Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 27-05-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:2102, 15/00886
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 27-05-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:2102, 15/00886
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 27 mei 2016
- Datum publicatie
- 10 november 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2016:2102
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:174
- Zaaknummer
- 15/00886
Inhoudsindicatie
De hoorplicht voorafgaande aan het opleggen van de naheffingsaanslag BPM is geschonden, doch de naheffingsaanslag blijft in stand omdat de procedure ook zonder de geconstateerde onregelmatigheid geen andere afloop had kunnen hebben.
De naheffingsaanslag is terecht en tot het juiste bedrag opgelegd. De vergrijpboete van 50% blijft in stand.
Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 15/00886
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 2 juni 2015, nummer 13/5774, in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende na te noemen naheffingsaanslag en vergrijpboete.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer] een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) opgelegd ten bedrage van € 61.970 aan belasting, alsmede bij beschikking een vergrijpboete van € 30.985 (hierna: de naheffingsaanslag en de vergrijpboete).
De naheffingsaanslag en de boetebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 160.
De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, doch bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan in stand blijven, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 980 en gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht van € 160 vergoedt.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 248.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend, door hem aangeduid als “Pleitnota”. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Op grond van artikel 8:58 van de Awb heeft de Inspecteur vóór de zitting nadere stukken ingediend, door hem aangeduid als “Verweerschrift”. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 15 april 2016 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, vergezeld door zijn gemachtigden de heer [A] en mevrouw [B] , en door de heer [C] , alsmede, namens de Inspecteur, de heren [D] , [E] en [F] .
Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
Op 9 maart 2012, omstreeks 23:50 uur, hebben de ambtenaren van de Regiopolitie Brabant Zuid-Oost geconstateerd dat belanghebbende, een Nederlands ingezetene, in [woonplaats] op de [a-straat] gebruik heeft gemaakt van de weg met een in België geregistreerde auto, merk [automerk] , type [type] : [nummer] (hierna: de auto). Belanghebbende heeft tegenover de ambtenaren van de Regiopolitie Brabant Zuid-Oost toen verklaard te weten dat hij als Nederlandse ingezetene niet in een auto met Belgisch kenteken mag rijden en aangegeven dat hij de auto heeft gehuurd.
Op 6 april 2012 heeft de Inspecteur belanghebbende verzocht om informatie in verband met de voorgaande constatering. Nadat de reactie, ook na het op 8 mei 2012 verzonden rappel, uitbleef, heeft de Inspecteur op 6 juni 2012 aan belanghebbende een informatiebeschikking als bedoeld in artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) verzonden. Belanghebbende heeft geen bezwaar gemaakt tegen de informatiebeschikking.
Op 3 oktober 2012 heeft de Inspecteur aan belanghebbende een aankondiging gezonden van een naheffingsaanslag BPM met vergrijpboete. Belanghebbende heeft hierop gereageerd met het schrijven van 22 oktober 2012, waarin hij stelt dat hij geen eerdere correspondentie van de Inspecteur heeft ontvangen en dat hij de auto ten tijde van de staandehouding en “de door u genoemde data” huurde van een buitenlandse verhuurder. Ter staving daarvan heeft hij een huurovereenkomst en een kwitantie bijgevoegd. In de huurovereenkomst (hierna te noemen: de huurovereenkomst III), gedagtekend 9 maart 2012 en aangegaan voor drie dagen voor € 350 per dag, staat als verhuurder van de auto vermeld [G] N.V. te [H] , België (hierna: [G] ), en als huurder belanghebbende. Op de kwitantie staat dat [G] op 9 maart 2012 een bedrag van € 1.050 heeft ontvangen voor de verhuur van de auto.
De Inspecteur heeft naar aanleiding van de hierboven onder 2.3 genoemde stukken op 26 oktober 2012 ambtshalve, onder bepaalde voorwaarden, aan belanghebbende een vrijstelling voor kortstondig gebruik verleend met als ingangsdatum 9 maart 2012.
Op enig moment is de Inspecteur bekend geworden met een strafrechtelijk onderzoek naar onder andere belanghebbende (hierna: het strafrechtelijk onderzoek). Van het strafrechtelijk onderzoek is een tot de stukken van het geding behorend proces-verbaal van bevindingen opgesteld door de Politie Noord-Brabant, Hennepteam Oost‑Brabant/Afpakteam. Uit dit proces-verbaal komen de volgende feiten naar voren.
Op [december] 2012 hebben er op diverse adressen, ook bij belanghebbende, doorzoekingen plaats gevonden door de politie. Tijdens deze doorzoekingen is in de garage van de vader van belanghebbende de auto aangetroffen en inbeslaggenomen in het kader van het strafrechtelijk financieel onderzoek.
Op 14 december 2012 heeft een getuige, werkzaam bij het bedrijf [J] te [K] (hierna: [J] ), verklaard, dat de auto verkocht is aan belanghebbende en zijn broer, [L] , en dat de factuur gestuurd werd aan [M] B.V. te [N] (hierna: [M] ). [M] is een vennootschap van belanghebbendes broer. Tot de stukken van het geding behoort een kopie van de factuur gedateerd 10 februari 2012 van [J] aan [M] ter zake van de verkoop van de auto voor een bedrag van € 155.000, zonder BTW (op de factuur staat onder meer vermeld: “voetstoots geleverd zonder garantie” en “marge auto geen BTW”). Het bedrag van € 155.000 is op 16 februari 2012 per bank door [M] aan [J] overgemaakt.2.8. Op 22 februari 2012 wordt de auto in België op kenteken gezet op naam van [G] , nadat op 21 februari 2012 de gedelegeerd bestuurder van [G] , [P] , de defecte kilometerteller van de auto (stand [00.000] ) heeft laten vervangen door een kilometerteller met de stand [0.000] .
Op de website www.autogespot.nl valt te zien dat de auto op 24 februari 2012 wordt gespot in [Q] , Nederland. Door de politie is tijdens het strafrechtelijk onderzoek een huurovereenkomst aangetroffen en inbeslaggenomen, gedagtekend 24 februari 2012 (hierna: de huurovereenkomst I), waarbij [G] aan belanghebbende de auto tegen betaling van € 350 per dag voor een periode van 5 dagen verhuurt. Voorts is aangetroffen een eveneens op 24 februari 2012 gedagtekende huurovereenkomst (huurovereenkomst II), waarbij [G] de auto aan belanghebbende verhuurt voor € 3.000 per maand exclusief BTW. Bij de huurovereenkomst II is een emailbericht gevoegd van 5 juli 2012 van [R] , gericht aan [P] , met de volgende inhoud:
“Wij hebben hier op kantoor de contracten betreffende de lening en de huur van de [automerk] nagekeken en naar ons mening aangepast.Gelieve deze in bijlage terug te vinden”.
Het emailbericht vermeldt als bijlagen “ [S] bv aan [G] NV € 175.000.doc” en “Huurcontract auto 24-2-2012.doc”.
Belanghebbende heeft bij zijn “Pleitnota” als productie 1 gevoegd een ongedateerde verklaring van de heer [T] , Zaakvoerder [R] BVBA (hierna ook: de verklaring bij de pleitnota), waarin met betrekking tot de auto onder meer staat vermeld:
“Van de bestemming van deze wagen werd ik als boekhouder pas op de hoogte gesteld in juli 2012. Dat verklaart ook mijn mail d.d. 05.07.2012. De korte termijnovereenkomsten waren reeds opgesteld door de partijen [G] (…) en [belanghebbende], alvorens ik op de hoogte was gesteld.Wij, als raadgever van [G] (…), hebben onze klant vervolgens aangeraden om een huurovereenkomst van langere tijd op te maken (d.d. 24.02.2012), omwille van de fiscale reglementering in België en het eigenlijke gebruik van de wagen.”
Op 27 februari 2012 wordt op de meergenoemde website www.autogespot.nl een spot geplaatst, waarin de auto gespot wordt in de parkeergarage onder het [b-plein] te [V] , zonder vermelding van datum waarop de auto is gezien. Volgens een creditkaartafschrift van belanghebbende wordt op 25 februari 2012 een bedrag van € 10 betaald voor een parkeergarage in [V] .
Voorts wordt door de politie een huurovereenkomst aangetroffen gedagtekend 24 maart 2012 (huurovereenkomst IV), betreffende de huur van de auto door [G] aan belanghebbende voor 3 dagen voor een bedrag van € 350 per dag.
