Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 15-04-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:1474, 14/00552

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 15-04-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:1474, 14/00552

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
15 april 2016
Datum publicatie
2 november 2016
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2016:1474
Formele relaties
Zaaknummer
14/00552

Inhoudsindicatie

Anders dan belanghebbende is het Hof met de Rechtbank van oordeel dat de onderhavige aanslagen IB/PVV en ZVW 2008 niet in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn opgelegd. Nu belanghebbende ook in hoger beroep geen zelfstandige grieven tegen de hoogte van de aanslagen heeft aangevoerd wordt de uitspraak van de Rechtbank door het Hof bevestigd.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerken: 14/00552 en 14/00553

Uitspraak op de hoger beroepen van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraken van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 17 april 2014, met respectievelijk de kenmerknummers AWB 12/1751 en 12/1752 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de Inspecteur van de Belastingdienst

hierna: de Inspecteur,

betreffende na te melden aanslagen en beschikkingen heffingsrente.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2008 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 59.057. Tegelijkertijd is, in één geschrift met de aanslag verenigd, bij voor bezwaar vatbare beschikking een bedrag aan heffingsrente in rekening gebracht van € 1.920. De aanslag en de beschikking heffingsrente zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.

1.1.2.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2008 onder aanslagnummer [aanslagnummer] W.86 een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: ZVW) opgelegd, naar een bijdrage-inkomen van € 31.231. Tegelijkertijd is, in één geschrift met de aanslag verenigd, bij voor bezwaar vatbare beschikking een bedrag aan heffingsrente in rekening gebracht van € 66. De aanslag en de beschikking heffingsrente zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende eenmaal een griffierecht geheven van € 42. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende eenmaal een griffierecht geheven van € 122. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Op 24 september 2015 heeft in het kader van het vooronderzoek een inlichtingencomparitie plaatsgevonden te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen voor het verstrekken van inlichtingen belanghebbende, tot bijstand vergezeld van de heer [A] en de heer [B] , en namens de Inspecteur de heer [C] , de heer [D] en mevrouw [E] . Het Hof heeft partijen verzocht schriftelijk inlichtingen te geven en/of onder hen berustende stukken in te zenden, aan welk verzoek zij hebben voldaan.

1.5.

Van de inlichtingencomparitie is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan partijen is toegezonden.

1.6.

Bij brief van 8 januari 2016 heeft belanghebbende op de voet van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) een verzoek bij het Hof ingediend strekkende tot wraking van de raadsheer-commissaris mr. A.J. Kromhout. Het Hof heeft daarop het onderzoek geschorst totdat de wrakingskamer uitspraak heeft gedaan. De wrakingskamer van het Hof heeft dit verzoek ter zitting van 13 januari 2016 behandeld en op die datum onder nummer 200.183.944/01 uitspraak gedaan. Bij deze uitspraak is het wrakingsverzoek afgewezen.

1.7.

Op grond van artikel 8:58 van de Awb heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.8.

De zitting heeft plaatsgehad op 15 januari 2016 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, namens de Inspecteur, [C] , [D] , [E] , [F] en [G] . Belanghebbende is, met bericht daarvan, niet verschenen.

1.9.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.10.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.

Op [datum 1] 2008 is Rijschool [naam] v.o.f. (hierna: [naam] ) opgericht. [naam] is op [datum 2] 2008 ingeschreven in het Handelsregister. Als vennoten waren bij aanvang ingeschreven belanghebbende en [H] en [K] . Later zijn nog meer vennoten ingeschreven. Zij waren als rijinstructeurs (hierna: instructeurs) werkzaam bij [naam] . [naam] betaalde aan belanghebbende een vergoeding voor het gebruik van een kantoorruimte in de woning van belanghebbende en voor de dagelijkse gang van zaken.

2.2.

Belanghebbende dreef een onderneming in de vorm van een eenmanszaak onder de naam [bedrijf 1] . Deze onderneming beschikte over verschillende voertuigen die aan [naam] tegen vergoeding ter beschikking werden gesteld.

2.3.

Ook dreef belanghebbende met zijn broer sinds [datum 3] 2004 een onderneming onder de naam [bedrijf 2] v.o.f. Deze onderneming verkocht deurklinken met een gepatenteerd beveiligingssysteem.

2.4.

Belanghebbende heeft op 4 november 2009 aangifte inkomstenbelasting gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.636. Dit bedrag is volledig opgebouwd uit belastbare winst uit onderneming.

2.5.

Tijdens een vergadering van de bij [naam] als vennoot ingeschreven personen, in december 2010, zijn door verschillende instructeurs, zonder medeweten van belanghebbende, geluidsopnamen gemaakt, welke zij aan de Belastingdienst hebben verstrekt. Naar aanleiding van de escalatie in deze vergadering heeft belanghebbende de door [bedrijf 1] verstrekte auto’s opgehaald bij de instructeurs. Er is geen ontbinding van de gebruiksovereenkomsten tot stand gekomen tussen [bedrijf 1] en [naam] , anders dan door een eenzijdige beslissing van belanghebbende. Op 29 december 2010 hebben de instructeurs via hun advocaat ( [L] ) gezamenlijk een brief ingediend bij de Inspecteur, waarin het vermoeden wordt geuit dat te hunner aanzien sprake is van een dienstbetrekking. Op 1 februari 2011 heeft de Inspecteur een gesprek gevoerd met de advocaat en twee van de instructeurs. De instructeurs hebben later ook nog verklaringen afgelegd en schriftelijk vragen van de Inspecteur beantwoord.

2.6.

Tot de gedingstukken behoren (afschriften van):

 Een brief d.d. 4 februari 2011 van de Ontvanger aan de Rijksadvocaat met het verzoek tot het leggen van conservatoir beslag, waarin onder meer het volgende is vermeld:

“Daarnaast zullen er (naheffings)aanslagen Inkomstenbelasting en omzetbelasting opgelegd worden. De hoogte hiervan is nog niet te bepalen.”

 Een memo d.d. 4 februari 2011 van de Inspecteur;

 Een brief van de Inspecteur d.d. 10 juni 2014 waarbij voormeld memo aan belanghebbende is verstrekt;

 Een brief van belanghebbende aan de Inspecteur van 16 juni 2014 waarin – onder meer- het volgende is vermeld:

“(….) Via deze weg wil ik u bedanken voor uw brief en het overleggen van de gevraagde verklaring. (….) De door u overgelegde verklaring sluit niet geheel aan op de standpunten zoals deze door de ontvanger begin februari 2011 zijn verwoord. Graag verneem ik van u of de inspecteur, voorafgaand aan 11 februari 2011, nog meer schriftelijke stukken/verklaringen aan de ontvanger heeft overlegd.(….)”

 Een brief van 20 juni 2014 van de Inspecteur aan belanghebbende waarin is vermeld:

“In uw brief vraagt u of de inspecteur nog andere schriftelijke stukken/verklaringen aan de ontvanger heeft overlegd vóór 11 februari 2011. Mij zijn geen andere stukken bekend.(…)”

2.7.

Op 22 februari 2011 is bij belanghebbende een boekenonderzoek aangekondigd naar de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV voor 2008 en 2009 en omzetbelasting voor het tijdvak 1 januari 2008 tot en met 31 december 2010. Naar aanleiding van de bevindingen uit dit onderzoek is het uitgebreid met een onderzoek naar de loonheffing voor de jaren 2009 en 2010. Van dit onderzoek is een rapport opgemaakt op 19 juli 2011. Het rapport inzake de IB/PVV en de omzetbelasting volgde op 14 maart 2012.

2.8.

Naar aanleiding van het boekenonderzoek heeft de Inspecteur aan belanghebbende de onderhavige aanslagen, gedagtekend 31 december 2011, opgelegd. Daarbij heeft hij de belastbare winst uit onderneming gecorrigeerd naar € 59.057.

2.9.

De Inspecteur heeft de onderhavige aanslag ZVW opgelegd naar het maximum bijdrage-inkomen ZVW van € 31.231.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vraag: Heeft de Inspecteur de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het zorgvuldigheidsbeginsel, geschonden door op grond van vermoedens en geruchten besluiten te nemen en deze te communiceren met de Ontvanger?

3.2.

Belanghebbende is van mening dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.3.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.4.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraak van de Inspecteur en, naar het Hof begrijpt, tot vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.

4 Gronden

5 Beslissing