Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 26-02-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:626, 14-00683 t-m 14-00691

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 26-02-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:626, 14-00683 t-m 14-00691

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
26 februari 2015
Datum publicatie
2 maart 2015
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2015:626
Formele relaties
Zaaknummer
14-00683 t-m 14-00691
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-03-2027] art. 8:55b, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-03-2027] art. 4:15, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-03-2027] art. 6:7

Inhoudsindicatie

Art. 8:55b Awb. Art. 4:15 Awb. Art. 6:7 Awb. De Inspecteur ontvangt van een tipgever informatie, dat belanghebbende banktegoeden aanhoudt in het buitenland. De Inspecteur legt over meerdere jaren meerdere belastingaanslagen op. Belanghebbende dient tegen die belastingaanslagen bezwaren in. De civiele rechter legt aan belanghebbende een dwangsom op van maximaal € 300.000 om de door de Inspecteur verlangde informatie te verschaffen (HR 25 oktober 2013, 12/03379, ECLI:NL:HR:2013:1042). Belanghebbende verschaft deze informatie niet. Nadat de termijn voor het doen van de uitspraken op de bezwaren ruimschoots is verstreken stelt belanghebbende de Inspecteur in gebreke en stelt hij beroep in bij de belastingrechter wegens het niet tijdig beslissen op de bezwaren tegen de belastingaanslagen. De Inspecteur betoogt dat hij niet kan worden gehouden aan de wettelijke termijn van zes weken voor het doen een uitspraak op bezwaar. Hij wil pas uitspraak doen als belanghebbende de door hem verlangde informatie heeft verstrekt. Het Hof geeft belanghebbende gelijk. De Inspecteur heeft geen goede gronden om de uitspraken op de bezwaren – voor onbepaalde tijd - aan te houden en later dan de wettelijke termijn van zes weken uitspraak te doen. De Inspecteur misbruikt zijn bevoegdheid om de wettelijke termijn van zes weken voor het doen van uitspraak op bezwaar op te schorten (détournement de pouvoir). De Inspecteur is op basis hiervan een dwangsom verschuldigd. Daarnaast bepaalt het Hof, dat de Inspecteur alsnog binnen twee weken de uitspraken op de bezwaren moet doen. Als de Inspecteur dit niet doet kan hij een dwangsom verschuldigd worden van maximaal € 1.620.000.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 14/00683 t/m 14/00691

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende],

wonende te [woonplaats],

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 5 februari 2014, nummer AWB 14/615 tot en met 14/623 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Oost Brabant,

hierna: de Inspecteur,

betreffende de hierna te noemen aanslagen, navorderingsaanslagen, beschikkingen inzake heffingsrente en boetebeschikkingen.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende zijn over de jaren 2001 tot en met 2007 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Daarbij zijn, in één geschrift verenigd met de desbetreffende navorderingsaanslag, tevens beschikkingen inzake heffingsrente gegeven en zijn bij beschikkingen vergrijpboeten opgelegd. Voorts zijn aan belanghebbende over de jaren 2008 en 2009 aanslagen in de IB/PVV opgelegd. Daarbij zijn, in één geschrift verenigd met de desbetreffende aanslag, tevens beschikkingen heffingsrente en beschikkingen vergrijpboeten opgelegd. Het betreft de volgende navorderingsaanslagen (over 2001 tot en met 2007), primitieve aanslagen (2008 en 2009), vergrijpboeten en heffingsrenten:

Dagtekening

Jaar

Aanslagnummer

Belasting-bedrag €

Boete €

Heffings-

rente €

19 maart 2011

2006

[nummer].H.67

8.200

8.168

1.539

19 maart 2011

2007

[nummer].H.77

8.200

8.168

1.171

25 maart 2011

2001

[nummer].H.17

8.105

8.105

2.794

25 maart 2011

2002

[nummer].H.27

8.168

8.168

2.546

25 maart 2011

2003

[nummer].H.37

8.168

8.168

2.325

25 maart 2011

2004

[nummer].H.47

8.065

8.065

2.013

25 maart 2011

2005

[nummer].H.57

8.168

8.168

1.630

7 januari 2012

2008

[nummer].H.86

4.206

4.205

475

4 april 2012

2009

[nummer].H.96

4.459

4.458

322

1.2.

