Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 24-06-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:2544, 15/00495
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 24-06-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:2544, 15/00495
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 24 juni 2016
- Datum publicatie
- 10 november 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2016:2544
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2015:880, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:1021, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Zaaknummer
- 15/00495
Inhoudsindicatie
Omzetbelasting. Business Seats in voetbalstadion. Kosten business seats zijn niet in aftrek beperkt ingevolge het BUA in zoverre deze door zakenrelaties gebruikt, omdat de Inspecteur niet voldoet aan de op hem rustende last te bewijzen dat indien aan de zakenrelaties omzetbelasting in rekening zou zijn gebracht ter zake van de zitplaatsen deze omzetbelasting bij hen in het geheel niet of hoofdzakelijk niet voor aftrek in aanmerking zou komen. Voor zover de business seats door de directeuren van belanghebbende worden gebruikt is het Hof van oordeel dat de modale consument dit gebruik opvat als het geven van gelegenheid van ontspanning dan wel als dienende voor andere persoonlijke doeleinden van het personeel. In zoverre wordt de aftrek beperkt.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 15/00495
Uitspraak op het hoger beroep van
Fiscale Eenheid [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] c.s.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van Rechtbank-Zeeland-West Brabant (hierna: de Rechtbank) van 6 februari 2015, nummer AWB 13/2642, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna te noemen naheffingsaanslag en beschikking inzake heffingsrente.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer] .8501 over de periode 1 januari 2004 tot en met 31 december 2008 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 12.791 (hierna: de naheffingsaanslag). Tegelijkertijd is, in één geschrift verenigd met de naheffingsaanslag, bij beschikking € 1.427 heffingsrente in rekening gebracht. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken met dagtekening 6 mei 2013 de naheffingsaanslag en de beschikking inzake heffingsrente gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 318. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 497. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 10 maart 2016 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [A] , als gemachtigde van belanghebbende, tot bijstand vergezeld van de heer [B] , alsmede, namens de Inspecteur, de heer [C] , de heer [D] en de heer [E] .
Belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan het Hof en door tussenkomst van de griffier aan de wederpartij. Omdat de Inspecteur desgevraagd heeft verklaard de pleitnota niet ontvangen te hebben, heeft belanghebbende exemplaren van zijn pleitnota overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij en deze vervolgens voorgedragen.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.
2 Feiten
De Rechtbank heeft de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten vastgesteld, welke feiten het Hof als vaststaand overneemt:
Belanghebbende is een fiscale eenheid voor de omzetbelasting met als kernactiviteit de productie en montage van interieurwerken voor de particuliere en zakelijke sector. De fiscale eenheid bestaat uit:
- [F] ;
- [belanghebbende 2] ;
- [belanghebbende 1] .
[belanghebbende 1] (de holding) houdt alle aandelen in de twee andere bv’s. Directeur en enig aandeelhouder van de holding is [G] ( [G] ). Hij is in loondienst bij de holding. [belanghebbende 2] is een interieurbouw- en productiebedrijf dat zakelijke en exclusieve particuliere interieurs maakt. Bij deze vennootschap zijn ongeveer 30 personeelsleden in dienst. [belanghebbende 2] huurt zitplaatsen in een business room van het [H-stadion] ( [J] ) in [K] (de zitplaatsen). Gebruikers daarvan kunnen een wedstrijd bijwonen van [J] , krijgen daarbij gratis consumpties en kunnen gebruik maken van de business club. De business club is niet gelegen aan de kant van het stadion waar belanghebbende de zitplaatsen huurt.
In 2008 is een controle voor de loonbelasting ingesteld bij [belanghebbende 2] over de jaren 2004 tot en met 2007. In het op 23 februari 2009 gedateerde rapport van deze controle is vermeld:
‘Afgesproken wordt om, bij het uitnodigen van relaties voor het bijwonen van voetbalwedstrijden van [J] [K] , hiervan een registratie bij te houden van de personen die het betreffen. Dit om het zakelijke karakter van de hieraan verbonden kosten te kunnen beoordelen.’
Medio 2009 heeft bij belanghebbende een boekenonderzoek omzetbelasting plaatsgevonden over de jaren 2004 tot en met 2008 naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting. Het onderzoek is beperkt tot de vraag of de aftrek van omzetbelasting, die in rekening is gebracht over de huur van de zitplaatsen, terecht is geclaimd.
In de jaren 2004, 2005 en 2006 zijn drie, en in 2007 en 2008 vier zitplaatsen gehuurd in de business room. Daarvoor zijn de volgende bedragen in rekening gebracht (afgerond):
Jaar |
Factuurbedrag |
Omzetbelasting |
2004 |
€ 11.850 |
€ 2.251 |
2005 |
€ 11.850 |
€ 2.251 |
2006 |
€ 11.850 |
€ 2.251 |
2007 |
€ 15.750 |
€ 2.992 |
2008 |
€ 16.033 |
€ 3.046 |
De zitplaatsen kunnen tijdens voetbalwedstrijden gebruikt worden. De business room kan buiten wedstrijden om als vergaderruimte worden gebruikt; belanghebbende doet dat echter niet. Bij het huurcontract zijn tevens inbegrepen consumpties voor, tijdens en na de wedstrijden en het lidmaatschap van het [J] -netwerk.
De gebruikers van de zitplaatsen zijn [G] en zijn broer [L] , die als projectleider in loondienst is bij [belanghebbende 2] . Soms gaan zij samen, soms gaat één van hen. Daarbij worden in de meeste gevallen zakenrelaties en potentiële zakenrelaties ontvangen. Verschillende relaties zijn meer dan één keer aanwezig. In de regel maken de heren [G] geen gebruik van de zitplaatsen als er geen (potentiële) zakenrelaties meegaan. Bij verhindering van beide heren [G] worden de zitplaatsen in voorkomende gevallen uitgegeven aan (potentiële) zakenrelaties. Buiten de wedstrijden om wordt geen gebruik gemaakt van de zitplaatsen of het [J] -netwerk. Er wordt geen gebruik gemaakt van de business club.
Over de jaren 2004 tot en met 2008 zijn geen gastenlijsten bijgehouden. Dit is wel het geval over de jaren 2009 tot 2014.
In het rapport van het boekenonderzoek omzetbelasting is een naheffingsaanslag omzetbelasting aangekondigd van de als voorbelasting afgetrokken omzetbelasting die in rekening is gebracht voor de zitplaatsen. In het rapport wordt onder andere gesteld:
‘De gehuurde zitplaatsen worden gebruikt door een afgevaardigde van [M] BV en een aantal zakelijke relaties. Dit is ook bij een loonbelastingcontrole door de Belastingdienst vastgesteld. De zitplaatsen worden uit strikt zakelijke overwegingen gehuurd en om niet ter beschikking gesteld aan personeel en relaties.
Zolang er geen uitspraak is gedaan over het al of niet onverbindend verklaren van het BUA inzake de bovengenoemde bestedingscategorieën, zie ik aanleiding de bovengenoemde voordruk omzetbelasting te corrigeren.
Naar mijn mening vormen de uitgaven die betrekking hebben op het verlenen van toegang tot de businessroom weliswaar bedrijfskosten, maar dragen deze een bij uitstek consumptief karakter. Met het verlenen van toegang tot de businessroom worden met name de persoonlijke belangen van het personeel en de relaties gediend. De omstandigheid dat zakelijke belangen mede worden gediend, is inherent aan de uitgaven als bedoeld in het BUA.’
De Inspecteur heeft de in aftrek gebrachte omzetbelasting over de huur van de zitplaatsen volledig gecorrigeerd door middel van de onderhavige naheffingsaanslag. Hij heeft zich hierbij gebaseerd op artikel 1, eerste lid, aanhef en letter b - voor zover de zitplaatsen zijn gebruikt door relaties - en letter c - voor zover de zitplaatsen door de heren [G] zijn gebruikt - van het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting 1968 (hierna: het BUA).
In aanvulling op de vorenvermelde vastgestelde feiten stelt het Hof op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting nog de volgende feiten vast (waarbij het Hof de nummering vervolgt):
De kosten ter zake van de huur van de zitplaatsen in de businessroom van het [H-stadion] ( [J] ) in [K] zijn gemaakt op zakelijke gronden, namelijk met het oogmerk om het netwerk van (potentiële) klanten te onderhouden.
Er zijn over de jaren 2004 tot en met 2008 geen stukken in de administratie of anderszins aanwezig, waaruit blijkt welke relaties op welk moment en met welke frequentie de wedstrijden hebben bezocht, al dan niet vergezeld van (een van) de twee gebroeders [G] .
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vraag:
Is de door belanghebbende betaalde omzetbelasting voor de huur van de zitplaatsen aftrekbaar?
Belanghebbende is van mening dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Tijdens het onderzoek ter zitting hebben zij hieraan – zakelijk weergegeven – het volgende toegevoegd:
Belanghebbende
Er kan geen verder inzicht in het wedstrijdbezoek worden gegeven dan uit de stukken naar voren komt. Gewezen wordt op de reeds eerder door belanghebbende in het geding gebrachte gastenlijsten over de jaren 2009 tot en met 2014.
Het verzoek om vergoeding van de kosten van het bezwaar wordt ingetrokken.
Inspecteur
De eerder door belanghebbende in het geding gebrachte lijsten mogen niet getransponeerd worden naar de jaren 2004 tot en met 2008.
Over de jaren 2011 en volgende zijn nog geen naheffingsaanslagen in de omzetbelasting aan belanghebbende opgelegd.
(Desgevraagd) Er is geen informatiebeschikking als bedoeld in artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen gegeven, omdat de Inspecteur in de veronderstelling was dat dit in de gegeven omstandigheden niet nodig was en de Hoge Raad pas nadien duidelijkheid heeft gegeven.
Partijen zijn het er tijdens het onderzoek ter zitting over eens geworden dat tweederde deel van het bedrag van € 12.791 kan worden toegerekend aan het ter beschikking stellen van de zitplaatsen aan zakenrelaties en eenderde deel van dat bedrag aan het ter beschikking stellen van de zitplaatsen aan de gebroeders [G] en voorts dat in het kader van het verzoek om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn van de periode 31 juli 2009 tot 15 april 2010 de helft buiten beschouwing kan worden gelaten.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de Inspecteur en tot vernietiging van de naheffingsaanslag. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.