Op 26 maart 2012 wordt op de website www.autogespot.nl een spot geplaatst, waarin de auto wordt gespot in [W] , op 22 april 2012 een spot in [X] en op 18 mei 2012 in [V] .
Tot de stukken van het geding behoort een pro forma factuur gedagtekend 24 april 2012, van [M] aan [G] , waarop staat vermeld, dat de auto voor een bedrag van € 175.000 “inclusief BTW” wordt aangeboden, onder vermelding “Export”. Op 11 mei 2012 stuurt [M] een factuur aan [G] betreffende de verkoop van de auto voor een bedrag van € 175.000.
Op 17 mei 2012 wordt belanghebbende ter hoogte van Nieuwegein achter het stuur van de auto staande gehouden in verband met een snelheidsovertreding. Belanghebbende geeft aan dat hij de auto voor een aantal dagen heeft gehuurd.
Tijdens het strafrechtelijk onderzoek van de politie wordt een overeenkomst van geldlening aangetroffen, gedagtekend 20 juni 2012, gesloten tussen [G] als debiteur en [S] BV, waarvan belanghebbende de enige aandeelhouder is, als crediteur, voor een bedrag van € 175.000, met de auto als onderpand. Bij deze overeenkomst van geldlening wordt het emailbericht van 5 juli 2012 aangetroffen, aangehaald hiervoor onder 2.9. Op 20 juni 2012 maakt [S] BV het bedrag van € 175.000 zonder omschrijving per bank over aan [G] . Vervolgens wordt op 28 juni 2012 door [G] aan [M] het bedrag van € 175.000 overgemaakt.
Op 8 augustus 2012 wordt op de website www.autogespot.nl een spot geplaatst waarop de auto wordt gespot in [Y] bij een tankstation. Tevens is hier een filmpje te zien van de auto terwijl deze wegrijdt. Achter het stuur is een man te zien die gelijkenis vertoont met belanghebbende.
augustus 2012 worden aan [Z] BV, een vennootschap van belanghebbende en zijn vader, door [automerk] [AA] voor een bedrag van € 3.953,63 inclusief omzetbelasting (€ 3.322,38 exclusief omzetbelasting) twee radiatoren in rekening gebracht. [Z] BV reikt op 26 oktober 2012 aan [G] een factuur uit voor twee radiatoren voor een bedrag van € 3.322,38, zonder omzetbelasting.
Op 4 september 2012 wordt de auto via de website www.autogespot.nl gespot in Frankrijk. Te zien is dat de carrosserie van de auto is voorzien van een motief met de tekst “ [BB] ”. Op het woonadres van belanghebbende wordt door de politie een badge aangetroffen met belanghebbendes naam ter zake van de deelname aan [DD] met als thema “ [BB] ” en een tweetal facturen van [CC] van respectievelijk 1 maart 2012 en 23 juli 2012, gericht aan belanghebbende, betreffende de deelname aan [DD] voor een totaalbedrag van € 25.000.
Op 10 oktober 2012 en op 15 oktober 2012 worden door [EE] werkzaamheden verricht aan de auto voor respectievelijk € 4.544,98 en € 3.955,04. De desbetreffende facturen zijn gericht aan [G] . Beide bedragen worden contant betaald.
Op 24 oktober 2012 stuurt [G] aan belanghebbende voor een bedrag van € 9.000 een factuur voor de huur van de auto, met de volgende vermelding:
“Huur [automerk] (…) Boekjaar 2012 tot en met oktober 3 x 3000 eur. Huur beperkt tot 3 maanden omwille van onbeschikbaarheid voertuig door herstellingen en expertice door ongeval + latere motorschade.”
Op 14 november 2012 wordt [P] van [G] geliquideerd.
In de door de politie tijdens het naar belanghebbende verrichte strafrechtelijk onderzoek (zie hiervoor onder 2.5) aangetroffen bescheiden bevindt zich een faxbericht van 4 pagina’s, verzonden op 16 november 2012 om 11:31 uur, met twee versies van de factuur inzake de verkoop van de auto door [G] aan [S] BV met dagtekening 9 november 2012 voor € 175.000: één versie met een toevoeging “ter zake van de verrekening met de geldlening van 20 juni 2012” en eén versie zonder een dergelijke toevoeging.
Op 23 november 2012 stuurt [S] BV een factuur aan Handelsonderneming [Z] BV voor de levering van de auto voor € 177.500.
