Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 10-06-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:2326, 14/00939
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 10-06-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:2326, 14/00939
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 10 juni 2016
- Datum publicatie
- 9 november 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2016:2326
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:2944
- Zaaknummer
- 14/00939
Inhoudsindicatie
Aan belanghebbende wordt, met omkering en verzwaring van de bewijslast, een navorderingsaanslag IB/PVV 2008 opgelegd in verband met door belanghebbende genoten inkomen uit handel in drugs. De Inspecteur maakt het bestaan en de hoogte van het door belanghebbende genoten resultaat uit overige werkzaamheden voldoende aannemelijk zodat het Hof niet toekomt aan de vraag of de aanslag terecht met omkering van de bewijslast is opgelegd. Het voorgaande leidt er naar het oordeel van het Hof tevens toe dat de aan belanghebbende opgelegde vergrijpboete niet hoeft te worden gematigd. Het Hof acht de opgelegde boete ook voor het overige passend en geboden.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 14/00939
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te ' [plaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 4 september 2014, nummer AWB 14/1604, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna genoemde aanslag, heffingsrentebeschikking en (vergrijp)boete.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer] H.87 over het jaar 2008 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.042. Tegelijkertijd heeft de Inspecteur bij beschikkingen € 740 heffingsrente in rekening gebracht en een boete van € 2.102 opgelegd.
De navorderingsaanslag, boetebeschikking en heffingsrentebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 122. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 14 april 2016 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, namens de Inspecteur, de heren [A] en [B] .
Belanghebbende noch zijn gemachtigde is verschenen, waarvan zij voor de zitting het Hof in kennis hebben gesteld.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
Belanghebbende is in het onderhavige jaar gehuwd en heeft op 22 april 2009 aangifte IB/PVV 2008 gedaan naar de volgende bedragen:
Uitkering sociale dienst: € 6.526
Buitengewone uitgaven: -/- € 200
Belastbaar inkomen uit werk en woning, tevens verzamelinkomen: € 6.326
Met dagtekening 2 januari 2010 heeft de Inspecteur de definitieve aanslag IB/PVV 2008 opgelegd conform de door belanghebbende ingediende aangifte.
Op 8 oktober 2008 is belanghebbende door de politie Brabant-Noord aangehouden ter zake van overtreding van artikel 2 van de Opiumwet in verbinding met artikel 10 van de Opiumwet. Op voornoemde datum heeft eveneens een doorzoeking plaatsgevonden op het woonadres van belanghebbende, [a-straat] 10 te [plaats] .
Bij onherroepelijk geworden uitspraak van de Rechtbank ’s-Hertogenbosch van 23 juni 2009 is belanghebbende veroordeeld ter zake van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd, en het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B en C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Naar aanleiding van het strafrechtelijk onderzoek naar belanghebbende is door de politie Brabant-Noord het “Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict ex artikel 36e, 2e lid Sr” d.d. 7 juli 2010 (hierna: het rapport) opgemaakt. Doel van het rapport is onder meer om het door belanghebbende wederrechtelijk verkregen voordeel gedurende de periode 1 januari 2002 tot en met 7 oktober 2008 inzichtelijk te maken. De in het rapport gehanteerde berekening is onder meer gebaseerd op afgetapte telefoongesprekken van belanghebbende gedurende de periode 21 augustus 2008 tot en met 8 oktober 2008, diverse observaties door de politie, de (bekennende) verklaring(en) die belanghebbende bij de politie heeft afgelegd, verklaringen van familieleden van belanghebbende en van diverse afnemers/gebruikers en het overzicht actuele drugsprijzen 2008 van het Nationale Drugsexpertisecentrum van de KLPD. Het rapport concludeert tot een wederrechtelijk verkregen voordeel van, in totaal, € 163.507,50 over de periode 1 januari 2002 tot en met 7 oktober 2008:
Heroïne |
||
Verkoop: |
6.165 gram x € 30 = |
€ 184.950 |
Inkoop: |
6.165 gram x € 14 = |
-/- € 86.310 |
Overige kosten: |
-/- € 0 |
|
Opbrengst: |
€ 98.640 |
Cocaïne |
||
Verkoop: |
4.185 gram x € 46 = |
€ 192.510 |
Inkoop: |
4.185 gram x € 30,50 = |
-/- € 127.642,50 |
Overige kosten: |
-/- 0 |
|
Opbrengst: |
€ 64.867,50 |
Op 1 februari 2013 heeft bij belanghebbende een boekenonderzoek plaatsgevonden. Doel van het boekenonderzoek was onder meer om de mogelijkheid tot het opleggen van een navorderingsaanslag IB/PVV 2008 te onderzoeken. Onderzocht is of en hoeveel inkomsten belanghebbende heeft gegenereerd op grond van overtreding van de Opiumwet en of deze inkomsten kunnen worden belast op grond van artikel 3.90 Wet op de inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001). De uitkomst van het boekenonderzoek is opgenomen in het door [naam] opgestelde controlerapport van 15 maart 2013 (hierna: het controlerapport). In het controlerapport wordt het door belanghebbende wederrechtelijk verkregen voordeel, conform de onder 2.5 genoemde berekening uit het rapport, vastgesteld op € 163.507,50. Hierbij is uitgegaan van een handelsperiode van 313 weken, rekening houdend met een vakantieperiode van 6 weken per jaar voor de jaren 2002 tot en met 2007 en 4 weken voor het jaar 2008 zodat de opbrengst per week € 522,39 (€ 163.507,50/313 weken) bedraagt. De Inspecteur berekent het door belanghebbende wederrechtelijk verkregen voordeel in 2008 op € 522,39 x 32 weken is € 16.716,48.
Bij uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant van 19 maart 2013 is belanghebbende in het kader van de ontnemingsvordering over de periode 1 januari 2002 tot en met 7 oktober 2008 veroordeeld tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 157.180,54.
Met dagtekening 15 juni 2013 is aan belanghebbende de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van € 23.042 (€ 6.326 plus € 16.716).
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I: Is de onderhavige navorderingsaanslag terecht aan belanghebbende opgelegd? Meer in bijzonder, is de onderhavige navorderingsaanslag terecht met omkering van de bewijslast opgelegd?
II: Zo ja, heeft belanghebbende aangetoond dat de uitspraak op bezwaar onjuist is, dan wel of de aanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld?
III: Is de navorderingsaanslag op grond van een redelijke schatting opgelegd?
IV: Is de vergrijpboete terecht opgelegd?
Belanghebbende is van mening dat de vragen I, III en IV ontkennend en vraag II bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
De Inspecteur heeft hieraan ter zitting nog het volgende toegevoegd:
Het klopt dat er een rekenfout in het voordeel van belanghebbende is gemaakt. In 2008 waren er tot 7 oktober, met inachtneming van vier weken vakantie, 36 weken verstreken. Bij de berekening van het in 2008 wederrechtelijk verkregen voordeel is echter uitgegaan van 32 weken.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de onderhavige navorderingsaanslag IB/PVV 2008 en vernietiging van de boetebeschikking en heffingsrentebeschikking. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.