Op 6 november 2012 heeft de Inspecteur een informatiebeschikking (art. 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) vastgesteld. Belanghebbende heeft tegen de informatiebeschikking bij brief van 3 december 2012 bezwaar gemaakt.

1.3.

Met dagtekening 4 februari 2013 zijn aan belanghebbende over de jaren 2001 tot en met 2009 nogmaals belastingaanslagen in de IB/PVV opgelegd. Daarbij zijn tevens beschikkingen heffingsrente en beschikkingen vergrijpboeten opgelegd. Het betreft de volgende navorderingsaanslagen, inclusief vergrijpboeten en heffingsrenten:

Dagtekening

Jaar

Aanslagnummer

Belastingbedrag inclusief boete en heffingsrente €

4 februari 2013

2001

[nummer].H.18

21.524

4 februari 2013

2002

[nummer].H.28

22.558

4 februari 2013

2003

[nummer].H.38

23.151

4 februari 2013

2004

[nummer].H.48

23.593

4 februari 2013

2005

[nummer].H.58

24.473

4 februari 2013

2006

[nummer].H.68

26.166

4 februari 2013

2007

[nummer].H.78

26.178

4 februari 2013

2008

[nummer].H.87

32.683

4 februari 2013

2009

[nummer].H.97

30.579

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de onder 1.1 en 1.3 vermelde (navorderings)aanslagen, heffingsrentebeschikkingen en boetebeschikkingen tijdig bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft nog geen uitspraken op de bezwaren gedaan.

1.5.

Belanghebbende heeft per fax (en per post verzonden brief) op 9 december 2013 de Inspecteur in gebreke gesteld wegens het niet tijdig doen van de uitspraken op de bezwaren.

1.6.

In verband met de weigering van de Inspecteur om inzage te geven in de stukken heeft belanghebbende bij fax van 11 december 2013 (de belastingrechter bij de) Rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Ter zitting bij de Rechtbank van 16 januari 2014 is de pleitnota van belanghebbende mede beschouwd als een beroepschrift tegen het niet tijdig doen van uitspraken op bezwaar als bedoeld in afdeling 8.2.4a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). De Rechtbank heeft het verzoek om een voorlopige voorziening bij zijn uitspraak van 5 februari 2014, AWB 13/6821 tot en met 13/6829, ECLI:NL:RBZWB:2014:609 afgewezen. De Rechtbank heeft het beroep tegen het niet tijdig doen van uitspraken op de bezwaren bij de bestreden uitspraak (ECLI:NL:RBZWB:2014:618) niet-ontvankelijk verklaard. Aan het slot van deze uitspraak is, onder verwijzing naar art. 8:55 van de Awb, het rechtsmiddel opgenomen dat bij de Rechtbank verzet kan worden gedaan.

1.7.

Belanghebbende heeft bij brief van 18 maart 2014 verzet gedaan bij de Rechtbank. De Inspecteur heeft schriftelijk gereageerd op het verzet.

1.8.

Ter zitting bij de Rechtbank van 4 juli 2014 is blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal partijen voorgehouden dat het onder 1.6 vermelde rechtsmiddel onjuist is en zijn partijen akkoord gegaan met doorzending van het verzetschrift als hogerberoepschrift naar dit Hof.

1.9.

Met het onder 1.8 vermelde doorgezonden geschrift heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof tegen de onder 1.6 bedoelde uitspraak van de Rechtbank inzake het niet tijdig doen van uitspraken op de bezwaren. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 122. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.10.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 30 oktober 2014 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [A], als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, mevrouw [B], de heer [C] en mevrouw [D].

1.11.

Partijen hebben te dezer zitting ieder een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.12.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.13.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

In maart 2009 heeft zich bij de rijksbelastingdienst een tipgever gemeld, die aangaf te beschikken over gedetailleerde informatie betreffende Nederlandse belastingplichtigen met banktegoeden en effectenportefeuilles bij verschillende Europese banken, waaronder de Rabobank Luxembourg S.A. in Luxemburg (hierna: Rabobank Luxembourg). Het betrof onder meer bankrekeningnummers, relatienummers, banksaldi per 2 februari 1996 en de namen en gegevens van de rekeninghouders.

2.2.

De rijksbelastingdienst heeft medio september 2009 met de tipgever een overeenkomst gesloten over de verstrekking van de hiervoor bedoelde informatie aan de rijksbelastingdienst. Voor de informatie ontvangt de tipgever een vergoeding die is gerelateerd aan de extra opbrengst die als gevolg van die informatie daadwerkelijk en onherroepelijk in de Nederlandse schatkist vloeit.

2.3.

Op basis van de informatie van de tipgever heeft de rijksbelastingdienst belastingplichtigen aangeschreven met vragen over hun buitenlandse vermogen in het kader van een project met de aanduiding 'Derde Categorie'. Een van de belastingplichtigen die is aangeschreven is belanghebbende.

2.4.

De Inspecteur heeft aan belanghebbende, met dagtekening 29 juni 2010, een brief gezonden waarin hem op grond van artikel 47 van de AWR werd verzocht om informatie te verschaffen over door hem in het buitenland aangehouden bankrekeningen. Op 5 juli 2010 heeft belanghebbende geantwoord en aangegeven dat hij in 1996, op verzoek van zijn vader, een bankrekening had geopend bij de toenmalige Rabobank in Luxemburg, dat het saldo in 1998 was overgeboekt naar de Bank of Bermuda in Luxemburg en dat het saldo in 2001 was overgeboekt naar drie bankrekeningen bij de bank Crédit Agricole in Luxemburg die belanghebbende in dat jaar had geopend. Daarnaast heeft belanghebbende informatie verschaft over de saldi van de bankrekeningen bij Crédit Agricole in Luxemburg vanaf juli 2010.

2.5.

De Inspecteur heeft aan belanghebbende medegedeeld dat hij beschikt over informatie waaruit blijkt dat belanghebbende mogelijk over meer buitenlandse bankrekeningen bezit dan die hij heeft aangegeven, onder meer bankrekeningen bij de bank Van Lanschot in Luxemburg. De Inspecteur heeft belanghebbende verzocht om ook daarover informatie te verschaffen. Belanghebbende heeft ter zake geen informatie verstrekt.

2.6.

Belanghebbende is bij uitspraak van de (civielrechtelijke) voorzieningenrechter van 3 april 2012, 41044-KG 12-204, ECLI:NL:RBSGR:2012:BW0703 (in reconventie) veroordeeld om – kort weergegeven - binnen 7 dagen na het uitspreken van het vonnis alle informatie betreffende buitenlandse bankrekeningen en/of andere in het buitenland aangehouden vermogensbestanddelen aan de Inspecteur te verstrekken, op straffe van verbeurte van een dwangsom.

2.7.

Naar aanleiding van het vonnis van 3 april 2012 van de voorzieningenrechter heeft belanghebbende op 16 april 2012 wel een ingevulde verklaring en opgaaf, met afschriften van banktegoeden vanaf september 2001 bij de bank Credit Agricole te Luxemburg, overgelegd aan de Inspecteur. Uit de saldi van deze bankafschriften volgde dat de reeds opgelegde (navorderings)aanslagen over de jaren 2001 tot en met 2009 te laag waren vastgesteld.

2.8.

In hoger beroep tegen de onder 2.6 vermelde uitspraak van de voorzieningenrechter is door het Gerechtshof ’s-Gravenhage in zijn uitspraak van 24 april 2012, 200.104.848/01, ECLI:NL:GHSGR:2012:BW4595 laatstvermelde uitspraak bekrachtigd. Dit oordeel is bevestigd door de Hoge Raad bij arrest van 25 oktober 2013, 12/03379, ECLI:NL:HR:2013:1042 onder de toevoeging van de clausule dat zogenoemd ‘wilsafhankelijk materiaal’ slechts zal worden gebruikt voor de belastingheffing.

