Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 15-04-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:1479, 15/00584
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 15-04-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:1479, 15/00584
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 15 april 2016
- Datum publicatie
- 2 november 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2016:1479
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:2348, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 15/00584
Inhoudsindicatie
Met de Rechtbank is het Hof van oordeel dat belanghebbende terecht in zijn bezwaar tegen een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd aan een vennootschap onder firma niet ontvankelijk is verklaard omdat hij geen “belanghebbende” is volgens artikel 26a AWR.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 15/00584
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 26 februari 2015, nummer AWB 14/6790 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de Inspecteur van de Belastingdienst
hierna: de Inspecteur,
betreffende na te melden naheffingsaanslag, beschikking heffingsrente en boete.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan Rijschool [naam] v.o.f. (hierna: [naam] ) is met dagtekening 25 april 2012 onder nummer [aanslagnummer] over het tijdvak 1 januari 2008 tot en met 31 december 2010 een naheffingsaanslag omzetbelasting van € 21.799 opgelegd, alsmede bij beschikking een vergrijpboete van € 10.899. Tegelijkertijd is bij beschikking heffingsrente van € 1.193 in rekening gebracht. Belanghebbende heeft tegen deze aanslag, boetebeschikking en beschikking heffingsrente bij brief, gedateerd 5 juni 2012 en ingekomen op 1 juni 2012 bezwaar gemaakt.
Bij brief van 22 augustus 2012 heeft belanghebbende beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op het bezwaar dat op 1 juni 2012 door de Inspecteur is ontvangen. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 156. De Rechtbank heeft het beroep, met kenmerk AWB 12/4447, bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), niet-ontvankelijk verklaard. Het door belanghebbende tegen deze uitspraak gedane verzet is door de Rechtbank bij uitspraak van 15 maart 2013 ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op verzet cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 31 januari 2014, nr. 13/02331, beslist dat ook in gevallen waarin bezwaar is gemaakt door een onbevoegde daarop tijdig dient te worden beslist en dat ook in dat geval degene door of namens wie dat bezwaar is gemaakt daartegen kan opkomen op de voet van artikel 6:12 van de Awb en heeft het geding verwezen naar de Rechtbank ter verdere behandeling en beslissing met inachtneming van dit arrest.
De Rechtbank heeft vervolgens het beroep, met kenmerk AWB 14/1075, gegrond verklaard, de Inspecteur opgedragen binnen twee weken na de dag van de verzending van de uitspraak van de Rechtbank alsnog uitspraak te doen op het bezwaar, het verzoek om een dwangsom afgewezen en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 156 aan deze vergoedt.
De Inspecteur heeft het bezwaar bij uitspraak van 30 september 2014 niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak bij brief van 6 november 2014 beroep ingesteld. Dit beroep is bij de Rechtbank geregistreerd onder nummer 14/6790.
De Rechtbank heeft laatst vermeld beroep bij de bestreden uitspraak ongegrond verklaard en het verzoek om een dwangsom afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 246. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Op 24 september 2015 heeft in het kader van het vooronderzoek een inlichtingencomparitie plaatsgevonden te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen voor het verstrekken van inlichtingen belanghebbende, tot bijstand vergezeld van de heer [A] en de heer [B] , en namens de Inspecteur de heer [C] , de heer [D] en mevrouw [E] . Het Hof heeft partijen verzocht schriftelijk inlichtingen te geven en/of onder hen berustende stukken in te zenden, aan welk verzoek zij hebben voldaan.
Van de inlichtingencomparitie is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan partijen is toegezonden.
Bij brief van 8 januari 2016 heeft belanghebbende op de voet van artikel 8:15 van de Awb een verzoek bij het Hof ingediend strekkende tot wraking van de raadsheer-commissaris mr. A.J. Kromhout. Het Hof heeft daarop het onderzoek geschorst totdat de wrakingskamer uitspraak heeft gedaan. De wrakingskamer van het Hof heeft dit verzoek ter zitting van 13 januari 2016 behandeld en op die datum onder nummer 200.183.944/01 uitspraak gedaan. Bij deze uitspraak is het wrakingsverzoek afgewezen.
Op grond van artikel 8:58 van de Awb heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
De zitting heeft plaatsgehad op 15 januari 2016 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, namens de Inspecteur, [C] , [D] , [E] , [F] en [G] . Belanghebbende is, met bericht daarvan, niet verschenen.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
Belanghebbende heeft bij brief, ingekomen op 1 juni 2012, bezwaar gemaakt tegen de aan [naam] over het tijdvak 1 januari 2008 tot en met 31 december 2010 opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting. Tegen deze naheffingsaanslag was eerder, op 21 mei 2012 door [P] , één van de rijinstructeurs bij [naam] , namens [naam] pro-forma bezwaar gemaakt. Vervolgens hebben ook andere rijinstructeurs bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag. De Inspecteur heeft de bezwaren van de andere bezwaarmakers, waaronder het bezwaar van belanghebbende, niet afzonderlijk in behandeling genomen, maar bij het bezwaar van [P] gevoegd.
De Inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 5 juli 2012 meegedeeld dat hij voormeld bezwaarschrift van belanghebbende niet in behandeling kan nemen omdat hiertegen al bezwaar is gemaakt en tegen een aanslag maar één maal bezwaar kan worden gemaakt.
Bij brief van 22 augustus 2012 heeft belanghebbende beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op het bezwaar dat op 1 juni door de Inspecteur is ontvangen. De Inspecteur heeft het bezwaar bij uitspraak van 30 september 2014 niet-ontvankelijk verklaard. De Rechtbank heeft het tegen deze uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
1. Is belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar?
Bij bevestigend antwoord is vervolgens in geschil:
2. Is de naheffingsaanslag ten onrechte en tot een te hoog bedrag opgelegd?
3. Is de boete ten onrechte dan wel tot een te hoog bedrag opgelegd?
4. Is de heffingsrente ten onrechte dan wel tot een te hoog bedrag in rekening gebracht?
5. Dient het verzoek van belanghebbende tot toekenning van een dwangsom te worden toegewezen?
Belanghebbende is van mening dat deze vragen bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraak van de Inspecteur, van de naheffingsaanslag, de boete en de beschikking heffingsrente. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.