Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 02-08-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:5808, AWB-12_7043
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 02-08-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:5808, AWB-12_7043
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 2 augustus 2013
- Datum publicatie
- 12 september 2013
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2013:5808
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2015:627, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB-12_7043
- Relevante informatie
- Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025]
Inhoudsindicatie
Belanghebbende maakt niet aannemelijk dat de in het onderhavige jaar betaalde hypotheekrente volledig op haar gedrukt heeft en dus aftrekbaar is. De betalingen zijn deels gedaan vanaf een bankrekening die ook op naam van een ander staat en belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat op die bankrekening geen inkomsten van deze persoon zijn ontvangen.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummer AWB 12/7043,
uitspraak van 2 augustus 2013
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] (België),
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Heerlen, kantoor Buitenland,
de inspecteur.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De uitspraken van de inspecteur van 29 november 2012 op de bezwaren van belanghebbende tegen de aan haar over 2009 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 43.739 (aanslagnummer [nummer].H.96) en de bij gelijktijdige beschikkingen opgelegde verzuimboete van € 226 en in rekening gebrachte heffingsrente van € 710.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juli 2013 te Eindhoven. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van haar gemachtigde, [gemachtigde], gevestigd te Eindhoven en namens de inspecteur, [verweerder].
1 Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep gegrond;
- -
-
vernietigt de uitspraken op bezwaar, behalve voor zover deze betrekking hebben op de boetebeschikking;
- -
-
vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.321 en vermindert de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig;
- -
-
veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.179;
- -
-
gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 42 aan haar vergoedt.
2 Gronden
Belanghebbende was in het onderhavige jaar voor 100% eigenaar van de woning welke is gelegen aan de [adres 1] te [woonplaats] (België). Van 1 mei 2001 tot heden staat zij op dit adres ingeschreven in de Gemeentelijke Basisadministratie persoonsgegevens (GBA), met uitzondering van de periode van [datum] 2008 tot [datum] 2010. In die periode stond zij in de GBA ingeschreven op het adres [adres 2] te [plaats]. Van [datum] 2007 tot heden staat ook [A] in de GBA ingeschreven op het adres [adres 1] te [woonplaats]. Van januari tot en met juli 2009 is de hypotheekrente ten aanzien van de Belgische woning betaald van een bankrekening, bij de ING Bank, die op naam staat van zowel belanghebbende als [A]. Van augustus 2009 tot en met december 2009 is de betreffende rente betaald van een bankrekening, bij BNP Paribas Fortis, die alleen op naam van belanghebbende staat. Belanghebbende heeft de in 2009 betaalde hypotheekrente volledig in haar aangifte in aftrek gebracht. In de aanslag is uitsluitend het loon in aanmerking genomen.
In de uitspraken op bezwaar is belanghebbendes inkomen uit werk en woning verlaagd tot € 34.996. Dat is het door belanghebbende aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.778, vermeerderd met 50% van de door haar geclaimde aftrek van hypotheekrente van € 22.436. Verder is de beschikking heffingsrente verminderd tot € 438 en is de verzuimboete komen te vervallen.
Tussen partijen is in geschil of de inspecteur bij het opleggen van de onderhavige aanslag de in 2.2 bedoelde correctie terecht heeft aangebracht. Tussen partijen is niet in geschil dat de Belgische woning voor belanghebbende een eigen woning is in de zin van artikel 3.111 van de Wet IB 2001.
De rechtbank stelt voorop dat hypotheekrente, op grond van de artikelen 3.110 en 3.111, eerste lid van de Wet IB 2001, op de belastingplichtige moet drukken wil deze aftrekbaar zijn.
De rechtbank overweegt dat op belanghebbende de last rust om aannemelijk te maken dat en in hoeverre de hypotheekrente in het onderhavige jaar op haar heeft gedrukt. Zij beroept zich immers op feiten die leiden tot vermindering van de door haar verschuldigde belasting (vergelijk: Hoge Raad 15 mei 1929, B. nr. 4513). Bovendien is het voor haar het minst bezwaarlijk om met dit bewijs te worden belast (vergelijk: Hoge Raad 4 mei 1994, nr. 28 407, onder meer gepubliceerd in BNB 1994/249), nu zij beschikt over alle relevante gegevens.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende ten aanzien van de betalingen van hypotheekrente van de rekening bij de ING Bank niet aannemelijk gemaakt dat deze in het onderhavige jaar voor meer dan 50% op haar gedrukt hebben. De rechtbank neemt daarbij het volgende in aanmerking.
De in 2.6 bedoelde betalingen zijn gedaan van een bankrekening die ook op naam van [A] staat. Belanghebbende heeft gesteld noch aannemelijk gemaakt dat in het onderhavige jaar op deze rekening geen inkomsten van [A] werden ontvangen. Door het overleggen van geschoonde bankafschriften is dit ook niet controleerbaar. Dat sprake is van een zogeheten en/of rekening zegt weliswaar niet per definitie iets over de rechten van het op die rekening aanwezige saldo, maar belanghebbende dient aannemelijk te maken dat dit geheel aan haar toekwam en daarin is zij niet geslaagd.
