Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-03-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:1158, 15/00673

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-03-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:1158, 15/00673

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
25 maart 2016
Datum publicatie
14 juli 2016
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2016:1158
Formele relaties
Zaaknummer
15/00673

Inhoudsindicatie

Erflaatster en haar echtgenoot hebben in 2008 een bedrag van € 72.188,28 contant opgenomen van de door hen destijds bij de Rabobank aangehouden bankrekening. Kort daarna is eerst de echtgenoot overleden en vervolgens erflaatster. Omdat de bestemming van het geldbedrag onbekend is gebleven, heeft de inspecteur een aanslag recht van schenking aan een onbekende verkrijger opgelegd. Omdat de aanslag onbetaald is gebleven, heeft de Ontvanger de erven van erflaatster (belanghebbenden) bij beschikking aansprakelijk gesteld voor de aanslag. De bewijslast ter zake van de rechtmatigheid van de beschikking rust op de Ontvanger. Het Hof is van oordeel dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor het in aanmerking nemen van een schenking. Immers, onbekend is (i) wie is verarmd, (ii) bij wie het geldbedrag terecht is gekomen en (iii) of sprake is van vrijgevigheid.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 15/00673

Uitspraak op het hoger beroep van

de erven van [belanghebbende] ,

domicilie kiezende te [plaats 1] ,

hierna: belanghebbenden,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 24 maart 2015, nummer AWB 14/2217 in het geding tussen

belanghebbenden,

en

de Ontvanger van de Belastingdienst,

hierna: de Ontvanger.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De Ontvanger heeft belanghebbenden bij beschikking van 25 juli 2012, kenmerk [kenmerk] , (hierna: de beschikking) op de voet van artikelen 46, lid 3, 32, lid 2, en 49 van de Invorderingswet 1990 (hierna: IW) aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 74.413 ter zake van een niet betaalde aanslag recht van schenking, alsmede de daarmee verband houdende verschuldigde invorderingsrente en kosten.

1.2.

De Ontvanger heeft het bezwaar bij uitspraak van [datum 6] 2014 gegrond verklaard en het bedrag van de aansprakelijkstelling verminderd tot een bedrag van € 69.924.

1.3.

Belanghebbenden zijn van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbenden een griffierecht geheven van € 45. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Tegen deze uitspraak hebben de belanghebbenden hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbenden een griffierecht geheven van € 123. De Ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 28 januari 2016 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord namens belanghebbenden, [A] , advocaat te [plaats 1] , alsmede, namens de Ontvanger, de heer [B] en mevrouw [C] , alsmede namens de inspecteur van de Belastingdienst (hierna: de Inspecteur), mevrouw [D] en mevrouw [E] .

1.6.

Zowel belanghebbende als de Ontvanger hebben te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.7.

Aan het einde van de zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.

1.8.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

Op [datum 1] 2008 is [belanghebbende] (hierna: erflaatster) overleden. Zij heeft bij testament van [datum 3] 2006 de twee zonen van haar nicht, te weten [F] , geboren op [datum 2] 2000, en [G] , geboren op [datum 4] 2002, beiden wonende te [postcode] , [plaats 2] , [a-straat] 51a, tot haar enige en algehele erfgenamen benoemd, tezamen en voor gelijke delen.

2.2.

Op [datum 6] 2008 hebben erflaatster en haar echtgenoot [H] , een bedrag van € 72.188,28 contant opgenomen van de door hen destijds bij de Rabobank [Rabobank] (vestiging [plaats 3] ) aangehouden bankrekening. [H] is overleden op [datum 5] 2008. Erflaatster en [H] waren in algehele gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd.

2.3.

Procedure betreffende de aanslag recht van schenking

2.3.1.

Omdat er geen verklaring is gegeven voor de bestemming van het in 2.2 bedoelde bedrag, heeft de Inspecteur met dagtekening 22 december 2009 een aanslag recht van schenking opgelegd aan een onbekende verkrijger. Daarbij is uitgegaan van een schenking vrij van recht met een waarde van € 72.000, een te belasten verkrijging van € 141.924 en een te betalen bedrag aan recht van schenking van € 69.924. De tenaamstelling van de aanslag luidt: “Aan De heer/Mw. Onbekende”. De aanslag is geadresseerd “P/a [a-straat] 51 a, [postcode] , [plaats 2] .”.

2.3.2.

De Inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbenden tegen de in 2.3.1 bedoelde aanslag bij uitspraak van 16 maart 2010 niet-ontvankelijk verklaard.

2.3.3.

Rechtbank ’s-Gravenhage heeft het tegen de in 2.3.2 bedoelde uitspraak op bezwaar ingestelde beroep met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht bij uitspraak van 2 juli 2010 ongegrond verklaard. Het daartegen gedane verzet is door Rechtbank ’s-Gravenhage bij uitspraak van 25 januari 2011 ongegrond verklaard.

2.3.4.

De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie tegen de in 2.3.3 bedoelde uitspraak op verzet van Rechtbank ’s-Gravenhage met toepassing van artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie (hierna: Wet RO) bij arrest van 7 oktober 2011 ongegrond verklaard.

2.4.

De aansprakelijkstelling

2.4.1.

De Ontvanger heeft belanghebbenden, als erfgenamen van erflaatster, bij beschikking van 25 juli 2012 op de voet van artikelen 46, lid 3, 32, lid 2 en 49 van de IW aansprakelijk gesteld voor de betaling van de in 2.3.1 bedoelde aanslag. Belanghebbenden zijn aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 74.413 inclusief invorderingsrente en kosten.

2.4.2.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de Ontvanger de beschikking verminderd tot een aansprakelijkstelling tot een bedrag van € 69.924, omdat de Ontvanger belanghebbenden niet aansprakelijk stelt voor invorderingsrente en kosten.

2.5.

Procedure betreffende de aanslag recht van successie

2.5.1.

Omdat geen verklaring is gegeven voor de bestemming van het in 2.2 bedoelde bedrag, heeft de Inspecteur bij de vaststelling van de aanslagen recht van successie ten name van belanghebbenden het bedrag van € 72.000 tot de nalatenschap van erflaatster gerekend.

2.5.2.

De Inspecteur heeft de aanslagen successierecht bij uitspraken op bezwaar verminderd, in die zin dat het saldo van de nalatenschap is verlaagd met het bedrag van € 72.000.

2.5.3.

Belanghebbenden hebben zich in beroep, hoger beroep en beroep in cassatie op het standpunt gesteld dat het bedrag van de nalatenschap ook moet worden verminderd met het recht van schenking ten bedrage van € 69.924.

2.5.4.

Op 9 augustus 2012 heeft Rechtbank ’s‑Gravenhage de beroepen van belanghebbenden tegen de in 2.5.2 bedoelde uitspraken op bezwaar ongegrond verklaard.

2.5.5.

Op 7 augustus 2014 heeft het Hof de hoger beroepen tegen de in 2.5.4 bedoelde uitspraken van rechtbank ’s‑Gravenhage ongegrond verklaard.

2.5.6.

De Hoge Raad heeft de beroepen in cassatie tegen de in 2.5.5 bedoelde uitspraken van het Hof bij arrest van 12 juni 2015 met toepassing van artikel 81 van de Wet RO ongegrond verklaard.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de beschikking aansprakelijkstelling terecht en – zo ja – niet tot een te hoog bedrag is opgelegd. Belanghebbenden zijn van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Ontvanger is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

De Ontvanger heeft zich in zijn verweerschrift in hoger beroep op het standpunt gesteld dat op belanghebbenden de bewijslast rust ten aanzien van zowel de aansprakelijkstelling als de daaraan ten grondslag liggende aanslag schenkingsrecht. Ter zitting heeft de Ontvanger desgevraagd verklaard niet te weten aan wie het biljet aangifte recht van schenking is uitgereikt. De Ontvanger heeft daarna zijn beroep op omkering van de bewijslast laten varen.

3.4.

Belanghebbenden concluderen tot vernietiging van beschikking aansprakelijkstelling. De Ontvanger concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing