrijven op dit deel van het melkquotum”
Op 8 juni 1994 heeft de heer [C] een brief aan de Inspecteur gestuurd. In deze brief is onder meer het volgende opgenomen:
“Zoals overeengekomen treft u hierbij aan een schriftelijke uiteenzetting van ons standpunt inzake het door cliënt behaalde voordeel met betrekking tot de in 1990 aangekochte agrarische grond.
De landerijen werden door cliënt aangekocht in verpachte staat. Hij betaalde voor de grond de verpachte waarde ƒ 336.000,-. [voetnoot: ƒ 450.000 (totale prijs) -/- ƒ 114.000 (waarde melkquotum) (…)
Zoals telefonisch besproken is de aankoop van de gronden aan te merken als een van de eerste (ondernemers)handelingen die cliënt verricht in het kader van zijn op te starten onderneming.”
Op 8 juli 1994 heeft de Inspecteur een brief aan de heer [C] gestuurd waarvan de tweede alinea als volgt luidt:
“In uw schrijven van 8 juni hanteert u de volgende uitgangspunten:
- aankoopwaarde van de grond ƒ 336.000;
- vrije waarde van de grond, op het moment van pachtontbinding, ƒ 900.000;
- vader kon op grond van leeftijd geen verlenging vragen van de pachtovereenkomst;
- er had in de plaatsstelling kunnen worden gevraagd door [belanghebbende] ;
- de aankoop van de gronden (in verpachte staat) was de eerste ondernemingshandeling van [belanghebbende] .
Met deze uitgangspunten ga ik akkoord, zodat daar geen verschil van mening over bestaat.”
Op 11 oktober 1994 heeft de Inspecteur een brief aan de heer [C] gestuurd waarin onder meer het volgende is opgenomen:
“De uitgangspunten zoals omschreven in mijn schrijven van 8 juli (2e alinea) worden door beide partijen onderschreven.”
Belanghebbende heeft een brief van 27 oktober 1994 van de heer [C] aan de Inspecteur voor akkoord ondertekend. In deze brief is onder meer het volgende opgenomen:
“In antwoord op uw brief, d.d. 11 oktober jl, inzake bovengenoemde cliënt informeren wij u als volgt.
Cliënt gaat, middels ondertekening van deze brief, akkoord met de in bovengenoemde brief gegeven weergave van hetgeen is overeengekomen. Slechts het door u verwoordde standpunt van cliënt verdient enige toelichting onzerzijds.”
In 2008 heeft belanghebbende zijn onderneming gestaakt. De grond is deels verkocht (19.01.30 hectare voor € 891.610) en deels naar het privévermogen van belanghebbende overgebracht (3.40.40 hectare voor € 187.000).
De Inspecteur heeft, in afwijking van belanghebbendes aangifte, bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV 2008 op grond van de foutenleer meer stakingswinst (€ 255.932) belast. Ten gevolge van deze correctie heeft hij tevens minder buitengewone uitgaven (€ 3.719) in aanmerking genomen, waarna hij het belastbare inkomen uit werk en woning heeft vastgesteld op € 261.044. Het bedrag van de gecorrigeerde stakingswinst betreft het in euro’s uitgedrukte verschil tussen de in 2.7 vermelde vrije waarde van de landbouwgrond (ƒ 900.000) en de aankoopprijs (ƒ 336.000).
Op 9 november 2012 is namens belanghebbende aan de Inspecteur geschreven dat belanghebbende altijd in los-vast verband werkzaamheden elders heeft verricht. Op het moment van aankoop van de landbouwgrond was hij in loondienst werkzaam. Vermeld is tevens dat hij nooit pensioen heeft opgebouwd en dat belanghebbende de aankoop als een mogelijkheid zag om een pensioengat te voorkomen.
Op 3 december 2012 is op verzoek van de Inspecteur door [E] , taxateur bij de Belastingdienst, een taxatierapport opgesteld waarin de waarde van de grond per 5 november 1990 is bepaald op € 406.000 (ƒ 894.706).
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de Inspecteur in het jaar 2008 terecht en tot het juiste bedrag een voordeel op basis van de foutenleer tot de stakingswinst heeft gerekend. Dit voordeel is door de Inspecteur berekend op het verschil tussen de waarde in vrije staat en de aankoopprijs van de landbouwgrond op het moment van verwerving daarvan in het jaar 1990. In het bijzonder is in geschil het antwoord op de volgende vragen:
-
Is het toegestaan om een aanslag van de vader van belanghebbende naar belanghebbende over te hevelen indien belanghebbendes handtekening ontbreekt?
-
Is het voordeel belast omdat dit binnen belanghebbendes onderneming is gerealiseerd?
-
Heeft belanghebbende ondanks zijn in 2.9 vermelde akkoordverklaring met de Inspecteur géén vaststellingsovereenkomst gesloten, zodat hij er ook niet aan kan worden gehouden dat de aankoop van de landbouwgrond als een eerste ondernemingshandeling is te beschouwen?
-
Heeft de Inspecteur het voordeel tot een te hoog bedrag berekend?
-
Dient het voordeel door de werking van de landbouwvrijstelling vrijgesteld te zijn van belastingheffing?
-
Mag, indien er een voordeel te belasten valt, dit voordeel tevens en voor hetzelfde bedrag als een boekverlies aangemerkt worden?
Belanghebbende is van mening dat de vragen C tot en met F bevestigend en A en B ontkennend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en van de Inspecteur, alsmede tot vermindering van de aanslag IB/PVV 2008 - en een dienovereenkomstige vermindering van de in rekening gebrachte heffingsrente - berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.393 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 10.127.
De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep en bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.