Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 26-02-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:1599, AWB - 13 _ 6392
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 26-02-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:1599, AWB - 13 _ 6392
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 26 februari 2015
- Datum publicatie
- 25 maart 2015
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2015:1599
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2016:13, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- AWB - 13 _ 6392
Inhoudsindicatie
Wet bpm 1992
Belanghebbende heeft in Duitsland een kampeerauto laten bouwen en in Nederland ingevoerd. De kampeerauto is gebouwd op de chassis-cabine van een vrachtwagen.
De catalogusprijs ingevolge artikel 9, vierde lid, van de Wet bpm 1992 is de door de importeur vastgestelde adviesprijs van de chassis-cabine. Voor de berekening van de verschuldigde bpm moet de adviesprijs worden verhoogd met de waarde van de opbouw. De rechtbank heeft die bijtelling in goede justitie vastgesteld.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer AWB 13/6392
Uitspraak van 26 februari 2015
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 24 oktober 2013 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) (aanslagnummer [aanslagnummer]).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2015 te Eindhoven. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Beegden, en namens de inspecteur, [verweerder].
1 Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag bpm uitgaande van de netto-catalogusprijs van de kampeerauto van € 115.560;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.461,50;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 160 aan deze vergoedt.
2 Gronden
Formeel.
Belanghebbende heeft, met een beroep op schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, gesteld zich niet met de bestreden uitspraak op bezwaar te kunnen verenigen. De rechtbank overweegt als volgt.
Hoor wederhoor en fair-play beginsel
Belanghebbende heeft gesteld dat de inspecteur de hoorplicht als bedoeld in artikel 7:2 van de Awb heeft geschonden en heeft gehandeld zonder het beginsel van fair play in acht te nemen.
Vast staat dat de inspecteur belanghebbende tweemaal heeft uitgenodigd voor een hoorgesprek. Voorts staat vast dat belanghebbende beide keren schriftelijk heeft gereageerd en medegedeeld dat wordt afgezien van een hoorgesprek. Dat belanghebbende dit heeft gedaan vanwege een veronderstelde vooringenomenheid van de inspecteur dient voor belanghebbendes rekening te blijven. Niets stond belanghebbende in de weg zijn zienswijze toch in een gesprek met de inspecteur naar voren te brengen. De omstandigheid dat de inspecteur in een uitnodiging voor een hoorgesprek zijn (voorlopige) standpunt weergeeft leidt er in zijn algemeenheid niet toe dat daarmee het fair-play beginsel is geschonden. Belanghebbende heeft geen feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan dat hier anders zou zijn. Gelet op het vorenoverwogene heeft de inspecteur de hoorplicht en het fair-play beginsel niet geschonden.
Motiveringsbeginsel
Belanghebbende heeft gesteld dat de inspecteur in strijd met het motiveringsbeginsel heeft gehandeld door de door belanghebbende aangedragen gronden van bezwaar volledig onbesproken te laten.
Volgens vaste jurisprudentie brengt de loop van de procedure in belastingzaken mee dat schending van het motiveringsbeginsel slechts tot gevolg heeft dat de rechtbank verplicht is de gronden in haar uitspraak op te nemen. Hetgeen belanghebbende in dit verband heeft aangevoerd, geeft de rechtbank – mede gelet op artikel 6:22 van de Awb – geen reden in dezen anders te oordelen. Overigens is de rechtbank van oordeel dat de inspecteur in de uitspraak de gronden van bezwaar wel besproken heeft, zodat zij het motiveringsbeginsel niet geschonden acht.
Vertrouwens -en zorgvuldigheidsbeginsel
Belanghebbende heeft gesteld dat hij erop mocht vertrouwen dat geen naheffingsaanslag zou volgen omdat hij bij de aangifte de juiste gegevens heeft aangeleverd, de ambtenaar een uitvoerige controle heeft uitgevoerd en de naheffingsaanslag pas bijna 12 maanden na voldoening op aangifte is opgelegd. De inspecteur heeft hiertegen aangevoerd dat van opgewekt vertrouwen of onzorgvuldigheid geen sprake is omdat met de mededeling fiscaal akkoord een nader onderzoek is aangekondigd met mogelijk naheffing.
De inspecteur heeft naar aanleiding van de aangifte van 23 november 2011 in zijn brief van 30 november 2011 aan belanghebbende meegedeeld dat het aangegeven bpm-bedrag is ontvangen en dat het fiscaal akkoord aan de RDW is afgegeven. Vervolgens schrijft de inspecteur in die brief:
“Uw aangifte is echter geselecteerd voor een nadere inhoudelijke controle. Als blijkt dat u te weinig bpm heeft aangegeven en betaald, ontvangt u voor het verschil een naheffingsaanslag. Ik streef ernaar om dat binnen 6 maanden na de tenaamstelling van het kenteken te doen”
Gelet op deze passage heeft de inspecteur naar het oordeel van de rechtbank niet het vertrouwen gewekt dat een naheffingsaanslag achterwege zou blijven. De omstandigheid dat de naheffingsaanslag pas een jaar later is opgelegd leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel en leidt evenmin tot de conclusie dat daarmee het zorgvuldigheidsbeginsel is geschonden. Voor zover de inspecteur overigens onzorgvuldig zou hebben gehandeld kan dit niet leiden tot nietigheid of vernietiging van de aanslag gelet op de mogelijkheid dat, voor zover een belastingschuldige daardoor is benadeeld, eventuele onjuistheden in bezwaar of beroep kunnen worden hersteld (vlg. Hoge Raad 28 oktober 1992, nr. 27958 (ECLI:NL:HR:1992:ZC5146)).
Materieel
Belanghebbende heeft in Duitsland een kampeerauto gekocht van het merk Vario Mobil met identificatienummer [identificatienummer] (de kampeerauto). De kampeerauto is voor belanghebbende op bestelling in Duitsland geproduceerd. De kampeerauto is gebouwd op de chassis-cabine van het merk MAN, type TGS 4x2 LL-U.
Belanghebbende heeft op 23 november 2011 voor de registratie van de kampeerauto aangifte bpm gedaan. Belanghebbende heeft de voor de kampeerauto verschuldigde bpm berekend op een bedrag van € 24.660. Bij de berekening van de bpm is belanghebbende uitgegaan van een netto catalogusprijs van de kampeerauto van € 83.950, bestaande uit de netto catalogusprijs van de chassis-cabine van € 73.000 en een verhoging van 15 % ofwel € 10.950. Belanghebbende heeft het bedrag van € 24.660 op 23 november 2011 voldaan.
De inspecteur heeft op 9 november 2012 een naheffing aangekondigd. De onderhavige naheffingsaanslag is op 27 juni 2013 opgelegd voor een bedrag van € 11.721, vermeerderd met € 462 belastingrente. Bij de berekening van de bpm is de inspecteur uitgegaan van een netto catalogusprijs van de kampeerauto van € 124.200, bestaande uit de netto catalogusprijs van de chassis-cabine van € 108.000 en een verhoging van 15 %, ofwel € 16.200. Tegen die naheffingsaanslag heeft belanghebbende achtereenvolgens bezwaar en beroep aangetekend.
Tussen partijen is in geschil de hoogte van het bedrag aan bpm dat belanghebbende voor de registratie van de kampeerwagen in Nederland is verschuldigd. Meer in het bijzonder is in geschil de hoogte van netto catalogusprijs die voor de berekening van de bpm moet worden gehanteerd.
Ingevolge artikel 1, eerste en tweede lid, van de Wet bpm 1992 (hierna: de Wet) wordt bpm geheven met betrekking tot personenauto ‘s, motorrijwielen en bestelauto ’s en is de belasting verschuldigd ter zake van de registratie van die voertuigen. Ingevolge artikel 9, twaalfde lid, van de Wet wordt een kampeerauto aangemerkt als een bijzondere personenauto.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Wet moet de belasting op aangifte worden voldaan. De belasting wordt op grond van artikel 9, tweede lid, van de Wet berekend op basis van de netto catalogusprijs, waarbij ingevolge het vierde lid onder de catalogusprijs wordt verstaan de in Nederland door de fabrikant of importeur aan wederverkopers kenbaar gemaakte prijs, welke naar zijn inzicht bij verkoop aan de uiteindelijke afnemer valt te berekenen. Is een geadviseerde verkoopprijs niet bekend, dan wordt hij door vergelijking bepaald.
Tussen partijen is niet in geschil dat de netto catalogusprijs van de kampeerauto tenminste bestaat uit de netto catalogusprijs van de chassis-cabine. Volgens de inspecteur is de netto catalogusprijs voor de chassis-cabine door de importeur, [A BV] te Leusden, vastgesteld op € 108.000. Ter ondersteuning van zijn standpunt wijst de inspecteur naar een mail van [B], sales medewerker bij [A BV] te Vianen en een mail van [C], account manager bij [D] te Venlo, waarin die prijs wordt bevestigd. Afschriften hiervan behoren tot de gedingstukken. Belanghebbende heeft –kort weergegeven – gesteld dat moet worden uitgegaan van een prijs van € 73.000 zoals vermeld op de aan hem uitgebrachte offerte van [D] te Venlo omdat de aan hem verleende korting op de adviesprijs in de transportbranche standaard is. De rechtbank volgt belanghebbende niet in die redenering. De wetgever heeft er immers voor gekozen de catalogusprijs voor de toepassing van de Wet te objectiveren. Daarom moet uitgegaan worden van de door de importeur genoemde catalogusprijs. De aan belanghebbende voorgestelde prijs is dan niet relevant, ook niet al worden in de transportbranche standaard kortingen tussen de 28% en 40% verleend op de adviesprijs. Gelet op het voorgaande is de inspecteur is terecht voor de berekening van de bpm uitgegaan van een netto catalogusprijs van de chassis-cabine van € 108.000.
De inspecteur heeft ter bepaling van de netto catalogusprijs van de kampeerauto de catalogusprijs van de chassis-cabine verhoogd met 15% omdat de kampeerauto niet alleen bestaat uit een chassis-cabine, maar daarnaast uit een opbouw waaraan een prijs of waarde moet worden toegekend.
In paragraaf 5.4 van het besluit van 4 juni 2010, nr. DBG/2010/1670M, Staatscourant 2010, 9057 (Kaderbesluit BPM 2010) is goedgekeurd dat de bpm voor kampeerauto’s niet wordt berekend over dat deel van de catalogusprijs dat is toe te rekenen aan de recreatieve functie. Belanghebbende heeft gesteld dat voor de verhoging van 15% geen juridische grondslag is omdat de gehele opbouw is toe te rekenen aan de recreatieve functie en dus is vrijgesteld van bpm. Hiervoor heeft belanghebbende echter geen enkel bewijs ingebracht. Tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur maakt belanghebbende, op wie de bewijslast rust, die stelling dan ook niet aannemelijk. De rechtbank verwerpt die stelling dan ook. Voor dat geval heeft belanghebbende gesteld dat de waarde van de opbouw minder dan 15% van de netto cataloguswaarde bedraagt.
De inspecteur heeft het percentage van 15 gebaseerd op een interne richtlijn van 17 april 1996, waarvan een afschrift tot de gedingstukken behoort. In de richtlijn is het volgende opgenomen:
“Door het aangiftepunt Leeuwarden is ook onderzoek gedaan naar prijsverhouding van chassis/cabine auto’s in relatie tot gesloten bestelauto’s zoals deze op de Nederlandse markt verkrijgbaar zijn. Uit dit onderzoek is gebleken dat het prijsverschil gemiddeld 15% bedraagt. In dat geval kan de aankoopprijs van de chassis/cabine met 15% worden verhoogd om een, door vergelijking vastgestelde, catalogusprijs te verkrijgen van een gesloten bestelauto.”
Hiermee heeft de inspecteur, op wie de bewijslast rust, naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat de netto cataloguswaarde van de chassis-cabine met 15% moet worden verhoogd. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het in 2.14. vermelde onderzoek dateert van 15 jaar geleden, waarbij belanghebbende onweersproken heeft gesteld dat dat onderzoek uitsluitend zag op goedkopere auto‘s en dat bij duurdere auto‘s, zoals die van belanghebbende, de opbouw niet evenredig duurder is. Belanghebbende heeft belanghebbende dat maar heeft hiervoor geen enkel bewijs ingebracht. Nu belanghebbende, met de enkele stelling dat de waarde van de opbouw minder dan 15% bedraagt, de hoogte van de bijtelling voor de opbouw evenmin aannemelijk heeft gemaakt, stelt de rechtbank die bijtelling in goede justitie vast op 7% van de catalogusprijs van de chassis-cabine ofwel € 7.560. Gelet op al het voorgaande bedraagt de netto catalogusprijs van de kampeerauto € 108.000 +/+ € 7.560 = € 115.560 en dient de naheffingsaanslag dienovereenkomstig te worden verminderd.
Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond verklaard.
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.218 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 244, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van conclusie van repliek en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487 en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan op 26 februari 2015 door mr.drs. M.M. de Werd, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.J. van Balkom, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.