Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 05-02-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:368, 14/00492

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 05-02-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:368, 14/00492

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
5 februari 2016
Datum publicatie
18 april 2016
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2016:368
Formele relaties
Zaaknummer
14/00492

Inhoudsindicatie

Geen voorziening ten laste van de winst of op de tbs-balans.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 14/00492

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 14 maart 2014, nummer AWB 13/3399, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende na te noemen aanslag en beschikkingen.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is met dagtekening 11 november 2011 voor het jaar 2007 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: de aanslag) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 108.460 en daarbij is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht (hierna: de beschikking heffingsrente) tot een bedrag van € 7.363. Gelijktijdig met de aanslag is bij beschikking verlies verrekend (hierna: de verliesverrekeningsbeschikking) tot een bedrag van € 41.911. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij, in één geschrift verenigde, uitspraken van 6 juni 2013 de aanslag, de beschikking heffingsrente en de verliesverrekeningsbeschikking gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank, welk beroep de Rechtbank heeft geregistreerd met nummer 13/3399. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 44.

De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.3.

Tegen deze uitspraak, alsmede tegen de uitspraak van de Rechtbank in de zaak van belanghebbende betreffende het jaar 2008 aldaar geregistreerd met nummer 13/3400, heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Deze hoger beroepen zijn bij het Hof geregistreerd met kenmerk 14/00492 respectievelijk 14/00493. Ter zake van deze hoger beroepen heeft de griffier van belanghebbende, eenmaal in de zaak met kenmerk 14/00493, een griffierecht geheven van € 122. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Het onderzoek ter zitting (alsmede dat in de zaak met kenmerk 14/00493) heeft plaatsgehad op 5 juni 2015 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende, de heer [A] , alsmede, namens de Inspecteur, de heren [B] , [C] en [D] .

1.5.

Partijen hebben te dezer zitting ieder een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Belanghebbende heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de vier bij de pleitnota van de Inspecteur behorende bijlagen, waaronder het vonnis van Rechtbank Oost-Brabant van 4 juni 2014, rolnummer C/01/198270 / HA ZA 09-1929. Belanghebbende heeft ter zitting, zonder bezwaar van de wederpartij, een kopie overgelegd van het tussenvonnis van Rechtbank ’s-Hertogenbosch van 21 maart 2012, rolnummer 198270 / HA ZA 09-1929.

1.6.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.7.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Nu de uitspraak van de Rechtbank geen afzonderlijke vaststelling van de feiten bevat, stelt het Hof de feiten op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting in eerste en tweede aanleg als volgt vast:

2.1.

Belanghebbende houdt samen met zijn echtgenote alle certificaten van de Stichting [E] , die enig aandeelhouder is van [F] B.V. (hierna: de Holding). De Holding houdt, naast andere belangen, alle aandelen van [G] B.V. (hierna: [G] ) en van [H] B.V. (hierna: [H] B.V.). Belanghebbende is bestuurder van deze vennootschappen.

2.2.

Bij overeenkomst van 1 juni 2004 (hierna: de koopovereenkomst) heeft belanghebbende voor zichzelf of voor een nader te noemen meester, als koper, gekocht het vleesverwerkende bedrijf van [J] B.V. (hierna: het bedrijf [J] ). In de koopovereenkomst is bepaald dat onder de koop en verkoop zijn begrepen de volledige tot het bedrijf [J] behorende inventaris, waarvoor een koopprijs van € 385.000 is overeengekomen, alsmede de gehele aan [J] B.V. (hierna: [J] B.V.) toekomende goodwill met betrekking tot het bedrijf [J] , waarvan de koopprijs in de vorm van een winstrecht (hierna: het winstrecht) door de koper zal worden voldaan, alsmede de voorraden, die de koper tegen inkoopwaarde in contanten zal overnemen. Voorts is in de koopovereenkomst bepaald dat van de koopprijs van de inventaris een gedeelte ter grootte van € 185.000 door de koper in contanten wordt voldaan. Verder zal de koper het resterende gedeelte van de koopprijs, zijnde € 200.000, schuldig blijven en dat zal worden omgezet in een rentedragende geldlening, waarvoor partijen een separate overeenkomst (hierna: de overeenkomst van geldlening) afsluiten. Omtrent het winstrecht hebben partijen een afzonderlijke overeenkomst (hierna: de overeenkomst van winstrecht) afgesloten.

De Holding heeft in de hier genoemde overeenkomsten mede getekend voor de borgstelling.

2.3.

Tussen partijen is niet in geschil dat [G] de in de koopovereenkomst bedoelde meester is en dat de verkopende partij [J] B.V. hiervan niet op de hoogte is gebracht.

2.4.

Bij overeenkomst met onbekende dagtekening heeft [G] het bedrijf [J] verhuurd aan [H] B.V.. De ingangsdatum van de huurovereenkomst is 1 juni 2004 en de huur is bepaald op een bedrag van € 250.000 per jaar exclusief omzetbelasting. In de huurovereenkomst is, voor zover van belang, vastgelegd dat belanghebbende en de verhuurder zijn overeengekomen dat de rechten en plichten welke uit de koopovereenkomst voor de koper voortvloeien voor rekening en risico van de verhuurder, zijnde [G] , komen.

2.5.

Belanghebbende en [H] B.V. exploiteren sinds 22 mei 2001, in de vorm van een maatschap, samen een slachterijonderneming (hierna: de maatschap). Uit de jaarcijfers over 2004 tot en met 2008 blijkt niet dat de exploitatie van het bedrijf [J] behoorde tot de onderneming van de maatschap.

2.6.

