Home

Hoge Raad, 15-09-2017, ECLI:NL:HR:2017:2348, 16/02715

Hoge Raad, 15-09-2017, ECLI:NL:HR:2017:2348, 16/02715

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
15 september 2017
Datum publicatie
15 september 2017
ECLI
ECLI:NL:HR:2017:2348
Formele relaties
Zaaknummer
16/02715

Inhoudsindicatie

Art. 7:1 Awb Art. 26a AWR. Belanghebbende komt niet het recht toe bezwaar te maken tegen een aan een vof opgelegde naheffingsaanslag. Wel kan de rechtmatigheid van die naheffingsaanslag via bezwaar en beroep ter discussie worden gesteld indien de ontvanger bij voor bezwaar vatbare beschikking belanghebbende aansprakelijk stelt voor de belastingschulden van de vof.

Uitspraak

15 september 2017

nr. 16/02715

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 15 april 2016, nr. 15/00584, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nr. AWB 14/6790) betreffende de aan [A] v.o.f. over het tijdvak 1 januari 2008 tot en met 31 december 2010 opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1 Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

2 Beoordeling van de klachten

2.1.

De onderhavige naheffingsaanslag met bijbehorende beschikkingen (hierna kortweg: de naheffingsaanslag) is opgelegd aan [A] v.o.f. (hierna: de v.o.f.). Belanghebbende heeft op eigen naam bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag. De Inspecteur heeft dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat belanghebbende niet gerechtigd is bezwaar te maken tegen een aan de v.o.f. opgelegde naheffingsaanslag. Naar het oordeel van het Hof heeft de Inspecteur het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Hiertegen richten zich de klachten.

2.2.1.

Het Hof is terecht ervan uitgegaan dat het eerste lid van artikel 26a AWR belanghebbende niet het recht toekent om bezwaar te maken tegen de naheffingsaanslag, aangezien die belastingaanslag niet aan hem is opgelegd.

2.2.2.

Ook aan het tweede lid van artikel 26a AWR kan belanghebbende niet het recht ontlenen om bezwaar te maken tegen de naheffingsaanslag, aangezien zich hier niet voordoet het geval dat een aan belanghebbende toebehorend inkomens- of vermogensbestanddeel is begrepen in het voorwerp van de belasting waarop de naheffingsaanslag betrekking heeft.

2.2.3.

De klachten steunen kennelijk op het betoog dat belanghebbende bezwaar moet kunnen maken tegen de naheffingsaanslag, omdat hij als bestuurder op grond van artikel 18 Wetboek van Koophandel aansprakelijk is voor de belastingschulden van de v.o.f. Dit betoog faalt, aangezien de wet niet voorziet in een dergelijke bezwaarmogelijkheid voor derden. Wel kan belanghebbende de rechtmatigheid van de naheffingsaanslag via bezwaar en beroep ter discussie stellen indien de ontvanger hem aansprakelijk stelt bij een voor bezwaar vatbare beschikking als bedoeld in artikel 49, lid 1, Invorderingswet 1990. Opmerking verdient dat aansprakelijkstelling voor belastingschulden langs deze weg dient plaats vinden, ook indien de aansprakelijkheid waarop de ontvanger zich beroept niet in de Invorderingswet 1990 is geregeld maar in civielrechtelijke wetgeving, zoals het Wetboek van Koophandel (vgl. HR 26 februari 2010, nr. 09/01148, ECLI:NL:HR:2010:BK1519, BNB 2010/139). Anders dan belanghebbende betoogt, kan daardoor niet worden gezegd dat sprake is van een leemte waardoor het recht op toegang tot de rechter voor hem onvoldoende is gewaarborgd.

2.3.

Het voorgaande brengt mee dat de Inspecteur het bezwaar van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, zodat de klachten falen.

3 Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4 Beslissing