Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-03-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:1138, 14/00281
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-03-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:1138, 14/00281
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 25 maart 2016
- Datum publicatie
- 14 juli 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2016:1138
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2014:577, Bekrachtiging/bevestiging
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:205
- Zaaknummer
- 14/00281
Inhoudsindicatie
De bij de zaak betrokken ambtenaren zijn vertegenwoordigingsbevoegd. Belanghebbende is belasting- en premieplichtig in Nederland. Belanghebbendes stelling dat niet de datum van verzending van de beslissing van de Inspecteur terzake van de dwangsom, doch de datum van ontvangst door belanghebbende als datum van bekendmaking heeft te gelden, is onjuist gelet op het bepaalde in artikel 3:41, lid 1, van de Awb. De Rechtbank heeft het verzoek om immateriële schadevergoeding terecht en op goede gronden afgewezen. Het Hof kent wel een immateriële schadevergoeding toe van € 500 wegens overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 14/00281 tot en met 14/00295
Uitspraken op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [plaats 1] (België),
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraken van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 22 januari 2014, nummers AWB 12/3966 (Hofnummer 14/00281), AWB 12/4665 (Hofnummer 14/00282), AWB 13/11 (Hofnummer 14/00283), AWB 13/12 (Hofnummer 14/00284), AWB 13/13 (Hofnummer 14/00285), AWB 13/14 (Hofnummer 14/00286), AWB 13/1271 (Hofnummer 14/00287), AWB 13/1272 (Hofnummer 14/00288), AWB 13/1273 (Hofnummer 14/00289), AWB 13/1909 (Hofnummer 14/00290), AWB 13/2712 (Hofnummer 14/00291), AWB 13/2713 (Hofnummer 14/00292), AWB 13/4772 (Hofnummer 14/00293), AWB 13/4773 (Hofnummer 14/00294), en AWB 13/4774 (Hofnummer 14/000295), in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende na te noemen inhoudingen loonheffingen.
1 Ontstaan en loop van het geding
Hofnummer 14/00281 (maanden december 2011 tot en met april 2012)
Belanghebbende heeft op 26 januari 2012 bezwaar gemaakt tegen de inhoudingen van loonheffingen over de maand december 2011 en op 2 april 2012 de Inspecteur in gebreke gesteld in verband met het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. De Inspecteur heeft bij uitspraak van 16 juli 2012 het bezwaar afgewezen en een dwangsom toegekend van € 670. Belanghebbende heeft op 2 februari 2012 bezwaar gemaakt tegen de inhoudingen van loonheffingen over de maand januari 2012 en op 2 juli 2012 de Inspecteur in gebreke gesteld in verband met het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. De Inspecteur heeft bij uitspraak op 16 juli 2012 respectievelijk 2 augustus 2012 het bezwaar afgewezen en geen dwangsom toegekend.Belanghebbende heeft op 5 april 2012, respectievelijk op 26 april 2012 bezwaar gemaakt tegen de inhoudingen van loonheffingen over de maanden februari en maart 2012, respectievelijk maand april 2012, en op 5 juli 2012 de Inspecteur in gebreke gesteld in verband met het niet tijdig doen van uitspraken op bezwaar. De Inspecteur heeft bij uitspraken van 16 juli 2012 respectievelijk 2 augustus 2012 het bezwaar afgewezen en geen dwangsom toegekend.
Belanghebbende is van de bovengenoemde uitspraken op bezwaar in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep, heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 42.
De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard voor zover het betreft het verzoek om dwangsom betreffende de maand december 2011, de beslissing op het verzoek om een dwangsom betreffende december 2011vernietigd, vastgesteld dat de Inspecteur met betrekking tot het bezwaar over de maand december 2011 een dwangsom verbeurt van € 1.260, het verzoek om een dwangsom betreffende de maanden januari 2012 tot en met april 2012 afgewezen, het beroep voor het overige ongegrond verklaard, het verzoek om immateriële schadevergoeding afgewezen en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 42 aan haar vergoedt.
Hofnummers 14/00282, 14/00283, 14/00285 tot en met 14/00294 (maanden mei en juni 2012 en augustus 2012 tot en met mei 2013)
Belanghebbende heeft tijdig bezwaar gemaakt tegen de inhoudingen van loonheffingen over de maanden mei 2012, juni 2012, augustus 2012 tot en met mei 2013. De Inspecteur heeft bij uitspraak het bezwaar telkens afgewezen.
Belanghebbende is van de bovengenoemde uitspraken op bezwaar in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van deze beroepen, heeft belanghebbende het door de griffier van de Rechtbank van belanghebbende geheven griffierecht betaald. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en het verzoek om immateriële schadevergoeding afgewezen.
