Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 29-09-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:6267, AWB - 15 _ 2781
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 29-09-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:6267, AWB - 15 _ 2781
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 29 september 2015
- Datum publicatie
- 23 oktober 2015
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2015:6267
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2016:3001, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- AWB - 15 _ 2781
Inhoudsindicatie
Bpm/ aanbieding auto voor hertaxatie in Soesterberg/ verzwaring van de bewijslast
Naar aanleiding van de aangifte Bpm van belanghebbende heeft de inspecteur belanghebbende uitgenodigd om de auto te laten hertaxeren door een medewerker van Domeinen Roerende Zaken te Soesterberg. Naar het oordeel van de rechtbank geeft de Wet op de Bpm 1992 voldoende bevoegdheid tot het stellen van de eis dat het motorrijtuig op een door inspecteur aan te wijzen plaats en tijdstip moet worden getoond. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de bepaling proportioneel en vanuit het oogpunt van een doelmatige controle gerechtvaardigd is. De rechtbank is van oordeel dat reeds omdat de aangegeven belasting verhoudingsgewijs niet aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting geen sprake kan zijn van toepassing van verzwaring van de bewijslast.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer AWB 15/2781
uitspraak van 29 september 2015
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] , gevestigd te [plaats X] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De in één geschrift vervatte uitspraken van de inspecteur van 23 april 2015 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar met dagtekening 5 december 2014 opgelegde naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) van € 2.974 en de belastingrente vastgesteld op € 102 (aanslagnummer: [aanslagnummer] ; hierna: de naheffingsaanslag) ter zake van een personenauto Mercedes-Benz, G-Klasse 350 BT (VIN eindigend op 7200; hierna de auto).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 september 2015 te Breda.
Aldaar zijn verschenen de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde] verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Nijmegen, en namens de inspecteur, [verweerder] .
1 Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2 Gronden
Belanghebbende heeft met betrekking tot de registratie in het Nederlandse kentekenregister van de auto, afkomstig uit een andere lidstaat van de Europese Unie, een bedrag van € 33.540 aan Bpm op aangifte voldaan. Belanghebbende heeft bij de aangifte een taxatierapport gevoegd van [A] , verbonden aan [B BV] (hierna: het taxatierapport). In dit rapport is de handelsinkoopwaarde van de auto (€ 81.430) bepaald aan de hand van de koerslijst Eurotaxglass’s (€ 88.740) waarop een schadebedrag (€ 7.310) in mindering is gebracht. De auto is door belanghebbende bij [C] in Duitsland gekocht voor een bedrag van € 63.025 (exclusief BTW en Bpm).
Naar aanleiding van de aangifte heeft de inspecteur belanghebbende uitgenodigd om de auto te laten hertaxeren door een medewerker van Domeinen Roerende Zaken (DRZ) te Soesterberg. Belanghebbende heeft de auto niet voor hertaxatie aangeboden.
Met dagtekening 5 december 2014 heeft de inspecteur de naheffingsaanslag opgelegd naar een te betalen bedrag van € 2.974. De herberekening van de verschuldigde BPM is gebaseerd op de door belanghebbende overgelegde koerslijst, die leidt tot een handelsinkoopwaarde van € 88.740. Het schadebedrag dat door belanghebbende is opgevoerd is door de inspecteur niet in aanmerking genomen.
In geschil is of de naheffingsaanslag Bpm terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.
Aanbieding auto voor hertaxatie
Naar het oordeel van de rechtbank geeft de eerste volzin in artikel 10, achtste lid, van de Wet op de Bpm 1992 voldoende bevoegdheid tot het stellen van de eis dat het motorrijtuig op een door inspecteur aan te wijzen plaats en tijdstip moet worden getoond. Daarin is immers in algemene zin bepaald dat bij ministeriële regeling nadere regels kunnen worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van artikel 10, dus ten behoeve van de bepaling van de hoogte van de vermindering. Anders dan belanghebbende acht de rechtbank de bepaling dat een auto moet worden getoond te Soesterberg ook proportioneel en vanuit het oogpunt van een doelmatige controle gerechtvaardigd. In hetgeen belanghebbende naar voren brengt ziet de rechtbank geen aanleiding anders te oordelen. Niet valt in te zien waarom belanghebbende wel in staat is een auto vanuit het buitenland naar Nederland te (laten) transporteren, maar het vervolgens op onoverkomelijke bezwaren stuit de auto ter controle naar Soesterberg te (laten) transporteren.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de regeling als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Uitvoeringsregeling Bpm 1992 met zich brengt dat in strijd met artikel 110 VwEU ter zake van auto’s uit andere lidstaten een hogere belasting wordt geheven dan ter zake van gelijksoortige binnenlandse auto’s. De controlemaatregel dient immers alleen om vast te stellen of de Bpm die op de ingevoerde auto drukt in lijn is met de Bpm die drukt op een vergelijkbare auto op de binnenlandse markt. Dat is een noodzakelijke maatregel die op zich geen belemmering oplevert, althans op zijn minst gerechtvaardigd is. De grief van belanghebbende dat de taxateurs van DRZ als ambtenaren van het Ministerie van Financiën niet onafhankelijk zijn behoeft geen bespreking nu belanghebbende niet is verschenen bij DRZ in Soesterberg en er geen taxatierapport van de kant van de inspecteur is opgemaakt.
Verzwaring bewijslast 2.7. De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan, omdat de aangegeven (getaxeerde) waarde significant lager ligt dan de inkoopprijs en voorts – naar de rechtbank begrijpt – omdat belanghebbende de auto niet heeft aangeboden voor hertaxatie.
De rechtbank overweegt ter zake als volgt. Naar vaste rechtspraak geldt dat bij inhoudelijke gebreken in een aangifte slechts dan kan worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van een of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Tevens is vereist dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van deze gebreken niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd, aanzienlijk is. Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden slechts in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven. Ook dit moet worden vastgesteld aan de hand van de normale bewijsregels van stelplicht en bewijslast (Hoge Raad 30 oktober 2009, ECLI: NL:HR:2009:LJN BH1083).
De rechtbank is van oordeel dat reeds omdat de aangegeven belasting verhoudingsgewijs niet aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting geen sprake kan zijn van toepassing van verzwaring van de bewijslast. Belanghebbende heeft aangifte gedaan naar een verschuldigd bedrag aan Bpm van € 33.540. In de naheffingsaanslag is het verschuldigde bedrag bepaald op € 36.514. Dit verschil is naar het oordeel van de rechtbank niet aanzienlijk. Voorts is de rechtbank van oordeel dat het enkele feit dat de auto door belanghebbende niet is aangeboden voor hertaxatie onvoldoende grond vormt voor verzwaring van de bewijslast.
Verschuldigde BPM 2.10. Belanghebbende heeft de auto laten taxeren. Daarbij is uitgegaan van de waarde volgens een koerslijst. In het taxatierapport is vervolgens de door de taxateur geconstateerde schade apart gecalculeerd en in mindering gebracht op de waarde volgens de koerslijst. Naar het oordeel van de rechtbank is dit als zodanig - en anders dan de inspecteur heeft betoogd - een aanvaardbare methode om de inkoopwaarde van de auto bepalen. Wel vereist deze methode dat de kosten van herstel voor zover betrekking hebbend op normale gebruikssporen en slijtage, worden geëlimineerd uit het schadebedrag, nu met die elementen geacht kan worden rekening te zijn gehouden in de met behulp van een koerslijst bepaalde waarde.
Op belanghebbende rust de bewijslast dat op de koerslijst de schade ten bedrage van € 7.310 in mindering dient te worden gebracht. De rechtbank stelt vast dat uit de schadecalculatie van belanghebbende niet valt af te leiden welk deel daarvan geen betrekking heeft op normale slijtage en gebruikssporen. Ook uit de bij het taxatierapport gevoegde foto’s volgt naar het oordeel van de rechtbank niet of en in hoeverre sprake is van andere schade dan schade die het gevolg is van normale slijtage en gebruikssporen. Naar het oordeel van de rechtbank is belanghebbende er dan ook niet in geslaagd om met het taxatierapport aannemelijk te maken dat de door haar berekende waarde van de auto juist is, althans lager is dan de waarde volgens de door haar gehanteerde koerslijst. Dat geldt ook voor het ontbreken van de navigatie, nu de inspecteur ter zitting heeft betwist dat hiervan sprake is. De inspecteur is derhalve terecht uitgegaan van de door belanghebbende overgelegde koerslijst van Eurotaxglass’s zonder daarop enig bedrag aan schade in mindering te brengen.
Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 29 september 2015 door mr.drs. M.H. van Schaik, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. B. Knezevic, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.