Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 04-07-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:4553, AWB-13_360
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 04-07-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:4553, AWB-13_360
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 4 juli 2014
- Datum publicatie
- 16 juli 2014
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2014:4553
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2016:10, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- AWB-13_360
Inhoudsindicatie
Gemeente Oisterwijk mag de forensenbelasting niet heffen van de campingexploitanten
De gemeente Oisterwijk hanteert vanaf 2010 voor de heffing van forensenbelasting een nieuw concept. De gemeente heft de forensenbelasting van vakantiewoningen zonder WOZ-beschikking niet meer rechtstreeks van de eigenaren van zo’n vakantiewoning. Belastingplichtig zijn nu de exploitanten van recreatieterreinen. De gemeente en de exploitanten zijn dat samen overeengekomen. De exploitanten berekenen op hun beurt de forensenbelasting door aan de eigenaren van vakantiewoningen, zodat de eigenaren feitelijk nog steeds de forensenbelasting betalen. De eigenaren zijn in deze nieuwe aanpak niet gekend. Belanghebbende is eigenaar van zo’n vakantiewoning en komt in bezwaar en beroep tegen de aanslag die de gemeente aan de exploitant heeft opgelegd. Volgens de gemeente kan belanghebbende zich ter zake van de forensenbelasting slechts wenden tot de exploitant en vervolgens tot de civiele rechter. De rechtbank beslist anders en verklaart het beroep dat belanghebbende bij de belastingrechter heeft ingesteld met betrekking tot aanslagen die aan de exploitant zijn opgelegd, ontvankelijk. Voorts oordeelt de rechtbank dat de wijze waarop de heffingsambtenaar in het onderhavige geval de woonforensenbelasting heeft geheven, in strijd is met artikel 223 Gemeentewet en met de systematiek van de AWR, en dat die strijdigheid niet wordt geheeld door artikel 64 AWR.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummer AWB 13/360
uitspraak van 4 juli 2014
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Oisterwijk,
de heffingsambtenaar.
1 Ontstaan en loop van het geding
Met dagtekening 31 augustus 2011 heeft de heffingsambtenaar aan [A BV] (hierna: [A BV]) een voorlopige aanslag “Toeristenbelasting” opgelegd (aanslagnummer: [aanslagnummer]). Vervolgens heeft de heffingsambtenaar met dagtekening 30 april 2012 aan [A BV] een definitieve aanslag “Toeristenbelasting” opgelegd (aanslagnummer: [aanslagnummer]) (voornoemde aanslagen “Toeristenbelasting” worden hierna ook aanslagen genoemd).
Belanghebbende heeft bij e-mail van 8 september 2012 tegen de aanslagen bezwaar gemaakt.
Bij brief van 19 november 2012, verzonden op 20 november 2012 heeft de heffingsambtenaar uitspraak op bezwaar gedaan.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 2 januari 2013, aangetekend verzonden op 3 januari 2013 en ontvangen bij de rechtbank op 4 januari 2013, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 42.
Bij brief van 28 januari 2013, ingekomen bij de rechtbank op 30 januari 2013, heeft belanghebbende zijn beroepschrift nader gemotiveerd.
Bij brief van 29 januari 2013, ingekomen bij de rechtbank op 30 januari 2013, heeft de heffingsambtenaar gereageerd op het beroepschrift van belanghebbende.
Bij brief van 12 februari, ingekomen bij de rechtbank op 13 februari 2013, heeft belanghebbende gereageerd op het nadere stuk van de heffingsambtenaar.
De heffingsambtenaar heeft vervolgens een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 8 mei 2014, ingekomen bij de rechtbank op 9 mei 2014, heeft belanghebbende gereageerd op het verweerschrift.
De heffingsambtenaar heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn steeds in afschrift verstrekt aan belanghebbende.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 mei 2014 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, en namens de heffingsambtenaar, [verweerder]. De heffingsambtenaar heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Belanghebbende is eigenaar van een gemeubileerde vakantiewoning (een stacaravan) op het recreatieterrein van [A BV]. Dit recreatieterrein is gelegen in de gemeente Oisterwijk.
De gemeente Oisterwijk heeft in het kader van de uitvoering van de forensenbelasting met een aantal exploitanten van recreatieterreinen (hierna: de exploitant(en)) afgesproken dat die exploitanten vanaf het belastingjaar 2010 de belastingplicht overnemen van de eigenaren van de individuele vakantieonderkomens. De met de exploitanten gemaakte afspraken zijn vastgelegd in convenanten. Het met de exploitant van [A BV] afgesloten convenant, luidt, voor zover van belang, als volgt:
“ DE ONDERGETEKENDEN:
Burgemeester en wethouders en de heffingsambtenaar van de gemeente Oisterwijk,
ten deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door
wethouder van financiën, handelend ter uitvoering van het besluit van het college
en de heffingsambtenaar, hierna te noemen “Gemeente”,
en
De Exploitant van het recreatieterrein [A BV], ten deze
rechtsgeldig vertegenwoordigd door [X] en [Y]
, hierna te noemen “Exploitant”
Gezamenlijk te noemen “Partijen”;
OVERWEGEN HET VOLGENDE
Met ingang van 2009 is in Oisterwijk de forensenbelasting ingevoerd. Het
gemeentebestuur van Oisterwijk heeft besloten om met ingang van 2010 de
forensenbelasting op een praktischer wijze te heffen. Ten behoeve van de uitvoering
en de relatie met de toeristenbelasting vinden partijen het gewenst om een aantal
uitgangspunten vast te leggen.
Het is wenselijk langdurige afspraken te maken over de hoogte van de
forensenbelasting in relatie tot de toeristenbelasting.
Daarnaast is het wenselijk dat de Exploitant in het kader van de doelmatige
uitvoering van de forensenbelasting zoals bedoeld in artikel 64 van de Algemene wet
inzake rijksbelastingen de belastingplicht voor de forensenbelasting overneemt van
de eigenaren van de gemeubileerde woningen op het recreatieterrein van de
Exploitant. Het is immers voor de Gemeente zeer lastig om alle adressen te
achterhalen van deze eigenaren en de verhuur- en gebruikstatus bij te houden. Het
overnemen van de belastingplicht betreft uitsluitend de vakantieonderkomens op
vaste jaar- en seizoensplaatsen (stacaravans, chalets, eenvoudige vakantiehuisjes,
géén toercaravans) waarvoor geen WOZ-waarde wordt vastgesteld. De Exploitant
kan de heffing vervolgens zelf verrekenen met de eigenaren van de
vakantieonderkomens.
EN KOMEN HIERBIJ HET VOLGENDE OVEREEN
De Gemeente
1 De Gemeente zal het vaste bedrag per gemeubileerde woning van de
forensenbelasting dat wordt geheven voor objecten waarvoor geen WOZ
waarde is of wordt vastgesteld, zoals bedoeld in de verordening op de heffing en
invordering van forensenbelasting, gelijk stellen aan het forfaitaire tarief van een
jaarplaats voor de toeristenbelasting, zoals dit is vastgelegd in de verordening op
de heffing en invordering van toeristenbelasting. Hierdoor worden de eigenaren
van deze woningen die belastingplichtig zijn voor de forensenbelasting niet
zwaarder belast dan op basis van de forfaitaire heffing van toeristenbelasting zou
geschieden.
2 Het college van B&W zal geen voorstellen doen om de forensenbelasting voor de
in punt 1 genoemde objecten voor de belastingjaren 2010 tot en met 2019,
verder te verhogen dan het forfaitaire tarief van een jaarplaats voor de
toeristenbelasting.
3 Het college van B&W zal ieder jaar een voorstel doen aan de gemeenteraad om
het tarief voor het jaar na het komende belastingjaar vast te stellen. Hierdoor
wordt bereikt dat de exploitanten vroegtijdig op de hoogte zijn van eventuele
tariefwijzigingen.
De Exploitant
4 De Exploitant verklaart, gelet op het bepaalde in artikel 64 van de Algemene wet
inzake Rijksbelastingen, voor de op zijn complex gelegen gemeubileerde
woningen en vakantieonderkomens op vaste jaar- en seizoensplaatsen (zoals
stacaravans, chalets, eenvoudige vakantiehuisjes) waarvoor geen WOZ-waarde
is of wordt vastgesteld, de belastingplicht voor de forensenbelasting over te
nemen van de individuele eigenaren. Hier staat geen vergoeding tegenover.
5 De exploitant zal een gedetailleerde afdracht doen van de door hem
ontvangen bedragen forensenbelasting en toeristenbelasting, zodat blijkt voor
hoeveel kampeermiddelen het vaste bedrag dan wel het forfait wordt betaald.
Als de exploitant hef bedrag van de forensenbelasting niet of niet geheel heeft
ontvangen van een of meer gemeubileerde woningen op zijn terrein, en
vermoedt dat het niet betaalde bedrag niet vrijwillig zal worden betaald, zal hij
de heftingsambtenaar daarvan in kennis stellen, zodat deze de invordering bij de
eigenaar van de gemeubileerde woning kan overnemen. Dit geldt uitsluitend
voor degenen die de forensenbelasting niet betalen, terwijl ze wel de huur voor
de ondergrond van de gemeubileerde woning aan de exploitant betalen.
Betalingen die worden gedaan op een factuur worden als eerste te zijn gedaan
op de standplaatshuur.
6 Partijen stellen vast dat de heffingsmaatstaf en het belastingtarief voor de
forensenbelasting zal worden toegepast conform het daarover bepaalde in de
Verordening op de heffing en invordering van forensenbelasting.
7 De Exploitant verklaart de administratieve kosten die verbonden zijn aan de
verrekening van de forensenbelasting met zijn klanten, voor eigen rekening te
nemen.
8 De Exploitant zal jaarlijks bij wege van voorlopige aanslag een voorlopige
betaling doen van de forensenbelasting over het belastingjaar. Deze betaling
betreft 85% van de vermoedelijke forensenbelasting van het belasting en zal bij
de gemeente zijn gedaan vóór eind november van het belastingjaar.
Algemene bepalingen
9 Partijen verklaren dit convenant te hebben ondertekend nadat zij beide
voldoende in de gelegenheid zijn gesteld zich over de gevolgen van dit
convenant te beraden.
10 Het sluiten van dit convenant heeft tot gevolg dat de partijen dit in beginsel niet
in rechte kunnen aantasten. Exploitant kan ter zake van de inhoud van de
onderhavige overeenkomst derhalve geen gebruik meer maken van het recht
van bezwaar en beroep. Met ondertekening van dit convenant verklaren
partijen uitdrukkelijk dat zij deze consequentie volledig hebben begrepen en
aanvaard.
11 Dit convenant is van kracht gedurende 10 jaar, te beginnen in 2010.
De verplichtingen van de Exploitant jegens de Gemeente eindigen indien de
Exploitant zijn bedrijf overdraagt aan een ander of zijn bedrijf beëindigt. De
Exploitant brengt hiervan de Gemeente en de eigenaren van de objecten als
bedoeld in artikel 1 zo snel mogelijk na de overeenkomst van ter zake van de
bedrijfsoverdracht of bedrijfsbeëindiging op de hoogte.
12 Indien er zich overigens ontwikkelingen voordoen, waardoor het voor één of
beide partijen gewenst is om bepalingen bij te stellen, toe te voegen of te
schrappen, dan wel het hele convenant te herzien, treden de Gemeente en de
Exploitant hierover met elkaar in overleg. In het negende jaar treden partijen in
overleg om tot een nieuw convenant op dit punt te komen. De Gemeente zal
hiertoe de Exploitant uitnodigen voor een gesprek.
Dit convenant kan worden aangehaald als: “Convenant uitvoering
Forensenbelasting gemeente Oisterwijk”.
De aanslagbiljetten dragen als opschrift "Toeristenbelasting" en de voorlopige aanslag vermeldt onder meer de volgende tekst:
“ van – tot tarief Omschrijving bedrag
01-01-11 t/m 274,00 [adres] Oisterwijk 22.194,00
31-12-11 Aantal forensenbelasting en/of
Seizoensplaatsen: 81“
De definitieve aanslag is berekend naar een aantal plaatsen van 83 en de voorlopige aanslag is bij de definitieve aanslag verrekend.
De Verordening op de heffing en invordering van Forensenbelasting 2011 (hierna: de Verordening) luidt, voor zover van belang, als volgt:
“ Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder woning:
een gemeubileerde woning als bedoeld in artikel 223 van de Gemeentewet.
Artikel 2 Belastbaar feit en belastingplicht
1. Onder de naam ‘forensenbelasting’ wordt een directe belasting geheven van de
natuurlijke personen, die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er op meer
dan 90 dagen van het belastingjaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning
beschikbaar houden.
2. Of iemand in de gemeente hoofdverblijf heeft, wordt naar de omstandigheden
beoordeeld.
Artikel 3 Maatstaf van heffing en tarief
1. Indien de woning deel uitmaakt van een onroerende zaak als bedoeld in artikel 16 van de
Wet WOZ en waarvoor op grond van hoofdstuk IV van die Wet voor die onroerende zaak
een waarde is vastgesteld, wordt de belasting geheven naar de heffingsmaatstaf voor de
onroerende zaakbelastingen, zoals die voor het belastingobject geldt voor het tijdvak
waarover de forensenbelasting wordt geheven.
2. De belasting als bedoeld in het eerste lid bedraagt, indien de waarde in het economische
verkeer
a. |
niet meer is dan € 75.000, |
€ 274,00 |
b. |
meer is dan € 75.000, doch niet meer is dan € 250.000, |
€ 300,00 |
c. |
meer is dan € 250,000, doch niet meer is dan € 550.000, |
€ 500,00 |
d |
meer is dan € 550.000, |
€ 750,00 |
3. In afwijking van het eerste lid wordt de belasting geheven naar een vast bedrag per
woning, indien
a. de heffingsmaatstaf voor de onroerende-zaakbelastingen waarvan de woning deel
uitmaakt voor het belastingjaar is vastgesteld onder toepassing van artikel 16,
onderdeel e, van de Wet WOZ;
b. de woning geen deel uitmaakt van een onroerende zaak als bedoeld in artikel 16 van
de Wet WOZ;
c. geen heffingsmaatstaf voor de onroerende-zaakbelastingen is of wordt vastgesteld.
4. Het vaste bedrag als bedoeld in het derde lid bedraagt € 274,00.
Artikel 4 Belastingjaar
Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.”
[A BV] berekent het deel van de aan haar opgelegde aanslagen dat op belanghebbende betrekking heeft, door aan belanghebbende.
3 Geschil
In geschil tussen partijen is het antwoord op de volgende vragen:
1. Is het beroep van belanghebbende ontvankelijk?
2. Indien voorgaande vraag bevestigend wordt beantwoord: dienen de onderhavige aanslagen vernietigd te worden voor zover deze betrekking hebben op de door belanghebbende op grond van de Verordening verschuldigde forensenbelasting?
Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend, de heffingsambtenaar beantwoordt deze vragen ontkennend.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen partijen ter zitting hieraan hebben toegevoegd wordt verwezen naar het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal.
Belanghebbende stelt dat hij in bezwaar en beroep kan komen omdat een vermogensbestanddeel van hem is begrepen in de aanslag (artikel 26a, tweede lid, van de AWR). Voorts stelt belanghebbende dat de door de gemeente met de exploitanten afgesloten convenanten in strijd zijn met de Verordening omdat de Verordening alleen de eigenaar/houder van de gemeubileerde vakantiewoning aanwijst als de belastingplichtige voor de forensenbelasting. Het convenant kan in de visie van belanghebbende dan ook geen geldige titel opleveren op basis waarvan belastingheffing en invordering kan plaatsvinden.
De heffingsambtenaar stelt dat de overdracht van de belastingplicht naar [A BV] is gebaseerd op artikel 64 AWR, dat de hoofdregel in het belastingprocesrecht is dat alleen bezwaar kan worden gemaakt door degene aan wie de belastingaanslag is opgelegd en dat dat dus [A BV] is. Volgens de heffingsambtenaar kan belanghebbende niet aangemerkt worden als beroepsgerechtigde als bedoeld in artikel 26a, tweede lid, AWR.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de aanslagen voor zover deze betrekking hebben op de door hem op grond van de Verordening verschuldigde forensenbelasting.
De heffingsambtenaar concludeert primair tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep en subsidiair tot ongegrondverklaring van het beroep.