Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 15-04-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:1478, 14/00557
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 15-04-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:1478, 14/00557
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 15 april 2016
- Datum publicatie
- 2 november 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2016:1478
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2014:2939, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 14/00557
Inhoudsindicatie
Het Hof is met de Rechtbank van oordeel dat de Inspecteur ten onrechte het bezwaar van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag omzetbelasting niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat het bezwaarschrift niet zou zijn gemotiveerd. Anders dan de Rechtbank oordeelt het Hof echter dat de Inspecteur opnieuw op het bezwaar dient te beslissen en wijst de zaak terug naar de Inspecteur.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 14/00557
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 17 april 2014, nummer AWB 12/5147 in het geding tussen
belanghebbende,
en
Belastingdienst Oost Brabant/ [vestigingsplaats]
hierna: de Inspecteur,
betreffende na te melden naheffingsaanslag, beschikking heffingsrente en boete.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2008 tot en met 31 december 2010 en onder aanslagnummer [aanslagnummer 1] een naheffingsaanslag omzetbelasting van
€ 21.799 opgelegd, alsmede bij beschikking een vergrijpboete van € 10.899. Tegelijkertijd is bij beschikking heffingsrente van € 1.279 in rekening gebracht. Tegen deze aanslag, boetebeschikking en beschikking heffingsrente is door belanghebbende bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in het bezwaar.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 156.
De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de naheffingsaanslag en de heffingsrente gehandhaafd, de vergrijpboete verminderd tot
€ 10.354 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 156 aan deze vergoedt.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 246. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Op 24 september 2015 heeft mr. A.J. Kromhout als raadsheer-commissaris in het kader van het vooronderzoek een inlichtingencomparitie gehouden te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen voor het verstrekken van inlichtingen belanghebbende, en tot zijn bijstand de heer [B] , en namens de Inspecteur de heer [C] , de heer [D] en mevrouw [E] . Het Hof heeft partijen verzocht schriftelijk inlichtingen te geven en/of onder hen berustende stukken in te zenden, aan welk verzoek zij hebben voldaan.
Van de inlichtingencomparitie is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan partijen is toegezonden.
Bij brief van 8 januari 2016 heeft belanghebbende op de voet van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een verzoek bij het Hof ingediend strekkende tot wraking van voormelde raadsheer-commissaris. Het Hof heeft daarop het onderzoek geschorst totdat de wrakingskamer uitspraak heeft gedaan. De wrakingskamer van het Hof heeft dit verzoek ter zitting van 13 januari 2016 behandeld en op die datum onder nummer 200.183.944/01 uitspraak gedaan. Bij deze uitspraak is het wrakingsverzoek afgewezen.
Op grond van artikel 8:58 van de Awb heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
De zitting heeft plaatsgehad op 15 januari 2016 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, ter bijstand vergezeld van [B] , [I] en [J] , alsmede namens de Inspecteur, [C] , [D] , [E] , [F] en [G] .
De Inspecteur heeft ter zitting van het Hof een pleitnotitie voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en de wederpartij.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
Belanghebbende was mede-oprichter van Rijschool [naam 1] v.o.f. (hierna: [naam 1] ). [naam 1] is op 27 februari 2008 ingeschreven in het Handelsregister. Daarnaast dreef belanghebbende ondernemingen in de vorm van eenmanszaken onder de namen [bedrijf 1] en Rijschool [naam 2] en had hij samen met zijn broer een onderneming onder de naam [bedrijf 2] v.o.f.
Op 22 februari 2011 is bij belanghebbende een boekenonderzoek aangekondigd naar de
aanvaardbaarheid van de aangiften inkomstenbelasting over 2008 en 2009 van belanghebbende en omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2008 tot en met 31 december 2010 van [naam 1] . Naar aanleiding van de bevindingen uit dit onderzoek is het onderzoek uitgebreid tot de loonheffing over de jaren 2009 en 2010. Van dit onderzoek is een rapport opgemaakt op 19 juli 2011. Het rapport inzake de inkomstenbelasting en de omzetbelasting volgde op 14 maart 2012.
Zowel in het concept controlerapport als in het definitieve controlerapport betreffende de omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2008 tot en met 31 december 2010 van [naam 1] is, onder meer, de volgende passage opgenomen:
“Over het tijdvak 1 januari 2008 tot en met 31 december 2010 leg ik naheffingsaanslagen omzetbelasting op.”
De Inspecteur heeft in zijn brief van 12 juni 2012 het volgende vermeld:
“(….) In het controlerapport staat vermeldt dat de aanslag wordt opgelegd op naam van Rijschool [naam 1] VOF met omzetbelastingnummer [aanslagnummer 2] B.01. Deze naheffingsaanslag zal eveneens worden opgelegd op naam van [belanghebbende] met omzetbelastingnummer [aanslagnummer 1] .B.01. Na de definitieve uitspraak van een rechter zal één van de twee naheffingsaanslagen worden vernietigd.”
Naar aanleiding van het boekenonderzoek heeft de Inspecteur aan belanghebbende met dagtekening 26 juni 2012 en onder nummer [aanslagnummer 1] de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd. De Inspecteur heeft met dagtekening 25 april 2012 over hetzelfde tijdvak eveneens een naheffingsaanslag omzetbelasting ten bedrage van € 21.799 opgelegd aan [naam 1] . De naheffingsaanslag is als volgt samengesteld:
2008 |
2009 |
2010 |
||||
Correctie meer omzet |
€ |
2.786 |
€ |
7.155 |
€ |
1.003 |
Correctie voorbelasting |
€ |
- |
€ |
3.041 |
€ |
7.814 |
Totaal correcties |
€ |
2.786 |
€ |
10.196 |
€ |
8.817 |
Belanghebbende heeft bij brief van 22 april 2012 bezwaar gemaakt tegen de aanslagen omzetbelasting 2008, 2009 en 2010. In deze brief is het volgende vermeld:
“Ik, [belanghebbende] , (…), maak hierbij bezwaar tegen de aanslagen omzetbelasting zoals geuit middels het schrijven van 8 december 2011. De aanslagen betreffen de tijdvakken 2008, 2009 en 2010.”
In de brief van belanghebbende van 10 juli 2012, ingekomen op 12 juli 2012, (bijlage 7 bij het verweerschrift in eerste aanleg) is het volgende vermeld:
“Betreft: Uitspraak op bezwaar in de bezwaarprocedures [aanslagnummer 1] alsmede [aanslagnummer 3] .
(…)
Aangaande beiden procedures wil ik u laten weten dat ik op dit moment geen behoefte heb aan verder informatie. Ook laat ik u via deze weg weten in beiden zaken geen gebruik te maken van mijn recht gehoord te worden. Wel hecht ik veel waarde aan het tijdig doen van uitspraak op mijn bezwaar.
De te toetsen gronden betreffen, gezien de inhoud en motivering van de besluiten, daarbij de Algemene Beginseleen van Behoorlijk Bestuur ( motiveringsbeginsel )
Gezien het voorgaande ga ik er dan ook van uit dat u binnen de daarvoor geldende termijn uitspraak doet op mijn bezwaarschriften.”
De Inspecteur heeft belanghebbende niet-ontvankelijk in zijn bezwaar verklaard omdat het bezwaarschrift niet zou zijn gemotiveerd.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft in eerste instantie het antwoord op de vraag of belanghebbende terecht niet-ontvankelijk is verklaard in zijn bezwaar.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de gedingstukken in hoger beroep, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraak van de Inspecteur, van de naheffingsaanslag, de boete en de beschikking heffingsrente. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.