Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 14-07-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:3001, 15/01177

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 14-07-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:3001, 15/01177

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
14 juli 2016
Datum publicatie
30 november 2016
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2016:3001
Formele relaties
Zaaknummer
15/01177

Inhoudsindicatie

BPM.

Uit het arrest HR 24 april 2015, nr. 14/04104, volgt dat, wil het gevolg van omkering en bewijslast intreden, de Inspecteur aannemelijk moet maken dat de op basis van de aangifte verschuldigde belasting zowel absoluut als relatief aanzienlijk lager is dan de daadwerkelijk verschuldigde belasting. Naar het oordeel van het Hof is eerst sprake van ‘in relatieve zin aanzienlijk’ bij een percentage van 10 of meer. Nu in het onderhavige geval sprake is van een percentage van 8,1% kan niet worden gezegd dat belanghebbende de vereiste aangifte niet heeft gedaan.

De methode ‘koerslijst minus schade’ ter bepaling van de handelsinkoopwaarde is toegestaan. Het Hof gaat er van uit dat in de koerslijsten auto’s zijn opgenomen die in een gemiddelde staat verkeren; bijzondere vormen van schade zullen niet zijn verdisconteerd.

Het Hof schat de schade op € 4.000 en brengt dit bedrag in mindering op de koerslijstwaarde.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 15/01177

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 29 september 2015, nummer AWB 15/2781 in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende de hierna vermelde naheffingsaanslag en de in rekening gebrachte belastingrente.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is met dagtekening 5 december 2014, onder aanslagnummer [aanslagnummer] , een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd ten bedrage van € 2.974 aan belasting (hierna: de naheffingsaanslag). Voorts is een verzuimboete van € 297 opgelegd en is € 102 aan belastingrente in rekening gebracht. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag en de in rekening gebrachte belastingrente gehandhaafd en de verzuimboete vernietigd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 331.

De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 497.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

De zitting heeft plaatsgehad op 15 april 2016 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [A] , als gemachtigde van belanghebbende, vergezeld door de heer [B] , taxateur, alsmede, namens de Inspecteur, de heren [C] , [D] en [E] .

1.5.

Belanghebbende heeft ter zitting foto’s overgelegd. Het betreffen voor een groot deel vergrote versies van foto’s die al tot de stukken van het geding behoren. De Inspecteur heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de foto’s.

1.6.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.7.

Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.

Belanghebbende heeft op 5 december 2013 aangifte gedaan van de door haar ter zake van de registratie van een personenauto op grond van de Wet BPM verschuldigde belasting. Het betreft een personenauto van het merk [automerk] , [type] , [nummer 1] (hierna: de auto). De auto is afkomstig uit een andere lidstaat van de Europese Unie. Als datum eerste toelating heeft te gelden 1 maart 2013.

Het desbetreffende aangiftebiljet vermeldt een te betalen bedrag van € 33.540.

2.2.

Voor de berekening van de verschuldigde BPM heeft belanghebbende de auto laten taxeren middels fysieke opname op 5 december 2013 door de heer [B] voornoemd, die zijn bevindingen heeft vastgelegd in een taxatierapport (hierna: het taxatierapport). Op het moment van de taxatie had de auto 5.641 kilometers op de teller staan en was beschadigd.

Blijkens het taxatierapport is de handelsinkoopwaarde van de auto in onbeschadigde staat (inclusief BTW en BPM) aan de hand van Eurotaxglass’s koerslijst bepaald op € 88.740, de reparatie- en herstelkosten middels een schadecalculatie op € 7.310,21 (inclusief BTW) en de taxatiewaarde in huidige staat (inclusief BTW en BPM) op € 81.430.

2.3.

Naar aanleiding van de aangifte heeft de Inspecteur belanghebbende uitgenodigd om de auto te laten hertaxeren door een medewerker van Domeinen Roerende Zaken (DRZ) te Soesterberg. Belanghebbende heeft de auto niet voor hertaxatie aangeboden.

2.4.

De Inspecteur heeft op 5 december 2014 de naheffingsaanslag opgelegd naar een te betalen bedrag van € 2.974, uitgaande van de handelsinkoopwaarde van de auto in onbeschadigde staat (inclusief BTW en BPM) van € 88.740, zoals bepaald aan de hand van de door belanghebbende overgelegde Eurotaxglass’s koerslijst. Bij de bepaling van de verschuldigde BPM heeft de Inspecteur het door belanghebbende opgevoerde schadebedrag van € 7.310 niet in aanmerking genomen.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

I . Is door belanghebbende de vereiste aangifte gedaan?

II. Is de door belanghebbende gehanteerde methode ‘koerslijst minus schadeaftrek’ een deugdelijke methode?

III. Heeft de Inspecteur terecht geen rekening gehouden met een waardevermindering wegens schade?

Belanghebbende is van mening dat de vragen I en II bevestigend moeten worden beantwoord en vraag III ontkennend. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Tussen partijen is niet in geschil dat de Rechtbank verzuimd heeft belanghebbende een kostenvergoeding (1 procespunt) voor het horen in de bezwaarfase toe te kennen. Reeds om die reden is het hoger beroep van belanghebbende gegrond.

3.3.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

3.4.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraken van de Inspecteur, en primair tot vernietiging van de naheffingsaanslag, subsidiair tot vermindering van de naheffingsaanslag met € 1.208 tot € 1.766. De Inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, doch enkel vanwege het feit dat de Rechtbank verzuimd heeft belanghebbende een kostenvergoeding voor het horen in de bezwaarfase toe te kennen. Voor wat betreft de naheffingsaanslag en de in rekening gebrachte belastingrente concludeert de Inspecteur tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing