Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 03-03-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:1606, AWB-13_3837

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 03-03-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:1606, AWB-13_3837

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
3 maart 2014
Datum publicatie
3 april 2014
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2014:1606
Formele relaties
Zaaknummer
AWB-13_3837
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025]

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting / vaststellingsovereenkomst

Tussen partijen is onder meer in geschil of in 1994 tussen belanghebbende en de inspecteur een vaststellingsovereenkomst is gesloten. Naar het oordeel van de rechtbank is dit het geval. Verder oordeelt de rechtbank dat het pachtersvoordeel, dat belanghebbende in 1990 heeft behaald bij de aankoop van een stuk grond, tot de (stakings)winst in 2008 behoort. Bij de berekening van het pachtersvoordeel moet de waarde van de grond op de openingsbalans, met toepassing van de foutenleer, worden gecorrigeerd. Het pachtersvoordeel valt niet onder de landbouwvrijstelling.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Zittingsplaats: Breda

Procedurenummer AWB 13/3837,

uitspraak van 3 maart 2014

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] (Frankrijk),

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2008 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB) opgelegd, naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 261.044 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 10.127 en bij gelijktijdige beschikking heffingsrente in rekening gebracht tot een bedrag van € 14.716.

1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 6 juni 2013 de aanslag en beschikking heffingsrente gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij fax van 15 juli 2013 pro forma beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 44.

1.4.

Belanghebbende heeft het beroep gemotiveerd bij brief van 2 augustus 2013, door de rechtbank ontvangen op 15 augustus 2013.

1.5.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 december 2013 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende en namens de inspecteur, [verweerder]. De rechtbank heeft een schriftelijke uitspraak aangekondigd. Bij brieven van 28 januari 2014 is aan partijen meegedeeld dat het niet mogelijk is gebleken om binnen zes weken uitspraak te doen en dat de rechtbank heeft besloten om de termijn met zes weken te verlengen.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende heeft op 1 november 1990 een stuk grond van 22.41.70 hectare (hierna: de grond) en de aan voormelde grond toe te kennen heffingsvrije hoeveelheid melk (hierna: het melkquotum) gekocht, voor een bedrag van ƒ 450.000. De grond werd op dat moment verpacht aan de vader van belanghebbende, die deze in zijn agrarische onderneming gebruikte. De pachtovereenkomst zou eindigen op 1 december 1993, maar is geëindigd op 1 april 1991, door afstand van het pachtrecht door de vader van belanghebbende.

2.2.

Op [datum] 1991 is belanghebbende een onderneming in de vorm van een eenmanszaak gestart, bestaande uit de exploitatie van een akkerbouwbedrijf en een schapenhouderij. De grond is door belanghebbende in de onderneming gebracht en op de beginbalans geactiveerd voor ƒ 900.000.

2.3.

Op 24 mei 1994 heeft [A] van [kantoornaam A] (hierna: [kantoornaam A]) een brief aan de inspecteur gestuurd. Bij deze brief was een machtiging van belanghebbende van 21 mei 1994 gevoegd, waarin hij [kantoornaam A] machtigt om:

“namens hem de fiskale zaken betreffende aangifte, bezwaar en beroep te verzorgen.”

2.4.

Belanghebbende en de inspecteur hebben een brief van 30 mei 1994 van voornoemde [A] voor akkoord getekend. In deze brief is onder meer het volgende opgenomen:

“Betreft: aanslag inkomstenbelasting 1991 t.n.v. [belanghebbende] (…).

Zoals overeengekomen treft u hierbij een schriftelijke weergave aan van hetgeen wij telefonisch zijn overeengekomen. (…)

Cliënt was op het moment van koop nog geen fiscaal ondernemer. (…)

Cliënt heeft wel een voordeel behaald bij de aankoop van de betreffende landerijen. Tussen partijen staat nog niet vast:

- of dit voordeel, bij latere realisatie, belast zal zijn met inkomstenbelasting.

- de omvang van het eventueel, bij realisatie, te belasten voordeel. (…)

Overeenkomstig bovenstaande werd voor dit melkquotum een prijs betaald van ƒ 114.000,-”

2.5.

Op 8 juni 1994 heeft [A] een brief aan de inspecteur gestuurd. In deze brief is onder meer het volgende opgenomen:

“Zoals overeengekomen treft u hierbij aan een schriftelijke uiteenzetting van ons standpunt inzake het door cliënt behaalde voordeel met betrekking tot de in 1990 aangekochte agrarische grond. De landerijen werden door cliënt aangekocht in verpachte staat. Hij betaalde voor de grond de verpachte waarde ƒ 336.000,-. [voetnoot: ƒ 450.000 (totale prijs -/- ƒ 114.000 (waarde melkquotum) (…)

Zoals telefonisch besproken is de aankoop van de gronden aan te merken als een van de eerste (ondernemers)handelingen die cliënt verricht in het kader van zijn op te starten onderneming.”

2.6.

Op 8 juli 1994 heeft de inspecteur een brief aan [A] gestuurd waarvan de tweede alinea als volgt luidt:

“In uw schrijven van 8 juni hanteert u de volgende uitgangspunten:

- aankoopwaarde van de grond ƒ 336.000;

- vrije waarde van de grond, op het moment van pachtontbinding, ƒ 900.000;

- vader kon op grond van leeftijd geen verlenging vragen van de pachtovereenkomst;

- er had in de plaatsstelling kunnen worden gevraagd door [belanghebbende];

- de aankoop van de gronden (in verpachte staat) was de eerste ondernemingshandeling van [belanghebbende].

Met deze uitgangspunten ga ik akkoord, zodat daar geen verschil van mening over bestaat.”

2.7.

Op 11 oktober 1994 heeft de inspecteur een brief aan [A] gestuurd waarin onder meer het volgende is opgenomen:

“De uitgangspunten zoals omschreven in mijn schrijven van 8 juli (2e alinea) worden door beide partijen onderschreven.”

2.8.

Belanghebbende heeft een brief van 27 oktober 1994 van [A] aan de inspecteur voor akkoord ondertekend. In deze brief is onder meer het volgende opgenomen:

“In antwoord op uw brief, d.d. 11 oktober jl, inzake bovengenoemde cliënt informeren wij u als volgt.

Cliënt gaat, middels ondertekening van deze brief, akkoord met de in bovengenoemde brief gegeven weergave van hetgeen is overeengekomen. Slechts het door u verwoorde standpunt van cliënt verdient enige toelichting onzerzijds.”

2.9.

In 2008 heeft belanghebbende zijn onderneming gestaakt. De grond is deels verkocht (19.01.30 hectare voor € 891.610) en deels naar het privévermogen van belanghebbende overgebracht (3.40.40 hectare voor € 187.000).

2.10.

Op 19 april 2012 heeft er een hoorgesprek plaatsgevonden. Hierbij waren namens belanghebbende de [B], werkzaam bij [kantoornaam B] en namens de inspecteur [verweerder] aanwezig.

2.11.

Op 3 december 2012 is op verzoek van de inspecteur door [taxateur D], taxateur bij de Belastingdienst, een taxatierapport opgesteld waarin de waarde van de grond per 5 november 1990 is bepaald op € 406.000 (ƒ 894.706).

3 Geschil

3.1.

Belanghebbende stelt primair dat de aanslag moet worden vernietigd omdat de aanslag die in 1990 aan zijn vader is opgelegd, naar hem is overgeheveld. Tussen partijen is verder in geschil of en in hoeverre het voordeel, dat belanghebbende in 1990 bij de aankoop van de grond heeft behaald (hierna: het voordeel), bestaande uit het verschil van de waarde van de grond in vrije staat en de koopsom van ƒ 336.000, in 2008 tot de winst van belanghebbende behoort. Belanghebbende stelt in dit verband (subsidiair) dat het voordeel niet belast is en voert daarbij het volgende aan:

  1. de aankoop van de grond betrof geen eerste ondernemingshandeling, omdat hij op dat moment niet de intentie had een onderneming te starten. De grond is aangekocht als investering voor zijn pensioen.

  2. [kantoornaam B] (voorheen [kantoornaam A]) en [accountantskantoor] waren in 1994 niet gemachtigd om namens belanghebbende te handelen.

  3. er is, door ondertekening van de in 2.8 genoemde brief van 27 oktober 1994, geen vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen tussen belanghebbende en de inspecteur.

  4. het voordeel is, als behaald vanwege de familierelatie, onbelast.

  5. de inspecteur is gehouden aan de balanswaardering van de grond op ƒ 900.000.

  6. het eventueel te belasten voordeel valt onder de landbouwvrijstelling.

Belanghebbende stelt meer subsidiair dat het voordeel lager is dan het door de inspecteur belaste bedrag van € 255.932 (ƒ 564.000 bestaande uit het verschil tussen de waarde van de grond in vrije staat van ƒ 900.000 en de koopsom van ƒ 336.000). De grond in vrije staat was destijds minder dan ƒ 900.000 waard omdat de grond deels uit minderwaardige zandgrond bestaat en voor het overige een slechte structuur en afwatering kent en er op de grond drie gedoogrechten rusten.

De inspecteur is de tegenovergestelde mening toegedaan. Ten aanzien van de grond stelt hij dat deze voor een te hoog bedrag op de openingsbalans is geactiveerd en dat dit, met toepassing van de zogenoemde foutenleer, ƒ 336.000 dient te zijn.

Ter zitting hebben partijen desgevraagd uitdrukkelijk verklaard dat niet in geschil is dat een eventueel bij belanghebbende te belasten voordeel in verband met de pachtontbinding, door hem is gerealiseerd in 2008. Voorts hebben partijen desgevraagd uitdrukkelijk verklaard dat dit voordeel gelijk is aan het in 1990 bestaande verschil tussen de waarde van de grond in verpachte staat en de waarde van de grond in onverpachte staat en dat de waarde van de grond in onverpachte staat in 1990 gelijk was aan de waarde in onverpachte staat in 1991.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd ter zitting en in de van hen afkomstige stukken.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en primair alsmede subsidiair tot vernietiging van de aanslag en meer subsidiair tot verlaging van de aanslag. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing