Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 24-03-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:1094, 14/00968
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 24-03-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:1094, 14/00968
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 24 maart 2016
- Datum publicatie
- 21 juni 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2016:1094
- Zaaknummer
- 14/00968
Inhoudsindicatie
Hof oordeelt dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Belastingdienst jegens bewoners van zogenoemde ‘vrijplaatsen’ een begunstigend beleid voert. Geen sprake van schending van het gelijkheidsbeginsel.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 14/00968
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 29 augustus 2014, nummer AWB 13/6871 in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2012 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen, aanslagnummer [aanslagnummer] H.26.01.
De zitting heeft plaatsgehad op 10 maart 2016 te ‘s-Hertogenbosch. Beide partijen zijn met kennisgeving van verhindering niet verschenen.
Na behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 24 maart 2016, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Gronden
Ten aanzien van het geschil
1. Belanghebbende heeft aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 39.044. De aanslag is vastgesteld overeenkomstig de ingediende aangifte.
2. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de aanslag moet worden vernietigd. Hij beroept zich op het gelijkheidsbeginsel. Hij beroept zich daarbij op het feit dat de bewoners van woonwagenlocaties dan wel andere zogenoemde vrijplaatsen (waaronder ‘windhappers’, ‘outlawbikers’ en andere belastingplichtigen die belemmeringen opwerpen bij de handhaving van de wet) nog immer worden bevoordeeld.
3. In het arrest Hoge Raad 10 augustus 2007, nr. 43 651, ECLI:NL:HR:2007:BA4569, BNB 2008/4, oordeelde de Hoge Raad:
‘Het gelijkheidsbeginsel, als beginsel van behoorlijk bestuur, strekt niet zo ver dat een bestuursorgaan dat tot het inzicht is gekomen dat een jegens een bepaalde groep gevoerd beleid een bevoordeling inhoudt van deze justitiabelen, die (...) ongerechtvaardigd is, gehouden is aan anderen een gelijk, even ongerechtvaardigd voordeel te verlenen. De rechtsplicht tot het in acht nemen van beginselen van behoorlijk bestuur brengt in zo'n geval mee dat de ongerechtvaardigd geachte bevoordeling wordt gestaakt in plaats van uitgebreid. Wanneer tot dat staken is besloten, kunnen anderen voor het verleden derhalve niet met vrucht een beroep doen op het gelijkheidsbeginsel.’
4. De Inspecteur heeft gesteld dat het beleid dat ten grondslag lag aan het arrest van 10 augustus 2007, reeds op 1 januari 2004 is beëindigd. Belanghebbende stelt daartegenover dat dit beleid in feite niet is veranderd. Belanghebbende verwijst daarvoor naar de volgende stukken:
- brief van de minister van Binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties van 28 augustus 2012, Kamerstukken II 2011-2012, 33 000 VII, nr. 125;
- het rapport “Vrijplaatsen op woonwagenlocaties” van het Ministerie van VROM;
- een artikel uit het VNG-magazine van 5 oktober 2012 over vrijplaatsen in de gemeente Waalre;
- brief van de staatsecretaris van Financiën van 19 mei 2009, nr. DGB/2009/2354U, inzake de antwoorden op gestelde kamervragen;
- de beslissing van 30 juli 2014, nr. DGB/2014/4040U, op een WOB-verzoek met betrekking tot zogeheten Windhapper;
- een artikel uit een tijdschrift van Abvakabo FNV van april 2012.
5. De staatssecretaris van Financiën heeft bij brief van 10 maart 2004, nr. DGB 2004/1178, V-N 2004/15.4, de Tweede Kamer bericht dat het eerder gevoerde beleid jegens de bewoners van Vinkenslag, met ingang van 1 januari 2004 is beëindigd. Naar het Hof begrijpt, stelt belanghebbende dat het begunstigende beleid weliswaar formeel is ingetrokken, maar dat feitelijk nog steeds sprake is van een begunstiging als gevolg van de belemmeringen die door de betreffende belastingplichtigen worden opgeworpen en het onvoldoende optreden daartegen door de overheid.
6. Van schending van het gelijkheidsbeginsel is sprake indien de inspecteur een begunstigend beleid voert dan wel ten aanzien van een (groep) belastingplichtige(n) met een oogmerk van begunstiging handelt. Voorts kan sprake zijn van schending van het gelijkheidsbeginsel indien de inspecteur de meerderheid van de vergelijkbare gevallen gunstiger behandelt.
Het Hof leidt uit de onder 5 vermelde brief van 10 maart 2004 af, dat het beleid jegens de bewoners van een bepaald woonwagenkamp is beëindigd. Dit wordt ook bevestigd door hetgeen is vermeld in de brief van 19 mei 2009 (beantwoording kamervragen), waarin verslag wordt gedaan van het aantal handhavingstransacties en de als gevolg daarvan toegenomen aantal opgelegde aanslagen en de afname van het openstaande bedrag op aanslagen.
Het door belanghebbende overgelegde rapport “Vrijplaatsen op woonwagenlocaties” heeft geen betrekking op het door de Belastingdienst gevoerde beleid. Het rapport geeft op zichzelf wel een beeld van de moeilijkheden die de overheid ontmoet bij de handhaving van allerlei regels op dergelijke locaties, maar daaruit kan niet worden afgeleid dat er een begunstigend beleid wordt gevoerd, laat staan dat er een begunstigend beleid wordt gevoerd door de Belastingdienst.
Ook overigens heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat in weerwil van hetgeen in de brief van 10 maart 2004 staat vermeld, het begunstigende beleid is voortgezet. Het artikel in het VNG-magazine, heeft betrekking op de lokale situatie in de gemeente Waalre. Uit het artikel leidt het Hof overigens af dat de gemeente Waalre illegaal bouwen juist wel aanpakt, maar daar nog onvoldoende in slaagt. Van begunstigend beleid kan in ieder geval niet worden gesproken.
Wat betreft het beleid ten aanzien van zogenoemde ‘windhappers’ heeft belanghebbende verwezen naar de brief van 30 juli 2014 (beslissing op een WOB-verzoek). Uit deze brief kan echter geenszins worden afgeleid dat de Belastingdienst een beleid voert op grond waarvan ten aanzien van bepaalde belastingplichtigen in afwijking van de wettelijke bepalingen geen belasting wordt geheven. In die brief wordt immers beschreven op welke wijze de Belastingdienst deze groep onderzoekt en dat nog niet kan worden vastgesteld of en in welke mate er sprake is van belastingontduikers. Aangegeven wordt dat het restant van de lijst nog nader wordt onderzocht. Het artikel in het tijdschrift van Abvakabo FNV van april 2012 bevat naar het oordeel van het Hof te weinig concrete informatie om daarop een oordeel te baseren dat sprake zou zijn van begunstigend beleid.
Dat de Inspecteur jegens bepaalde belastingplichtigen met een oogmerk van begunstiging heeft gehandeld, is gesteld noch gebleken.
Voor zover belanghebbende een beroep beoogt te doen op de zogenoemde meerderheidsregel, verwerpt het Hof die stelling. Belanghebbende meent dat hij bezien vanuit de heffing van de inkomstenbelasting vergelijkbaar is met de door hem bedoelde groepen belastingplichtigen op ‘vrijplaatsen’. Dit geldt voor alle belastingplichtigen in Nederland. Belanghebbende heeft op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat in de meerderheid van de vergelijkbare gevallen landelijk dan wel door de Inspecteur een van de wet afwijkende gunstigere fiscale behandeling heeft plaatsgevonden.
7. Al het voorgaande brengt mee, dat naar het oordeel van het Hof geen sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel. Het hoger beroep is ongegrond.
Ten aanzien van het griffierecht
8. Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Inspecteur aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.
Ten aanzien van de proceskosten
9. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Slot
Gelet op al het vorenoverwogene moet worden beslist als bovenvermeld.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
Aldus gedaan door T.A. Gladpootjes, voorzitter, P. Fortuin en P.C. van der Vegt, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van R.O.J.M. de Windt, griffier, in het openbaar uitgesproken op 24 maart 2016.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op 24 maart 2016.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH
‘s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
-
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
-
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht.
d. de gronden van het beroep in cassatie
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de Hoge Raad.
In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.