Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 28-04-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:1715, 14/00506
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 28-04-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:1715, 14/00506
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 28 april 2016
- Datum publicatie
- 8 augustus 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2016:1715
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2014:1977, Bekrachtiging/bevestiging
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:2682
- Zaaknummer
- 14/00506
Inhoudsindicatie
Ondanks aanwezigheid herinvesteringsvoornemen en herinvestering beslist Hof Den Bosch dat de gevormde HIR door toepassing van fraus legis aan de winst moet worden toegevoegd
Ten tijde van de verkoop van de oude onroerende zaak was bij belanghebbende een herinvesteringsvoornemen aanwezig. Hierbij neemt het Hof in aanmerking dat bij belanghebbende, als beheer- en beleggingsmaatschappij, het aankopen en verkopen van, alsmede het beheren en exploiteren van onroerende zaken tot haar feitelijke werkzaamheden en haar doelstelling behoren en dat niet gebleken is van een staking van haar bedrijfsactiviteiten na de verkoop van de oude onroerende zaak. De aankoop van de nieuwe onroerende zaak, zijnde (een onverdeeld aandeel in) een verhuurd bedrijfspand met een nog lopend huurcontract, is te beschouwen als de verwerving van een beleggingsobject dienend ter vervanging van de oude onroerende zaak. Voorts is belanghebbende, voorafgaand aan de aandelenoverdracht overgegaan tot herinvestering. Dat volgens de Inspecteur sprake is van een willekeurige splitsing van het bedrijfspand en van een onzakelijke prijsstelling zijn geen reden aan te nemen dat bij belanghebbende een vervangingsvoornemen ontbrak.
De Inspecteur betoogt dat sprake is van een samenstel van rechtshandelingen gericht op het omzeilen van artikel 12a van de Wet VPB en wijst daarbij op 23 mei 2014 gewezen arresten, waaronder het arrest met nr. 13/02154, ECLI:NL:HR:2014:1189, BNB 2014/177. Het Hof concludeert tot een dergelijk samenstel en acht daarbij van belang, dat sprake is van een rechtstreekse samenhang tussen enerzijds de verkoop en de levering van de aandelen in belanghebbende en anderzijds de koop en eigendomsverkrijging van de nieuwe onroerende zaak door belanghebbende, dat de aanwending van de herinvesteringsreserve vanuit materieel oogpunt heeft plaatsgevonden door de nieuwe aandeelhouder van belanghebbende met als doorslaggevende beweegreden voor het samenstel van (rechts)handelingen het voorkomen van een toevoeging van de herinvesteringsreserve aan de winst van belanghebbende en dat belanghebbende geen ander, zakelijk doel van de genoemde transacties naar voren heeft gebracht. De correctie in verband met fraus legis heeft terecht in 2009 plaatsgehad.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 14/00506
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V. (voorheen [O] B.V.), gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 21 maart 2014, nummer AWB 12/7610, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de Inspecteur van de Belastingdienst Limburg,
hierna: de Inspecteur,
betreffende na te noemen aanslag en beschikking.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2009, met dagtekening 28 juli 2012, een aanslag in de vennootschapsbelasting (hierna: de aanslag) opgelegd berekend naar een belastbaar bedrag van € 1.660.658, alsmede bij beschikking een bedrag van € 30.159 aan heffingsrente in rekening gebracht. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur, bij in één geschrift vervatte uitspraken van 29 november 2012, de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar bedrag van € 1.450.347 en de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 310. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Tegen de uitspraak van de Rechtbank heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit hoger beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 493. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting bij brief, met bijlagen, van 26 juni 2015 nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 9 juli 2015 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [B] , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heren [C] , [D] en [E] .
Partijen hebben ieder voor de zitting een pleitnota, de Inspecteur met een bijlage, toegezonden aan het Hof en aan de wederpartij, waarvan partijen de ontvangst ter zitting hebben bevestigd, welke pleitnota’s met instemming van partijen worden geacht ter zitting te zijn voorgedragen. Belanghebbende heeft tegen overlegging van de bij de pleitnota van de Inspecteur behorende bijlage geen bezwaar geuit.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
Belanghebbende is op [november] 1993 opgericht. Belanghebbende is een beheer- en beleggingsmaatschappij, haar activiteiten omvatten de exploitatie van registergoederen en de verhuur onroerende zaken, niet zijnde woonruimte.
Belanghebbende was eigenaar van de onroerende zaak, gelegen aan de [b-straat] te [P] (hierna: de oude onroerende zaak). Op [maart] 2009 heeft belanghebbende de oude onroerende zaak verkocht aan haar directeur-grootaandeelhouder (hierna: de dga) voor een bedrag van € 1.880.000. Hierbij heeft belanghebbende een boekwinst behaald. De oude onroerende zaak is op 8 juni 2009 geleverd.