In de overeenkomst van geldlening is de looptijd bepaald op veertig maanden en de verschuldigde rente op vier procent per jaar, alsmede dat belanghebbende ingaande 30 juni 2004 in gelijke maandelijkse termijnen ten bedrage van € 5.000 de lening aflost.

2.7.

In de overeenkomst van winstrecht zijn de voorwaarden en bepalingen omtrent de goodwill vastgelegd, waaronder de bepaling van de grondslag van het winstrecht, en wel op 50% van bruto-omzet minus gestandaardiseerde inkopen minus gestandaardiseerde kosten. Daarbij is de waarde van de goodwill bepaald op een bedrag van € 1.200.000, alsmede dat het winstrecht een duur van vijf jaar heeft, ingaat op 1 juni 2004 en eindigt op 31 mei 2009. Voorts is vastgelegd dat belanghebbende ter zake van het winstrecht maandelijks een voorschot ter grootte van € 20.000 aan [J] B.V. betaalt.

2.8.

Op 2 juni 2004 heeft [G] van de overeengekomen koopprijs vermeld onder 2.2 een bedrag van € 185.000 aan [J] B.V. overgemaakt. Voorts is met ingang van 5 juli 2004 door [G] maandelijks een bedrag van € 25.000 aan [J] B.V. overgemaakt, welk bedrag bestaat uit aflossing lening van € 5.000 per maand en voorschot winstrecht van € 20.000 per maand.

2.9.

Belanghebbende heeft, zich op het standpunt stellende dat hij aanvankelijk te hoge voorschotten aan winstrecht heeft betaald, ‘eigenmachtig’ betaalde winstrechtvoorschotten verrekend met de vordering die [J] B.V. op hem had ter zake van het restant van de onder 2.2 vermeld koopprijs.

2.10.

Bij brief van 23 februari 2009 heeft de advocaat van [J] B.V. vanwege het door belanghebbende niet nakomen van de overeenkomst van winstrecht en van de overeenkomst van geldlening een bedrag van in totaal € 427.099,21 van belanghebbende gevorderd. Dit bedrag valt uiteen in een bedrag van € 245.901,50 ter zake van het winstrecht en een bedrag van € 181.191,71 ter zake van de geldlening. Belanghebbende betwist deze vordering. In deze brief, waarin [J] B.V. is aangeduid als cliënte, is, onder andere, vermeld:

“Hierbij zend ik u een berekening van de overeenkomstig de overeenkomst van winstrecht berekende winst.

2004 € 81.968

2005 € 270.371

2006 € 419.464

Totaal € 771.803

Volgens de overeenkomst komt hiervan 50% aan cliënte toe en dat is € 385.901,50. U heeft in 2004 een bedrag van € 140.000,00 voldaan als voorschot op het winstrecht, zodat terzake hiervan nog een bedrag van € 245.901,50 voor u te betalen resteert.

(…)

Daarnaast heeft cliënte nog terzake van de geldlening van u een bedrag te vorderen van € 172.489,55 te vermeerderen met de contractueel overeengekomen rente van 4% per jaar. Cliënte heeft daarom uit hoofde van de geldlening per 1 maart 2009 van u een bedrag te vorderen van € 181.197,71.”

2.11.

[J] B.V. is een civiele procedure gestart tegen belanghebbende (hierna: claim [J] B.V.). Rechtbank Oost-Brabant heeft op 4 juni 2014 de onder 1.5 vermelde uitspraak gedaan in het geschil tussen belanghebbende en [J] B.V., waarbij belanghebbende is veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 159.924,15 vanwege de overeenkomst van geldlening.

2.12.

In het ten behoeve van belanghebbende met dagtekening 15 september 2008 opgemaakte Financieel verslag 2007 is vermeld aan buitengewone lasten en als voorziening het bedrag van € 427.099 als claim [J] B.V., welk bedrag belanghebbende in zijn aangifte inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen voor het jaar 2007 in aftrek heeft gebracht.

2.13.

De Inspecteur heeft de aanslag in afwijking van de aangifte vastgesteld. Daarbij is eerdergenoemd bedrag van € 427.099 gecorrigeerd en zijn andere correcties verwerkt. De Inspecteur heeft het belastbare inkomen uit werk en woning (box 1) als volgt vastgesteld:

Aangegeven inkomen box 1 € 234.018 -/-

Bij: correctie voorziening claim [J] B.V. € 427.099

Af: in aanmerking genomen (negatieve) MKB-vrijstelling € 27.663

Af: MKB-vrijstelling € 15.047

Gecorrigeerd inkomen box 1 € 150.371.

Voorts heeft de Inspecteur bepaald dat vanwege het hoger vastgestelde inkomen van box 1 het drempelbedrag voor de aftrek van de ziektekosten hoger wordt en dat daarmee geen aftrekbaar bedrag ter zake van de gemaakte ziektekosten in aanmerking wordt genomen.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of belanghebbende ter zake van de claim [J] B.V. in het onderhavige jaar een voorziening mag vormen.

Belanghebbende is van mening dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben partijen hun standpunten toegelicht.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken van de Inspecteur, vermindering van de aanslag tot nihil, vermindering van de beschikking heffingsrente tot nihil en een bij beschikking vast te stellen verlies op een bedrag van (€ 427.099 minus € 234.018 is) € 193.081 en vergoeding van griffierecht en proceskosten. De Inspecteur concludeert, primair, tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank en, subsidiair, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken van de Inspecteur, en, naar het Hof begrijpt vermindering van de aanslag tot nihil, alsmede vermindering van de beschikking heffingsrente tot nihil en de verliesverrekeningsbeschikking vast te stellen op een bedrag van € 38.811.

4 Gronden

5 Beslissing