Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 07-01-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:10, 14/00807
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 07-01-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:10, 14/00807
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 7 januari 2016
- Datum publicatie
- 22 februari 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2016:10
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2014:4553, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:1608, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 14/00807
Inhoudsindicatie
Belanghebbende is belastingplichtig voor de forensenbelasting ingevolge de Gemeentewet in verbinding met de gemeentelijke verordening, omdat hij een vakantiewoning op een in de betrokken gemeente gelegen vakantiepark bezit. De gemeente heeft ervoor gekozen om de forensenbelasting niet van de eigenlijke belastingplichtigen zoals belanghebbende te heffen, maar van de exploitant van het vakantiepark. Daartoe heeft de gemeente een convenant gesloten met die exploitant. De gemeente stelt zich op het standpunt dat deze wijze van heffing mogelijk is, gezien artikel 64 van de AWR. Belanghebbende verzet zich tegen de heffing van de op hem betrekking hebbende forensenbelasting van de exploitant van het vakantiepark. Over de materiële belastingschuld is geen geschil. Volgens de heffingsambtenaar is belanghebbende niet beroepsgerechtigd. De belastingaanslagen zijn immers niet aan hem opgelegd. De Rechtbank acht belanghebbende beroepsgerechtigd omdat een vermogensbestanddeel van hem in de heffing wordt betrokken (artikel 26a, lid 2, AWR). Volgens de Rechtbank verschaft artikel 64 AWR geen toereikende grondslag voor de onderhavige belastingaanslagen. De Rechtbank vermindert die aanslagen met de op belanghebbende betrekking hebbende belastingbedragen. Het Hof oordeelt in hoger beroep dat belanghebbende terecht als beroepsgerechtigd is aangemerkt, zij het niet op grond van artikel 26a, lid 2, AWR. Volgens het Hof is belanghebbende bij strikte wetstoepassing namelijk niet beroepsgerechtigd, maar moet belanghebbende desalniettemin als beroepsgerechtigde worden aangemerkt om te voorzien in een lacune die bij die strikte wetstoepassing zou ontstaan, analoog aan BNB 2000/284. Het Hof verwerpt ook het betoog van de heffingsambtenaar dat belanghebbende geen procesbelang zou hebben bij gebreke van geschil over de (grootte van) de materiële belastingschuld. Het Hof is echter van oordeel dat artikel 64 van de AWR een toereikende grondslag verschaft voor de onderhavige belastingaanslagen. Ten overvloede overweegt het Hof dat de toepassing van die bepaling niet tot gevolg lijkt te hebben dat op belanghebbende enige betalingsverplichting komt te rusten. Hij is immers zelfs niet aangeslagen en hij is geen partij bij het convenant tussen de gemeente en de exploitant.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 14/00807
Uitspraak op het hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de gemeente Oisterwijk ,
hierna: de Heffingsambtenaar,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 4 juli 2014, kenmerk AWB 13/360, in het geding tussen
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
en
de Heffingsambtenaar,
betreffende de hierna te vermelden belastingaanslagen.
1 Ontstaan en loop van het geding
Met dagtekening 31 augustus 2011 heeft de Heffingsambtenaar een voorlopige aanslag in de forensenbelasting voor het jaar 2011 opgelegd aan [A] B.V. (hierna: [A] ) naar een belastingbedrag van € 22.194 (hierna: de voorlopige aanslag).
Met dagtekening 30 april 2012 heeft de Heffingsambtenaar de aanslag in de forensenbelasting voor het jaar 2011 opgelegd aan [A] naar een belastingbedrag, vóór verrekening van de voorlopige aanslag, van € 22.742 (hierna: de aanslag).
Bij e-mailbericht verzonden op 8 september 2012 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de voorlopige aanslag en de aanslag (hierna gezamenlijk: de belastingaanslagen).
Met dagtekening 19 november 2012 heeft de Heffingsambtenaar uitspraken op bezwaar gedaan, strekkende tot handhaving van de belastingaanslagen.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dat beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 42.
De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de voorlopige aanslag en de aanslag elk verminderd met een bedrag van € 274 en gelast dat de Heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht aan hem vergoedt.
De Heffingsambtenaar is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgehad op 5 november 2015 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, namens de Heffingsambtenaar, de heren [B] en [C] , alsmede belanghebbende. Ter zitting heeft de Heffingsambtenaar een pleitnota aan belanghebbende en het Hof overgelegd.
Aan het slot van deze zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
[A] exploiteert een recreatieterrein (hierna: het recreatieterrein) dat is gelegen in de gemeente Oisterwijk (hierna: de Gemeente). Belanghebbende is eigenaar van een gemeubileerde stacaravan op het recreatieterrein.
De Gemeente heeft in het kader van de uitvoering van de forensenbelasting met een aantal exploitanten van recreatieterreinen afspraken gemaakt over de heffing van de forensenbelasting vanaf belastingjaar 2010. Die afspraken zijn vastgelegd in convenanten. Het tussen de Gemeente en [A] gesloten convenant (hierna: het convenant) behelst, onder meer, het volgende:
“DE ONDERGETEKENDEN:
Burgemeester en wethouders en de heffingsambtenaar van de gemeente Oisterwijk ,
ten deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door
wethouder van financiën, handelend ter uitvoering van het besluit van het college
en de heffingsambtenaar, hierna te noemen “Gemeente”,
en
De Exploitant van het recreatieterrein [A] B.V., ten deze
rechtsgeldig vertegenwoordigd door de heer [E] en mevrouw [F]
, hierna te noemen “Exploitant”
Gezamenlijk te noemen “Partijen”;
OVERWEGEN HET VOLGENDE
Met ingang van 2009 is in Oisterwijk de forensenbelasting ingevoerd. Het
gemeentebestuur van Oisterwijk heeft besloten om met ingang van 2010 de
forensenbelasting op een praktischer wijze te heffen. Ten behoeve van de uitvoering
en de relatie met de toeristenbelasting vinden partijen het gewenst om een aantal
uitgangspunten vast te leggen.
Het is wenselijk langdurige afspraken te maken over de hoogte van de
forensenbelasting in relatie tot de toeristenbelasting.
Daarnaast is het wenselijk dat de Exploitant in het kader van de doelmatige
uitvoering van de forensenbelasting zoals bedoeld in artikel 64 van de Algemene wet
inzake rijksbelastingen de belastingplicht voor de forensenbelasting overneemt van
de eigenaren van de gemeubileerde woningen op het recreatieterrein van de
Exploitant. Het is immers voor de Gemeente zeer lastig om alle adressen te
achterhalen van deze eigenaren en de verhuur- en gebruikstatus bij te houden. Het
overnemen van de belastingplicht betreft uitsluitend de vakantieonderkomens op
vaste jaar- en seizoensplaatsen (stacaravans, chalets, eenvoudige vakantiehuisjes,
géén toercaravans) waarvoor geen WOZ-waarde wordt vastgesteld. De Exploitant
kan de heffing vervolgens zelf verrekenen met de eigenaren van de
vakantieonderkomens.
EN KOMEN HIERBIJ HET VOLGENDE OVEREEN
De Gemeente
1 De Gemeente zal het vaste bedrag per gemeubileerde woning van de
forensenbelasting dat wordt geheven voor objecten waarvoor geen WOZ
waarde is of wordt vastgesteld, zoals bedoeld in de verordening op de heffing en
invordering van forensenbelasting, gelijk stellen aan het forfaitaire tarief van een
jaarplaats voor de toeristenbelasting, zoals dit is vastgelegd in de verordening op
de heffing en invordering van toeristenbelasting. Hierdoor worden de eigenaren
van deze woningen die belastingplichtig zijn voor de forensenbelasting niet
zwaarder belast dan op basis van de forfaitaire heffing van toeristenbelasting zou
geschieden.
2 Het college van B&W zal geen voorstellen doen om de forensenbelasting voor de
in punt 1 genoemde objecten voor de belastingjaren 2010 tot en met 2019,
verder te verhogen dan het forfaitaire tarief van een jaarplaats voor de
toeristenbelasting.
3 Het college van B&W zal ieder jaar een voorstel doen aan de gemeenteraad om
het tarief voor het jaar na het komende belastingjaar vast te stellen. Hierdoor
wordt bereikt dat de exploitanten vroegtijdig op de hoogte zijn van eventuele
tariefwijzigingen.
De Exploitant
4 De Exploitant verklaart, gelet op het bepaalde in artikel 64 van de Algemene wet
inzake Rijksbelastingen, voor de op zijn complex gelegen gemeubileerde
woningen en vakantieonderkomens op vaste jaar- en seizoensplaatsen (zoals
stacaravans, chalets, eenvoudige vakantiehuisjes) waarvoor geen WOZ-waarde
is of wordt vastgesteld, de belastingplicht voor de forensenbelasting over te
nemen van de individuele eigenaren. Hier staat geen vergoeding tegenover.
5 De exploitant zal een gedetailleerde afdracht doen van de door hem
ontvangen bedragen forensenbelasting en toeristenbelasting, zodat blijkt voor
hoeveel kampeermiddelen het vaste bedrag dan wel het forfait wordt betaald.
Als de exploitant hef bedrag van de forensenbelasting niet of niet geheel heeft
ontvangen van een of meer gemeubileerde woningen op zijn terrein, en
vermoedt dat het niet betaalde bedrag niet vrijwillig zal worden betaald, zal hij
de heftingsambtenaar daarvan in kennis stellen, zodat deze de invordering bij de
eigenaar van de gemeubileerde woning kan overnemen. Dit geldt uitsluitend
voor degenen die de forensenbelasting niet betalen, terwijl ze wel de huur voor
de ondergrond van de gemeubileerde woning aan de exploitant betalen.
Betalingen die worden gedaan op een factuur worden als eerste te zijn gedaan
op de standplaatshuur.
6 Partijen stellen vast dat de heffingsmaatstaf en het belastingtarief voor de
forensenbelasting zal worden toegepast conform het daarover bepaalde in de
Verordening op de heffing en invordering van forensenbelasting.
7 De Exploitant verklaart de administratieve kosten die verbonden zijn aan de
verrekening van de forensenbelasting met zijn klanten, voor eigen rekening te
nemen.
8 De Exploitant zal jaarlijks bij wege van voorlopige aanslag een voorlopige
betaling doen van de forensenbelasting over het belastingjaar. Deze betaling
betreft 85% van de vermoedelijke forensenbelasting van het belasting en zal bij
de gemeente zijn gedaan vóór eind november van het belastingjaar.
Algemene bepalingen
9 Partijen verklaren dit convenant te hebben ondertekend nadat zij beide
voldoende in de gelegenheid zijn gesteld zich over de gevolgen van dit
convenant te beraden.
10 Het sluiten van dit convenant heeft tot gevolg dat de partijen dit in beginsel niet
in rechte kunnen aantasten. Exploitant kan ter zake van de inhoud van de
onderhavige overeenkomst derhalve geen gebruik meer maken van het recht
van bezwaar en beroep. Met ondertekening van dit convenant verklaren
partijen uitdrukkelijk dat zij deze consequentie volledig hebben begrepen en
aanvaard.
11 Dit convenant is van kracht gedurende 10 jaar, te beginnen in 2010.
De verplichtingen van de Exploitant jegens de Gemeente eindigen indien de
Exploitant zijn bedrijf overdraagt aan een ander of zijn bedrijf beëindigt. De
Exploitant brengt hiervan de Gemeente en de eigenaren van de objecten als
bedoeld in artikel 1 zo snel mogelijk na de overeenkomst van ter zake van de
bedrijfsoverdracht of bedrijfsbeëindiging op de hoogte.
12 Indien er zich overigens ontwikkelingen voordoen, waardoor het voor één of
beide partijen gewenst is om bepalingen bij te stellen, toe te voegen of te
schrappen, dan wel het hele convenant te herzien, treden de Gemeente en de
Exploitant hierover met elkaar in overleg. In het negende jaar treden partijen in
overleg om tot een nieuw convenant op dit punt te komen. De Gemeente zal
hiertoe de Exploitant uitnodigen voor een gesprek.
Dit convenant kan worden aangehaald als: “Convenant uitvoering
Forensenbelasting gemeente Oisterwijk ”.
De Verordening op de heffing en invordering van Forensenbelasting 2011 van de Gemeente (hierna: de Verordening) luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder woning:
een gemeubileerde woning als bedoeld in artikel 223 van de Gemeentewet.
Artikel 2 Belastbaar feit en belastingplicht
1. Onder de naam ‘forensenbelasting’ wordt een directe belasting geheven van de
natuurlijke personen, die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er op meer
dan 90 dagen van het belastingjaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning
beschikbaar houden.
2. Of iemand in de gemeente hoofdverblijf heeft, wordt naar de omstandigheden
beoordeeld.
Artikel 3 Maatstaf van heffing en tarief
1. Indien de woning deel uitmaakt van een onroerende zaak als bedoeld in artikel 16 van de
Wet WOZ en waarvoor op grond van hoofdstuk IV van die Wet voor die onroerende zaak
een waarde is vastgesteld, wordt de belasting geheven naar de heffingsmaatstaf voor de
onroerende zaakbelastingen, zoals die voor het belastingobject geldt voor het tijdvak
waarover de forensenbelasting wordt geheven.
2. De belasting als bedoeld in het eerste lid bedraagt, indien de waarde in het economische
verkeer
a. |
niet meer is dan € 75.000, |
€ 274,00 |
b. |
meer is dan € 75.000, doch niet meer is dan € 250.000, |
€ 300,00 |
c. |
meer is dan € 250,000, doch niet meer is dan € 550.000, |
€ 500,00 |
d |
meer is dan € 550.000, |
€ 750,00 |
3. In afwijking van het eerste lid wordt de belasting geheven naar een vast bedrag per
woning, indien
a. de heffingsmaatstaf voor de onroerende-zaakbelastingen waarvan de woning deel
uitmaakt voor het belastingjaar is vastgesteld onder toepassing van artikel 16,
onderdeel e, van de Wet WOZ;
b. de woning geen deel uitmaakt van een onroerende zaak als bedoeld in artikel 16 van
de Wet WOZ;
c. geen heffingsmaatstaf voor de onroerende-zaakbelastingen is of wordt vastgesteld.
4. Het vaste bedrag als bedoeld in het derde lid bedraagt € 274,00.
Artikel 4 Belastingjaar
Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.”
[A] berekent het deel van de aan haar opgelegde belastingaanslagen dat op belanghebbende betrekking heeft, door aan belanghebbende. Het op belanghebbende betrekking hebbende belastingbedrag is € 274.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
-
Is belanghebbende beroepsgerechtigde in de zin van artikel 26a, lid 2, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR)?
-
Zo ja, heeft belanghebbende procesbelang bij zijn beroep?
-
Zo ja, heeft de Rechtbank terecht geoordeeld dat de belastingaanslagen moeten worden verminderd?
De Heffingsambtenaar beantwoordt deze vragen ontkennend; belanghebbende is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Partijen hebben ter zitting gepersisteerd in hun standpunten.
De Heffingsambtenaar concludeert tot ongegrondverklaring van het tegen zijn uitspraken ingestelde beroep. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.