Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 08-11-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:8258, AWB-12_7592
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 08-11-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:8258, AWB-12_7592
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 8 november 2013
- Datum publicatie
- 6 december 2013
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2013:8258
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2015:629, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB-12_7592
- Relevante informatie
- Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025]
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Landbouwvrijstelling.
De verkoopwinst van een weiland bij verkoop aan een manege valt niet onder de landbouwvrijstelling.
De WEVAB bij inbreng kan niet met toepassing van de foutenleer worden gecorrigeerd, omdat niet aannemelijk is dat de WEVAB bij de inbreng te laag was vastgesteld.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummer AWB 12/7592
Uitspraak van 8 november 2013
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 26 november 2012 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem over het jaar 2009 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2013 te Roermond. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Roermond, en namens de inspecteur, [verweerder].
1 Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2 Gronden
Belanghebbende oefent sinds 2006 als zelfstandig ondernemer in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet) een landbouwbedrijf uit.
Tot het vermogen van de onderneming behoorde onder meer een perceel cultuurgrond, kadastraal bekend [gemeente X] sectie L nummer 75, groot 0.57.64 hectare, (hierna: het perceel), dat als weiland in gebruik was. Het perceel is in 2006 als buitenvennootschappelijke ondernemingsvermogen vanuit privé ingebracht. Hierbij is een waarde per hectare gehanteerd van € 31.000 per hectare, overeenkomstig het besluit van de staatssecretaris van 27 maart 2006 nr. CPP2006/639M.
In het onderhavige jaar heeft belanghebbende het perceel verkocht aan [de koper] (hierna: de koper). De verkoopprijs bedroeg € 49.002,50 (€ 8,50 per m²). Het perceel is bij de koper in gebruik als weiland. Er grazen paarden. De koper van het perceel exploiteerde ten tijde van de koop en levering een manege. In de akte van levering staat het perceel omschreven als “perceel landbouwgrond” en als bestemming “gebruik als landbouwgrond”.
Belanghebbende heeft in de aangifte voor 2009 aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.165. Hierbij is de boekwinst behaald met de verkoop van het perceel met een beroep op de landbouwvrijstelling als bedoeld in artikel 3.12 van de Wet buiten aanmerking gelaten.
De inspecteur heeft de waarde in het economische verkeer bij voortgezette agrarische bestemming (hierna: de WEVAB) van het perceel op basis van vergelijkingscijfers gesteld op € 5 per m². Hierdoor valt volgens de inspecteur een bedrag van € 20.177 (€ 3,5 per m²), zijnde het verschil tussen de waarde in het economische verkeer (hierna: WEV) en de WEVAB niet onder de landbouwvrijstelling. Dit bedrag heeft de inspecteur gecorrigeerd en de aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 37.342.
In geschil is het antwoord op de vraag of de bij de verkoop van het perceel door belanghebbende gerealiseerde opbrengst tot een bedrag van € 20.177 onder de landbouwvrijstelling valt. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de inspecteur ontkennend. Indien deze vraag ontkennend wordt beantwoord is in geschil of met toepassing van de foutenleer de waarde van het perceel ten tijde van de inbreng op € 8,50 moet worden gesteld.
In artikel 3.12 van de Wet is bepaald dat tot de winst niet behoren de voordelen uit landbouwbedrijf ter zake van waardeveranderingen van gronden - daaronder begrepen de ondergrond van gebouwen - voor zover de waardeverandering van de grond is toe te rekenen aan de ontwikkeling van de waarde in het economische verkeer bij voortzetting van de aanwending van de grond in het kader van een landbouwbedrijf, en niet is ontstaan in de uitoefening van het bedrijf (de zogenaamde landbouwvrijstelling). Dit betekent dat bij vervreemding van landbouwgrond is vrijgesteld de waardeaangroei van de WEVAB tussen het moment van verwerving van de grond en de vervreemding daarvan. Belast is dan het verschil tussen de WEV en de WEVAB op het moment van die vervreemding, met als maximum de behaalde boekwinst.
De WEV is in het algemeen gelijk aan de verkoopprijs van de grond. De WEVAB valt bij vervreemding binnen de agrarische sfeer veelal samen met de verkoopprijs; bij vervreemding buiten de agrarische sfeer zal de WEVAB op andere wijze moeten worden vastgesteld, waarbij van de fictie moet worden uitgegaan dat de grond zijn agrarische bestemming heeft behouden. De WEVAB is dan de prijs die de meestbiedende agrariër na de beste voorbereiding zou betalen.
Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat de koper een landbouwbedrijf in de zin van artikel 3.12 van de Wet uitoefent en het perceel is aangekocht met het oog op het gebruik als landbouwgrond. Naar de rechtbank begrijpt, bedoelt belanghebbende hiermee te stellen dat er sprake is van een verkoop binnen de agrarische sfeer. De WEVAB is dan gelijk aan de verkoopprijs van het perceel, zodat de gehele opbrengst onder de landbouwvrijstelling valt.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat de koper van het perceel een landbouwbedrijf in bovenstaande zin drijft. De enkele omstandigheid dat zij paarden houdt, een manege exploiteert en het perceel als wei in gebruik heeft, is daartoe onvoldoende. Hieruit volgt dat voor de vaststelling van de WEVAB derhalve niet de verkoopprijs van € 8,50 per m² kan worden gehanteerd. De inspecteur heeft de WEVAB van het perceel op basis van de door de taxateur verstrekte gegevens op € 5 per m² gesteld. Belanghebbende heeft geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de door de inspecteur vastgestelde WEVAB op een hoger bedrag moet worden bepaald. De eerste in geschil zijnde vraag moet ontkennend worden beantwoord.
In dat geval is in geschil of het perceel met toepassing van de foutenleer op de beginbalans moet worden opgenomen tegen een waarde van € 8,50 per m². Belanghebbende heeft daartoe aangevoerd dat uit de gerealiseerde verkoopprijs en de omstandigheid dat er zich sinds de inbreng geen veranderingen van buitenaf hebben voorgedaan, blijkt dat de WEVAB bij inbreng in 2006 te laag is vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende hiermee tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat het perceel tegen een te lage WEVAB is ingebracht. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de WEVAB van het perceel bij de inbreng is vastgesteld overeenkomstig het besluit van de staatssecretaris van 27 maart 2006 nr. CPP2006/639M.
Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 8 november 2013 door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.J. van Balkom, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.