Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 26-02-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:627, 13-00979
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 26-02-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:627, 13-00979
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 26 februari 2015
- Datum publicatie
- 19 maart 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2015:627
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2013:5808, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 13-00979
Inhoudsindicatie
Belanghebbende en de heer X zijn geen fiscale partners. Belanghebbende is eigenaar van de eigen woning. Belanghebbende en de heer X hebben een gezamenlijke bankrekening ten laste waarvan de hypotheekrente voor de eigen woning wordt betaald. Belanghebbende wenst de volledige hypotheekrente in aftrek te brengen op haar inkomen uit werk en woning. De Inspecteur heeft de helft van de betaalde hypotheekrente in aftrek toegelaten. Het Hof oordeelt dat belanghebbende niet geslaagd is in de op haar rustende last te bewijzen dat het volledige bedrag aan hypotheekrente op haar heeft gedrukt. Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 13/00979
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende],
wonende te [plaats 1],
hierna: belanghebbende,
en het incidentele hoger beroep van
de directeur van de Belastingdienst Limburg,
hierna: de Inspecteur,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 2 augustus 2013, nummer AWB 12/7043 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de Inspecteur,
betreffende de hierna te vermelden aanslag en beschikkingen.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna ook: IB/PVV) met aanslagnummer [aanslagnummer] opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 43.739. Tegelijkertijd is, in één geschrift met de aanslag verenigd, bij voor bezwaar vatbare beschikking een verzuimboete van € 226 opgelegd, alsmede bij voor bezwaar vatbare beschikking een bedrag aan heffingsrente in rekening gebracht van € 710.
De aanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur van 29 november 2012 verminderd tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van
€ 34.996. In hetzelfde geschrift heeft de Inspecteur bij uitspraak de boetebeschikking vernietigd en de beschikking heffingsrente verminderd tot € 438.
Belanghebbende is van deze uitspraken op 13 december 2012 tijdig in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 42.
De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, behalve voor zover deze betrekking hebben op de boetebeschikking, de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.321 met dienovereenkomstige vermindering van de beschikking heffingsrente, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten ten bedrag van € 1.179 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 42 aan haar vergoedt.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende tijdig hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van
€ 118,00.
De Inspecteur een verweerschrift ingediend en heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. Belanghebbende heeft het incidentele hoger beroep niet beantwoord. De Inspecteur heeft bij aanvang van de zitting dit incidentele hoger beroep ingetrokken.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de Inspecteur.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 15 januari 2015 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende en haar gemachtigde de heer [A], alsmede, namens de Inspecteur, de heren [B] en [C]. De Inspecteur werd vergezeld door een stagiaire tegen wier aanwezigheid belanghebbende door het Hof gevraagd geen bezwaar heeft gemaakt.
Aan het einde van de zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.
2 Feiten
De Rechtbank heeft de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten vastgesteld, welke feiten het Hof als vaststaand overneemt:
“2.1. Belanghebbende was in het onderhavige jaar voor 100% eigenaar van de woning welke is gelegen aan de [a-straat] 4 te [plaats 2] (België). Van 1 mei 2001 tot heden staat zij op dit adres ingeschreven in de Gemeentelijke Basisadministratie persoonsgegevens (GBA), met uitzondering van de periode 15 september 2008 tot en met 28 juli 2010. In die periode stond zij in de GBA ingeschreven op het adres [b-straat] 7 te [plaats 1]. Van 23 februari 2007 tot heden staat ook de heer [X] in het GBA ingeschreven op het adres [a-straat] 4 te [plaats 2]. Van januari tot en met juli 2009 is de hypotheekrente ten aanzien van de Belgische woning betaald van een bankrekening bij de ING Bank, die op naam staat van zowel belanghebbende als de heer [X]. Van augustus 2009 tot en met december 2009 is de betreffende rente betaald van een bankrekening bij de BNP Paribas Fortis, die alleen op naam van belanghebbende staat. Belanghebbende heeft de in 2009 betaalde hypotheekrente volledig in haar aangifte in aftrek gebracht. In de aanslag is uitsluitend het loon in aanmerking genomen.”
In aanvulling op de door de Rechtbank vastgestelde feiten stelt het Hof op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting de volgende feiten en omstandigheden vast:
Belanghebbende is blijkens een tot de gedingstukken behorende notariële akte, op 27 april 2001 in België verleden, ‘ontleenster’ (kredietnemer) van de door de BNP Paribas Fortis verstrekte hypothecaire geldlening en de heer [X] borgsteller. De heer [X] is in bedoelde akte niet aangeduid als kredietnemer.
Belanghebbende heeft als bijlage 2 bij de motivering van het hogerberoepschrift afschriften van bankafschriften van ING Bankrekening ten name van haar en de heer [X] overgelegd. Belanghebbende heeft ter zitting, zonder bezwaar van de Inspecteur, een overzicht overgelegd van gedane stortingen van in totaal € 9.890 (€ 10.550 minus het beginsaldo van € 660) op de gezamenlijke bankrekening bij ING Bank.
Belanghebbende heeft bij brief van 30 november 2014 het hoger beroep nog aangevuld in die zin dat het gehele huurwaardeforfait ter zake van de woning te [plaats 2] niet in haar inkomen uit werk en woning moet worden begrepen omdat dit bedrag moet worden aangemerkt als alimentatie in natura, aan de heer [X] betaald.
Nadat de Inspecteur de aanslag IB/PVV 2009 heeft opgelegd is door belanghebbende de aangifte IB/PVV voor dat jaar ingediend. Daarbij heeft belanghebbende de aftrek geclaimd van de in 2009 in totaal betaalde hypotheekrente ad € 22.436. In de uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de aftrek voor een bedrag van € 11.218 (50%) toegelaten. De Rechtbank heeft de aftrek toegelaten tot een bedrag van € 15.893. Dit laatste bedrag is de som van 50% van de hypotheekrente over de periode januari 2009 tot en met juli 2009 en 100% van de hypotheekrente over de periode augustus 2009 tot en met december 2009.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Na intrekking door de Inspecteur van het incidentele hoger beroep is uitsluitend nog in geschil het antwoord op de volgende vragen:
I. Heeft belanghebbende aannemelijk gemaakt dat de ten laste van de gezamenlijke bankrekening bij ING Bank over de periode januari tot en met juli 2009 betaalde hypotheekrente voor meer dan 50% op belanghebbende heeft gedrukt?
II. Kan het in de aangifte aangegeven bedrag aan huurwaardeforfait (€ 2.475) worden aangemerkt als alimentatie in natura waarmee bij het vaststellen van het inkomen alsnog rekening wordt gehouden?
Belanghebbende is van mening dat deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting van het Hof hebben zij hieraan, zakelijk weergegeven, het volgende toegevoegd:
Gemachtigde/Belanghebbende:
Aan de heer [X] is in 2014 een bedrag voor door hem betaalde rente terugbetaald, daar is een overeenkomst van, ik heb er mijn spaargeld voor gebruikt. Deze zaak heeft daarom niet veel zin, het probleem wordt verschoven naar de toekomst. Als de aftrek over 2009 niet wordt verleend, moet de discussie opnieuw over het jaar 2014 worden gevoerd.
De Inspecteur:
De brief van belanghebbende waarin de aftrek van het huurwaardeforfait wordt verzocht heb ik zo laat ontvangen, dat ik deze brief daarom onbeantwoord heb gelaten. Overigens vind ik het niet aannemelijk geworden dat belanghebbende aan de voorwaarden heeft voldaan om het huurwaardeforfait in aftrek toe te staan. De gestelde terugbetalingen aan de heer [X] in 2014 acht ik niet relevant voor de renteaftrek in 2009. Het overzicht met de bijschrijvingen op de ING rekening dat belanghebbende nu laat zien komt cijfermatig overeen met mijn berekeningen, alleen heeft belanghebbende de stortingen over geheel 2009 op een rij gezet, en het gaat om de stortingen in de periode januari tot en met juli 2009. In die periode zijn de stortingen ruim € 7.000.
Belanghebbende concludeert tot vermindering van de aanslag en de beschikking heffingsrente. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.