Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 26-02-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:629, 13-01227
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 26-02-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:629, 13-01227
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 26 februari 2015
- Datum publicatie
- 19 maart 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2015:629
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2013:8258, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 13-01227
Inhoudsindicatie
Boekwinst behaald bij verkoop van perceel grond valt niet onder de landbouwvrijstelling. Koper van het perceel exploiteerde in het jaar van verkrijging van het perceel geen landbouwbedrijf in de zin van artikel 3.12, tweede lid, WIB 2001. Het Hof oordeelt, evenals de Rechtbank, dat de Inspecteur het verschil tussen de WEV en de WEVAB terecht heeft belast. Belanghebbende heeft nog gesteld, met een beroep op toepassing van de foutenleer, dat de inbrengwaarde van het perceel op een te laag bedrag is bepaald. Ook dit beroep faalt omdat belanghebbende geen feiten en omstandigheden heeft gesteld en aannemelijk gemaakt waaruit zou volgen dat zich ten tijde van de inbreng een fout in de zin van de foutenleer heeft voorgedaan.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 13/01227
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 8 november 2013, nummer AWB 12/7592, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de directeur van de Belastingdienst Limburg/[vestigingsplaats],
hierna: de Inspecteur,
betreffende na te noemen aanslag.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 37.342 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 52.368, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur van 26 november 2012 is gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 42.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 118. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 15 januari 2015 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende en zijn gemachtigde de heer [A], alsmede, namens de Inspecteur, de heer [B], vergezeld van de heer [C].
De Inspecteur heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Aan het einde van deze zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
Belanghebbende oefent in de vorm van een maatschap met zijn broer de heer [E] een landbouwbedrijf uit.
In 2006 heeft belanghebbende percelen landbouwgrond vanuit zijn privévermogen in de onderneming ingebracht. De stukken grond zijn daarbij op de balans opgenomen voor de waarde in het economisch verkeer bij agrarische bestemming, waarbij overeenkomstig het besluit van de staatssecretaris van 27 maart 2006, nr CPP2006/639M, een waarde van € 31.000 per hectare is gehanteerd. Een van deze percelen is het perceel gelegen aan de [a-straat] te [plaats 1], kadastraal bekend gemeente [plaats 1] sectie [letter] nummer [nummer] groot 0.57.64 ha (hierna: het perceel).
In 2009 heeft belanghebbende het perceel verkocht aan mevrouw [F] te [plaats 2] (hierna ook: de koper) voor € 49.002,50. Bij notariële akte is het perceel in 2009 aan de koper geleverd. Belanghebbende en de koper zijn onafhankelijke derden.
In de akte van levering staat – zoals tijdens het onderzoek ter zitting bij de Rechtbank is geconstateerd - het perceel omschreven als ‘perceel landbouwgrond’ en als bestemming ‘gebruik als landbouwgrond’. Voorts is in de akte vermeld dat de overdrachtsbelasting voor rekening van de koper komt.
Ter zake van de transactie is geen vrijstelling voor de overdrachtsbelasting gevraagd.
Belanghebbende heeft aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.165. In zijn aangifte heeft belanghebbende een beroep gedaan op toepassing van de landbouwvrijstelling voor een bedrag van € 210.312 ter zake van de verkoop van twee percelen waaronder het in 2.2 aangeduide perceel.
Bij de aanslagregeling heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat de boekwinst behaald met de verkoop van het perceel, het verschil tussen WEVAB en de gerealiseerde opbrengst, niet in de landbouwvrijstelling deelt omdat het perceel door de koper niet wordt aangewend in het kader van een landbouwbedrijf. Het voordeel behaald met de verkoop is volgens de Inspecteur het gevolg van goed onderhandelen en dient volledig belast te worden. De Inspecteur heeft het aangegeven belastbaar inkomen als volgt gecorrigeerd:
Aangegeven belastbaar inkomen box 1 € 17.165
Correctie landbouwvrijstelling € 20.177
Gecorrigeerd belastbaar inkomen box 1 € 37.342.
Hij heeft de correctie van € 20.177 als volgt berekend:
boekwaarde van het perceel per december 2009 € 3,10 per m²
waarde economisch verkeer bij agrarische bestemming € 5,00 per m²
verkoopprijs van het perceel € 8,50 per m²
te belasten € 3,50 per m²
De Inspecteur is uitgegaan van de waarde economisch verkeer bij agrarische bestemming ten tijde van de verkoop, die door de taxateur van de Belastingdienst onweersproken is vastgesteld op € 5 per m2 voor het betreffende perceel.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I Is op de met de verkoop van het perceel behaalde winst de vrijstelling bedoeld in artikel 3.12, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet) van toepassing?
Zo nee:
II Dient de foutenleer toepassing te vinden omdat in het jaar 2006 bij de inbreng van het perceel in het ondernemingsvermogen van belanghebbende een onjuiste waarde is gehanteerd?
Belanghebbende is van mening dat beide vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
Tijdens het onderzoek ter zitting hebben zij hier geen nieuwe argumenten aan toegevoegd.
Belanghebbende concludeert primair tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, gegrondverklaring van het beroep en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.165 en subsidiair tot € 20.651. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.