Hofnummer 14/00284 (maand juli 2012)
Belanghebbende heeft tijdig bezwaar gemaakt tegen de inhoudingen van loonheffingen over de maand juli 2012 en op 29 oktober 2012 de Inspecteur in gebreke gesteld in verband met het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. De Inspecteur heeft bij uitspraak van 23 november 2012 het bezwaar afgewezen en – bij beslissing van 5 november 2012 - geen dwangsom toegekend.
Belanghebbende is van de bovengenoemde uitspraak op bezwaar in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep, heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 42.
De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard voor zover het betreft het verzoek om dwangsom, de beslissing op het verzoek om een dwangsom vernietigd, vastgesteld dat de Inspecteur een dwangsom verbeurt van € 220, het beroep voor het overige ongegrond verklaard, het verzoek om immateriële schadevergoeding afgewezen en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 42 aan haar vergoedt.
Hofnummer 14/00295 (maand juni 2013)
Belanghebbende heeft tijdig bezwaar gemaakt tegen de inhoudingen van loonheffingen over de maand juni 2013. De Inspecteur heeft bij uitspraak van 24 juli 2013 het bezwaar afgewezen.
Belanghebbende is van de bovengenoemde uitspraak op bezwaar in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep, heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 44.
De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, bepaald dat aan belanghebbende teruggaaf wordt verleend van een bedrag aan ingehouden loonheffing berekend naar een loon van € 526,19, het verzoek om immateriële schadevergoeding afgewezen en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 44 aan haar vergoedt.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Rechtbank in één geschrift hoger beroepen ingesteld bij het Hof, ingekomen op 17 februari 2014. Bij uitspraak van 21 augustus 2014 is belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in de hoger beroepen op grond van de overweging dat het verschuldigde griffierecht niet was betaald. Het tegen die beslissing ingestelde verzet is door het Hof bij uitspraak van 7 mei 2015 gegrond verklaard, onder vernietiging van de uitspraak van het Hof van 21 augustus 2014 en onder bepaling dat het onderzoek wordt hervat in de stand waarin het zich bevond. Belanghebbende heeft vervolgens tijdig het voor het instellen van het hoger beroep, bij het Hof bekend onder nummer 14/00280, alsmede voor het instellen van het onderwerpelijke hoger beroep verschuldigde bedrag aan griffierecht (€ 122) voldaan. Dit griffierecht is geheven in de zaak met het kenmerk 14/00280.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft gerepliceerd en de Inspecteur heeft gedupliceerd.
Op grond van artikel 8:58 van de Awb heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 11 februari 2016 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [A] , echtgenoot en gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heren [B] , [C] en [D] . Ter dezer zitting zijn gezamenlijk doch niet gevoegd behandeld de hoger beroepszaken van belanghebbende met de kenmerknummers 14/00280 tot en met 14/00295.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
Belanghebbende, geboren in 1952, was in het onderhavige jaar woonachtig in [plaats 1] , België en werkte (24 uur per week) in dienstbetrekking bij V.O.F. Uitgeverij [E] te [plaats 2] (hierna: de VOF). De VOF heeft over haar salaris Nederlandse loonheffingen ingehouden en afgedragen.
Belanghebbende heeft als werknemer van de VOF bezwaarschriften ingediend tegen de inhoudingen van de loonheffingen over de tijdvakken december 2011 tot en met juni 2013.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft, naar het Hof verstaat, het antwoord op de volgende vragen:
1. Dient de behandeling van de zitting in het openbaar plaats te vinden?2. Zijn de ter zitting verschenen ambtenaren bevoegd namens de Inspecteur ter zitting op te treden?3. Zijn de betrokken ambtenaren vertegenwoordigingsbevoegd?4. Is belanghebbende belasting- en premieplichtig in Nederland?5. Zijn de beslissingen van de Rechtbank op dwangsomverzoeken juist?6. Heeft de Rechtbank terecht het verzoek om een immateriële schadevergoeding afgewezen?7. Heeft belanghebbende recht op een immateriële schadevergoeding wegens de schending van de redelijke termijn in de hoger beroepsfase?
Belanghebbende is van mening, naar het Hof verstaat, dat de eerste en de zevende vraag bevestigend en de overige vragen ontkennend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert, naar het Hof verstaat, tot gegrondverklaring van de hoger beroepen, tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en van de uitspraken van de Inspecteur, tot terugbetaling van de ingehouden loonheffingen, tot toekenning van hogere dwangsommen dan waartoe de Rechtbank heeft besloten, alsmede tot vergoeding van de werkelijk gemaakte kosten van bezwaar, beroep en hoger beroep en tot toekenning van een immateriële schadevergoeding wegens de schending van de redelijke termijn. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep en bevestiging van de uitspraken van de Rechtbank.