2.9.

Bij brief van 26 april 2012 heeft de Inspecteur vragen gesteld aan belanghebbende. Bij brief van 18 juni 2012 heeft de Inspecteur belanghebbende uitgenodigd voor een bespreking en daarbij gewezen op het bepaalde in art. 47 en 49 van de AWR. Nadien is nog gecorrespondeerd met belanghebbende. Op 7 september 2012 heeft bij de Inspecteur een bespreking met belanghebbende plaatsgevonden, welke bespreking door belanghebbende vroegtijdig is afgebroken. Bij brieven van 11 september 2012 heeft belanghebbende enkele vragen van de Inspecteur beantwoord. Bij brief van de 27 september 2012 heeft de landsadvocaat de tenuitvoerlegging van de door de civiele rechter bepaalde dwangsom aangekondigd.

2.10.

Door de Inspecteur is op 6 november 2012 op de voet van art. 52a van de AWR een informatiebeschikking vastgesteld. Belanghebbende heeft tegen de informatiebeschikking bij brief van 3 december 2012 bezwaar gemaakt. Een tweede serie (navorderings)aanslagen IB/PVV over de jaren 2001 tot en met 2009 is met dagtekening 4 februari 2013 opgelegd. Dit is voordat uitspraak op het bezwaar tegen de informatiebeschikking is gedaan, zodat de informatiebeschikking ingevolge art. 52a, lid 3 van de AWR is vervallen.

2.11.

Belanghebbende heeft op 21 maart 2013 inzage gehad in zijn dossier, waarin toen alleen de tussen partijen gevoerde correspondentie zat. Informatie van en over de tipgever, wiens informatie aan de basis stond van de (navorderings)aanslagen en over buitenlandse bankrekeningen waarover belanghebbende zou beschikken zat niet in het dossier.

2.12.

In september en oktober 2013 hebben partijen gecorrespondeerd en gemaild met elkaar. Belanghebbende heeft de Inspecteur op 4 november 2013 verzocht om de bezwaarfase ter hand te nemen en inzage te geven in het gehele dossier. Bij e-mailbericht van 20 november 2013 heeft de Inspecteur daarop als volgt gereageerd:

‘De Belastingdienst houdt vast aan de volgens hem juiste volgorde van de loop der dingen. Concreet betekent dit dat er nog geen uitspraak zal worden gedaan op de bezwaarschriften en, om calculerend gedrag niet in de hand te werken, zal de Belastingdienst ook geen verdere inzage verstrekken in het dossier.’

2.13.

Belanghebbende heeft per fax (en per post verzonden brief) op 9 december 2013 de Inspecteur in gebreke gesteld wegens het niet tijdig doen van de uitspraken op de bezwaren.

2.14.

De Inspecteur heeft een nieuwe civielrechtelijke voorlopige voorzieningenprocedure aangespannen om een hogere dwangsom voor belanghebbende te eisen. Deze voorlopige voorzieningenprocedure heeft plaatsgevonden op 14 februari 2014. Belanghebbende is veroordeeld tot het overleggen van informatie op straffe van verbeurte van een dwangsom. Belanghebbende heeft tegen het gewezen vonnis hoger beroep ingesteld.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de termijn voor het doen van uitspraken op bezwaar reeds verstreken is.

Belanghebbende is van mening dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot toekenning van een dwangsom wegens het niet tijdig doen van uitspraken op de bezwaren, tot het opdragen aan de Inspecteur dat alsnog binnen twee weken na de uitspraak van het Hof uitspraken op de bezwaren zullen worden gedaan, tot het vaststellen van een dwangsom indien en zolang de Inspecteur in gebreke blijft uitspraken op de bezwaren te doen, tot veroordeling van de Inspecteur tot het vergoeden van de gemaakte proceskosten bij de Rechtbank en het Hof en tot veroordeling van de Inspecteur tot het vergoeden van het door hem betaalde griffierecht. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing