Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 07-01-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:13, 15/00641
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 07-01-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:13, 15/00641
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 7 januari 2016
- Datum publicatie
- 22 februari 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2016:13
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2015:1599, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:2269
- Zaaknummer
- 15/00641
Inhoudsindicatie
In geschil is de netto cataloguswaarde van een kampeerauto die belanghebbende heeft laten bouwen op een chassis-cabine. Belanghebbende voert aan dat bij het vaststellen van de netto cataloguswaarde rekening moet worden gehouden met de aan hem toegekende korting. Het Hof volgt belanghebbende niet in die stelling omdat de wetgever ervoor heeft gekozen om de catalogusprijs voor de toepassing van de Wet BPM te objectiveren. Er kan naar het oordeel van het Hof geen rekening worden gehouden met individuele, niet voor eenieder kenbare, kortingen. Belanghebbende heeft daarnaast nog diverse formele grieven aangevoerd, maar deze slagen geen van allen. Belanghebbende klaagt echter wel terecht over de door de Rechtbank vastgestelde proceskostenvergoeding, omdat de Rechtbank hierbij is uitgegaan van het onjuiste tarief.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 15/00641
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 26 februari 2015, nummer AWB 13/6392, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende na te noemen naheffingsaanslag BPM.
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft op 23 november 2011 aangifte gedaan ter zake van de registratie van een motorrijtuig van het merk [automerk 1] , type [type 1] , met identificatienummer [nummer] (hierna: de kampeerauto), uitgaande van een netto catalogusprijs van € 83.950. De aangegeven belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: de BPM) ten bedrage van € 24.660 is eveneens op 23 november 2011 voldaan. De Inspecteur heeft met dagtekening 27 juni 2013 een naheffingsaanslag BPM opgelegd ten bedrage van € 11.721, uitgaande van de netto catalogusprijs van € 124.200 en bij beschikking belastingrente in rekening gebracht. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak de naheffingsaanslag gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 160. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de naheffingsaanslag verminderd uitgaande van de netto catalogusprijs van de kampeerauto van € 115.560, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.461,50 en gelast, dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 160 aan deze vergoedt.
Tegen deze uitspraak van de Rechtbank heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit hoger beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 248. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 23 november 2015 te ‘s‑Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde de heer [A] , adviseur te [B] , alsmede, namens de Inspecteur, de heren [C] , [D] en [E] .
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
Belanghebbende heeft op bestelling in Duitsland de kampeerauto laten produceren. De kampeerauto is gebouwd op de chassis-cabine van het merk [automerk 2] , type [type 2] .Belanghebbende heeft op 23 november 2011 aangifte gedaan ter zake van de registratie van de kampeerauto, uitgaande van een netto catalogusprijs van € 83.950. De aangifte vermeldt de volgende berekening:
“Netto catalogusprijs zonder extra accessoires en opties € 73.000Bijtelling accessoires/opties(…) “15% chascab.” € 10.950 Netto catalogusprijs € 83.950”.
De aangifte resulteerde in een te betalen bedrag aan BPM van € 24.660, welk bedrag door belanghebbende eveneens op 23 november 2011 is voldaan.
De Inspecteur heeft op 30 november 2011 aan belanghebbende het volgende bericht:
“(…)U hebt op 23-11-2011 aangifte bpm gedaan voor het motorrijtuig met identificatienummer [nummer] .Ik heb het door u aangegeven bpm-bedrag ontvangen. Op basis van de gegevens in het aangifteformulier heb ik voor dit motorrijtuig het zg. fiscaal akkoord aan de RDW afgegeven.
Uw aangifte is echter geselecteerd voor een nadere inhoudelijke controle. Als blijkt dat u te weinig bpm heeft aangegeven en betaald, ontvangt u voor het verschil een naheffingsaanslag. Ik streef ernaar om dat binnen 6 maanden na de tenaamstelling van het kenteken te doen. (…)”
Op 9 november 2012 heeft de Inspecteur aan belanghebbende de naheffingsaanslag aangekondigd:
“(…)U hebt het nieuwe motorrijtuig (kampeerauto) aangegeven op basis van een netto catalogusprijs van € 83.950. Uit verkregen informatie van de Nederlandse importeur van het genoemde voertuig blijkt dat de netto catalogusprijs € 108.000,00 is. Daarbij gaat het om de nettoprijs van een zogeheten chassis-cabine, merk [automerk 2] , type [type 3] . De verschuldigde BPM van een kampeerauto wordt berekend op basis van een gesloten vrachtauto-uitvoering. Omdat de kampeerauto is opgebouwd vanaf een zogeheten chassis-cabine, wordt de netto catalogusprijs vastgesteld door de prijs van de chassis-cabine te verhogen met 15%. Hierdoor is de netto catalogusprijs van het hiervoor genoemde voertuig, (€ 108.000 + 15%) € 124.200,00.(…)”
Belanghebbende is uitgenodigd op de aankondiging te reageren. Dat deed belanghebbende op 22 november 2012. De reactie gaf de Inspecteur geen aanleiding om zijn voornemen te wijzigen en op 27 juni 2013 is de naheffingsaanslag opgelegd.
Op 4 juli 2013 heeft belanghebbendes gemachtigde pro-forma bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en op 28 augustus 2013 heeft hij het bezwaarschrift aangevuld. Bij brief van 1 oktober 2013 heeft de Inspecteur belanghebbende uitgenodigd voor een hoorgesprek, overwegende:
“Indien u geen gebruik wilt maken van het recht te worden gehoord, verzoek ik u mij hierover te informeren. Ik zal dan vervolgens op korte termijn uitspraak doen op het bezwaarschrift in hieronder beschreven zin.”
Vervolgens gaf de Inspecteur in de brief, als reactie op de door belanghebbende aangedragen gronden van bezwaar, zijn overwegingen waarom hij voornemens was het bezwaar af te wijzen.
Belanghebbendes gemachtigde reageerde op de uitnodiging voor een hoorgesprek per brief van 14 oktober 2013 als volgt:
“(…)U nodigt belanghebbende, alsmede mij als zijnde zijn gemachtigde, uit voor de hoorzitting (…). Vervolgens geeft u reeds, voordat ook maar enig hoor en wederhoor heeft plaatsgevonden, uw overwegingen reeds kenbaar. U heeft uw besluit aldus reeds klaar, immers geeft u zelf aan: “ik zal dan vervolgens op korte termijn uitspraak doen op het bezwaarschrift in hieronder beschreven zin”.U behandelt in uw uitnodiging voor de hoorzitting de bezwaargronden gedeeltelijk. U verwijst wederom naar de mededeling van de heer [F] (Hof: medewerker geraadpleegde Nederlandse importeur), dit terwijl wij in bezwaar, gemotiveerd en onderbouwd middels diverse bewijsstukken, deze mededeling hebben weersproken. Hierover rept u met geen woord. (…)
Belanghebbende ziet (…) derhalve dan ook geen rede om deze hoorzitting bij te wonen, (…)
De beslissing op het bezwaarschrift ziet belanghebbende graag tegemoet, (…)”
Naar aanleiding van deze reactie nam de Inspecteur op 15 oktober 2013 telefonisch contact op met (het kantoor van) de gemachtigde en stuurde op 15 oktober 2013 een nieuwe uitnodiging, waarin hij nadrukkelijk formuleert dat het voorgenomen standpunt een voorlopig standpunt is. Inhoudelijk is de brief van 15 oktober 2013 verder identiek aan die van 1 oktober 2013. Op 18 oktober 2013 laat de gemachtigde weten in de nieuwe uitnodiging geen aanleiding te vinden aan de uitnodiging gevolg te geven. De Inspecteur doet, zonder dat een hoorzitting heeft plaatsgevonden, op 24 oktober 2013 uitspraak op bezwaar en wijst de gronden van het bezwaar af. De tekst van de uitspraak komt inhoudelijk overeen met de tekst van het voorlopige standpunt, verwoord in de uitnodiging van 15 oktober 2013.
In het Besluit van 14 december 2010, DGB2010/7686M, Stcrt. 2010, 20502 (hierna: het Besluit) is ten aanzien van kampeerauto’s het volgende opgenomen:
“ 5.4. Kampeerauto's
Maatstaf van heffing kampeerauto
Als een gesloten bestelauto is ingericht als kampeerauto die voldoet aan de in paragraaf 5.4.2 genoemde voorwaarden, zou de bpm moeten worden berekend over de catalogusprijs van de kampeerauto. De meeste kampeerauto's worden vervaardigd op basis van een bepaald type gesloten bestelauto.
Goedkeuring
Met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) keur ik het volgende goed.
Als een gesloten bestelauto wordt gebruikt als basis voor een qua wielbasis van die bestelauto afwijkende kampeerauto en voldoet aan de voorwaarden, wordt de bpm berekend over de catalogusprijs van een zoveel mogelijk met de verkregen kampeerauto vergelijkbare gesloten bestelauto. Dit geldt ook als een kampeerauto is afgeleid van een ander soort auto (bijvoorbeeld een chassis-cabine). Daarbij wordt achtereenvolgens rekening gehouden met:
- het merk en type van de gebruikte auto of chassis-cabine;
- het motortype (diesel, benzine, cilinderinhoud, aantal kW);
- de wielbasis van de kampeerauto.
Als de wielbasis van de verkregen kampeerauto afwijkt van de wielbasis van de vergelijkbare bestelauto of chassis-cabine, wordt uitgegaan van de vergelijkbare auto met de in centimeters meest nabij gelegen wielbasis die de feitelijke wielbasis van de kampeerauto niet te boven gaat.
Voor het bepalen van de catalogusprijs is het uiteindelijke resultaat, de vervaardigde kampeerauto, doorslaggevend. Steeds wordt uitgegaan van de catalogusprijs van een met die kampeerauto op voornoemde kenmerken vergelijkbare vracht- of bestelauto.
Recreatieve functie
Een kampeerauto heeft twee functies. Enerzijds dient hij voor het vervoer van personen. Anderzijds heeft hij een recreatieve functie, die vergelijkbaar is met die van tenten en caravans.
Voor het bepalen van de maatstaf van heffing van een kampeerauto wordt uitgegaan van de catalogusprijs van een met die kampeerauto vergelijkbare bestelauto, met inbegrip van de waarde van de aan de recreatieve functie toe te rekenen delen van de inrichting.
Goedkeuring
Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat de bpm voor kampeerauto's niet wordt berekend over dat deel van de catalogusprijs dat is toe te rekenen aan de recreatieve functie. Ik stel hierbij de volgende cumulatieve voorwaarden aan de binnenruimte van deze kampeerauto. De binnenruimte ligt achter de stoelen voor de bestuurder en de bijrijder en is bestemd voor het verblijf en de overnachting.
- De binnenruimte van het als kampeerauto ingerichte motorrijtuig moet minimaal 170 cm hoog zijn (stahoogte), over een lengte van minimaal 200 cm en over een breedte van minimaal 90 cm.
- In afwijking hiervan mag, als de binnenruimte met een oorspronkelijk dak geen stahoogte heeft van 170 cm maar minimaal 130 cm, het dak voorzien zijn van een al dan niet uitklapbare permanent aangebrachte gesloten dakconstructie waardoor de stahoogte over een breedte van ten minste 90 cm en een lengte van ten minste 100 cm verhoogd kan worden tot een stahoogte van ten minste 170 cm.
- Voor motorrijtuigen van het merk Volkswagen, type Transporter, met een door de RDW toegekende 'datum van eerste toelating tot de weg' van vóór 1 januari 1994, waarbij de motor vanaf de fabriek achterin is geplaatst, geldt dat deze criteria ten aanzien van de binnenruimte kunnen worden toegepast als ware de motor niet achterin gelegen.
- De binnenruimte moet ten minste zijn voorzien van:
- twee vaste zitplaatsen;
- een tafel, waarvan de bevestiging zodanig mag zijn ontworpen dat hij eenvoudig kan worden verwijderd;
- slaapaccommodatie voor ten minste twee personen, eventueel gecreëerd met behulp van de zitplaatsen, niet zijnde de bestuurders- of bijrijderzitplaatsen;
- vaste en afsluitbare opbergfaciliteiten;
- een vast keukenblok met een minimale hoogte van 60 cm van het werkblad, voorzien van een (ingebouwde) vaste kookgelegenheid en een vaste, niet volledig uitneembare watervoorziening met een spoelbak, een kraan en een afvoer, het geheel bestemd voor gebruik in de binnenruimte.”
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
1. Is de hoorplicht respectievelijk het fair-play beginsel in de bezwaarfase geschonden?2. Heeft de Rechtbank het beroep op het motiveringsbeginsel ten onrechte afgewezen?3. Heeft de Inspecteur het zorgvuldigheidsbeginsel geschonden, respectievelijk mocht belanghebbende er op vertrouwen dat de Inspecteur na het verlenen van het fiscaal akkoord geen naheffingsaanslag zou opleggen?4. Is de naheffingsaanslag, zoals deze door de Rechtbank is verminderd, tot het juiste bedrag opgelegd? 5. Heeft de Rechtbank de proceskostenvergoeding juist berekend?
Belanghebbende is, naar het Hof verstaat, van mening dat de vragen 1 tot en met 3 bevestigend moeten worden beantwoord en de resterende twee vragen ontkennend. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert, naar het Hof verstaat, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraak op bezwaar, vernietiging van de naheffingsaanslag onder toekenning van een proceskostenvergoeding voor bezwaar, beroep en hoger beroep overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.