De rechtbank gaat voorbij aan de verklaring van [A], waarin staat dat, indien en voorzover in 2009 rentebetalingen zijn gedaan van gelden die aan hem zouden toebehoren, hij daardoor geen vordering of regresrecht op belanghebbende heeft verkregen en het in zoverre een schenking van hem aan belanghebbende betreft. Deze verklaring is immers pas op 9 december 2012 opgesteld en is niet notarieel vastgelegd. Daardoor is onvoldoende controleerbaar of de schenkingen al in het onderhavige jaar zijn overeengekomen en de betalingen van hypotheekrente dus niet, in het onderhavige jaar, deels op [A] hebben gedrukt.
Gelet op het voorstaande, gaat de rechtbank er van uit dat de betalingen van hypotheekrente van de rekening bij de ING Bank in het onderhavige jaar deels op [A] hebben gedrukt. Dat de inspecteur er bij het opleggen van de aanslag vanuit is gegaan dat dit voor 50% was is niet onredelijk.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende ten aanzien van de betalingen van hypotheekrente van de rekening bij BNP Paribas Fortis wel aannemelijk gemaakt dat deze in het onderhavige jaar 100% op haar gedrukt hebben. De rechtbank neemt daarbij het volgende in aanmerking.
Anders dan de inspecteur meent, is belanghebbende de enige schuldenaar ten aanzien van de hypothecaire geldlening. In de aanhef van de notariële akte van kredietopening van 27 april 2001 is, na de personalia van [A], opgenomen:
“Hierna genoemd de borgsteller”
Dat belanghebbende en hij daarna in de akte tezamen worden aangeduid als “de schuldenaar” is, zo acht de rechtbank aannemelijk, gedaan om de leesbaarheid van hetgeen in de akte is opgenomen te vergroten en houdt niet in dat, zoals de inspecteur bepleit, [A] is aan te merken als medeschuldenaar in plaats van als borgsteller. De rechtbank merkt op dat dus alleen belanghebbende juridisch door de bank, als schuldeiser, kan worden aangesproken. Aan het vorenoverwogene doet niet af dat in verband met de hypothecaire geldlening op het leven van zowel belanghebbende als dat van de heer Vierhout een overlijdensrisicoverzekering is afgesloten. Een dergelijke verzekering is bedoeld om nabestaanden verzorgd achter te laten en het afsluiten daarvan zegt niet per definitie iets over de vraag wie schuldenaar is ten aanzien van de hypothecaire lening.
Ter zitting heeft de inspecteur desgevraagd uitdrukkelijk verklaard dat de rechtbank er van uit kan gaan dat de in 2.7 bedoelde rekening alleen op naam van belanghebbende staat. Dit betekent dat het op die rekening aanwezige saldo uitsluitend aan belanghebbende toekwam.
De inspecteur heeft niet betwist dat, zoals belanghebbende ter zitting heeft verklaard, [A] normaliter de kosten van het levensonderhoud van hen beiden betaalt en dat belanghebbende de hypotheekrente volledig voor haar rekening neemt, maar dat [A] in de periode dat belanghebbende in [plaats] woonde gratis in de Belgische eigen woning mocht blijven wonen, terwijl belanghebbende toen in haar eigen levensonderhoud voorzag.
Gelet op het voorstaande staat het ontbreken van inzage in alle ongeschoonde bankafschriften van deze rekening er niet aan in de weg dat belanghebbende geslaagd is in het leveren van bewijs dat de via deze rekening betaalde hypotheekrente volledig op haar drukt. Gelet hierop dient het belastbaar inkomen uit werk en woning, naar de rechtbank verstaat, te worden verminderd met € 4.675 tot € 30.321 (het in 2.2 genoemde bedrag van € 34.996 minus € 4.675).
Belanghebbende heeft geen afzonderlijke argumenten aangevoerd tegen de beschikking heffingsrente. Het berekenen van heffingsrente vindt plaats op basis van artikel 30f van de AWR. Tekst en strekking van deze bepaling bieden geen ruimte om in een geval als het onderhavige het in rekening brengen van heffingsrente achterwege te laten of te matigen. Onder omstandigheden kunnen het zorgvuldigheidsbeginsel, het gelijkheidsbeginsel of het vertrouwensbeginsel er weliswaar toe leiden dat de berekening van heffingsrente achterwege blijft of beperkt wordt, maar belanghebbende heeft gesteld noch aannemelijk gemaakt dat één van voornoemde beginselen is geschonden. Nu de aanslag dient te worden verlaagd, is de bijbehorende beschikking heffingsrente dienovereenkomstig verminderd.
Gelet op het overwogene in 2.7 en 2.8, is het beroep gegrond verklaard.
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.179 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 235, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 472 en een wegingsfactor 1). De rechtbank acht deze vergoeding redelijk en in overeenstemming met het Besluit. Dat belanghebbende overige, voor vergoeding in aanmerking komende, kosten heeft gemaakt is gesteld noch aannemelijk geworden. De rechtbank merkt nog op dat in de uitspraken op bezwaar een proceskostenvergoeding is toegekend van € 218. Als dit bedrag al aan belanghebbende is uitgekeerd, beloopt de nog uit te betalen proceskostenvergoeding dus € 961 (€ 1.179 minus € 218).
Deze uitspraak is gedaan op 2 augustus 2013 door mr. W.A.P. van Roij, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. I. van Wijk, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 6 augustus 2013
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.