Op [december 2] 2009 heeft belanghebbende met [Q] B.V. (hierna: [Q] ) een (obligatoire) overeenkomst betreffende de aankoop van het bedrijfsobject gelegen aan de [a-straat] 6 te [K] (hierna: het bedrijfspand) voor 18/32ste onverdeeld aandeel (hierna: de nieuwe onroerende zaak) voor een bedrag van € 1.800.000 gesloten. In de koopovereenkomst is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“Artikel 2 Betaling
De betaling van de koopsom en van de overige rechten, kosten en belastingen vindt plaats via de notaris bij het passeren van de akte van levering. Met de betaling van de koopsom wordt verrekend het pro-rata 18/32 deel van het saldo van de nog uitstaande hypothecaire geldleningen.
(…)
Artikel 6 Feitelijke levering, overdracht aanspraken
De feitelijke levering en aanvaarding vindt plaats op de datum van notarieel transport, in verhuurde staat. (…)
(…)
Artikel 9 Risico-overgang, beschadiging door overmacht
De onroerende zaak is met ingang van het moment van tekenen van de akte van levering voor risico van koper, tenzij de feitelijke levering eerder plaats vindt, in welk geval het risico met ingang van die dag overgaat op koper. Tot de levering blijven alle baten en lasten van de onroerende zaak voor rekening en risico van Verkoper alsmede het risico van teniet gaan.
(…)”
Het bedrijfspand is een bedrijfsruimte en sinds 1 september 2005 verhuurd aan een derde. Het huurcontract heeft een looptijd van tien jaar. Het bedrijfspand was op 10 oktober 2005 gekocht door [L] B.V. te [J] , een aan [Q] gelieerde vennootschap. Op [december 1] 2009 hebben [Q] en [R] B.V. te [S] , een aan [Q] gelieerde vennootschap, een koopovereenkomst betreffende (het nog resterende) 14/32ste onverdeeld aandeel van het bedrijfspand gesloten.
Bij notariële akte van aandelenoverdracht van [januari] 2010 heeft de dga alle aandelen in belanghebbende geleverd aan [Q] . In de leveringsakte is vermeld dat [Q] en de dga in december 2009 blijkens een mondelinge koopovereenkomst tot de koop en verkoop van de aandelen in belanghebbende hebben besloten. In de leveringsakte is onder meer het volgende opgenomen:
“De aandelen zijn verkocht en geleverd naar de staat en toestand per een januari 2010. Van die datum af zijn alle baten en lasten van de verkochte en geleverde aandelen geheel voor rekening van de koper.”
Bij notariële akte van levering van [mei] 2010 heeft [Q] de nieuwe onroerende zaak aan belanghebbende geleverd. De koopsom is deels voldaan door overname van hypothecaire schulden. Voor het overige is belanghebbende, de koper, de koopsom schuldig gebleven.
Bij het voor de aangifte voor de vennootschapsbelasting over het jaar 2009 bepalen van haar belastbare winst over dat jaar heeft belanghebbende ter zake van de onder 2.2 vermelde boekwinst een bedrag van € 1.277.219 aan de herinvesteringsreserve (hierna: HIR) toegevoegd en een bedrag van € 1.487.530 van de HIR afgeboekt op de aanschaffingskosten van de nieuwe onroerende zaak. In deze aangifte heeft belanghebbende een belastbaar bedrag van € 173.128 aangegeven.
Vanaf 7 juni 2010 is namens de Inspecteur bij [Q] en aan haar gelieerde vennootschappen, waaronder belanghebbende, een boekenonderzoek ingesteld. Van dit onderzoek is met dagtekening 20 januari 2012 een controlerapport is opgemaakt. Onderzocht is of door [Q] en de aan haar gelieerde vennootschappen “terecht de behaalde boekwinst (volledig) is doorgeschoven naar de nieuw verworven panden”. In verband met de bevindingen van dit boekenonderzoek heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende de in het jaar 2009 behaalde boekwinst ter zake van de verkoop van de oude onroerende zaak niet kan reserveren en dat met betrekking tot de nieuwe onroerende zaak ten onrechte een bedrag van € 1.487.530 aan HIR is aangewend. Bij het vaststellen van de aanslag heeft de Inspecteur het aangegeven belastbaar bedrag van € 173.128 verhoogd met een bedrag van € 1.487.530, zijnde de afboeking van de HIR, tot een bedrag van € 1.660.658.
Bij de uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de verhoging van het belastbaar bedrag beperkt tot de onder 2.6 vermelde dotatie aan de HIR van de in het jaar 2009 behaalde boekwinst ten bedrage van € 1.277.219 en is de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar bedrag van € 1.450.347.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
In geschil is het antwoord op de vraag of de aanslag tot het juiste bedrag is vastgesteld. Dit geschilpunt spitst zich toe op de vraag of de Inspecteur terecht de aanwending van de HIR heeft gecorrigeerd en een bedrag van € 1.277.219 tot de belastbare winst heeft gerekend.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Tijdens het onderzoek ter zitting hebben zij hun standpunten toegelicht.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van € 173.128. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.