Naar aanleiding van de bevindingen uit het strafrechtelijk onderzoek heeft de Inspecteur met dagtekening 12 maart 2013 alsnog de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd. In de naheffingsaanslag schrijft de Inspecteur:
“Op 3 oktober 2012 heb ik u een kennisgeving naheffingsaanslag (…) en vergrijpboete doen toekomen. Hierin is aangegeven op grond waarvan BPM zal worden nageheven.
Op 22 oktober 2012 hebt u van de geboden gelegenheid gebruik gemaakt en uw standpunt nader toegelicht.Naar aanleiding van bovengenoemde brief en de bijgevoegde huurovereenkomst voor onderhavig motorrijtuig heb ik u op 26 oktober 2012 ambtshalve de vrijstelling BPM kortstondig gebruik verleend.Naar nu blijkt hebt u mij een gefingeerde huurovereenkomst voor onderhavig motorrijtuig overgelegd. Op basis van deze nader bekend geworden informatie wordt de verschuldigde BPM alsnog bij u nageheven.
Op basis van de in de kennisgeving naheffingsaanslag BPM en vergrijpboete omschreven omstandigheden wordt op grond van artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen nu de belasting door middel van deze naheffingsaanslag bij u nageheven. (…)”
Belanghebbende is voorafgaande aan de naheffingsaanslag niet (nogmaals) gehoord.
Op 16 oktober 2013 heeft de Inspecteur uitspraak gedaan op het tegen de naheffingsaanslag en de vergrijpboete ingediende bezwaarschrift. Hij wijst het bezwaar af, onder meer overwegende:
“(…) Naar mijn mening is terecht het vanaf 9 maart 2012 vastgestelde verschuldigde BPM bedrag nageheven bij belanghebbende.
In deze kwestie heeft een nader onderzoek plaatsgevonden door de FIOD en Politie.
Uit het onderzoek komt naar voren, dat belanghebbende in feite dan wel niet als eigenaar op het kentekenbewijs is vermeld, maar wel degelijk heeft te gelden als de feitelijk beschikker over deze auto over de gehele gebruiksperiode van de auto en bovendien de auto nog steeds bij belanghebbende in gebruik is.
De overgelegde huurovereenkomst is valselijk opgemaakt.
Om deze reden kan met een eventueel evenredig gebruik geen rekening worden gehouden. (…)In verband met het vorenstaande heb ik u in de gelegenheid gesteld uw zienswijze nader toe te lichten. Als u van deze mogelijkheid gebruik wilde maken, diende u voor 4 oktober 2013 met mij contact op te nemen.
Dit hebt u niet gedaan. Ik zal het bezwaarschrift dan ook overeenkomstig mijn vooraankondiging afhandelen.(…)Ik wijs het bezwaar af. (…)”
Belanghebbende is ook in de bezwaarfase niet gehoord. Wel heeft er tijdens de beroepsfase, op 19 november 2013, een hoorgesprek plaatsgevonden tussen belanghebbende en de Inspecteur. De Inspecteur heeft daarin geen aanleiding gezien tot wijziging van zijn standpunt. De Rechtbank heeft overwogen, dat belanghebbende daarmee alsnog is gehoord. Zij heeft daarom de procedure niet teruggewezen naar de Inspecteur, maar heeft de zaak inhoudelijk behandeld. Wel heeft de Rechtbank in de schending van het hoorrecht aanleiding gezien om het beroep gegrond te verklaren onder instandhouding van de rechtsgevolgen van de uitspraak van de Inspecteur, en heeft zij de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten en gelast tot vergoeding van het betaalde griffierecht.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
1. Is de hoorplicht voorafgaande aan het opleggen van de naheffingsaanslag geschonden, en zo ja, heeft dit tot gevolg dat de naheffingsaanslag vernietigd dient te worden?2. Is de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag opgelegd?3. Is de vergrijpboete terecht opgelegd?
Belanghebbende is van mening dat de eerste vraag bevestigend moet worden beantwoord en de tweede en de derde vraag ontkennend. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen zij hieraan ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal. Belanghebbende heeft tijdens de zitting van het Hof nadrukkelijk zijn stelling inzake de teruggaafregeling bij export laten varen.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraak van de Inspecteur, en tot vernietiging van de naheffingsaanslag en de boetebeschikking.De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.