Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 11-02-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:424, 14/00786 en 15/00422

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 11-02-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:424, 14/00786 en 15/00422

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
11 februari 2016
Datum publicatie
25 april 2016
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2016:424
Zaaknummer
14/00786 en 15/00422

Inhoudsindicatie

Belanghebbende komt niet in aanmerking voor het verlaagde tarief motorrijtuigenbelasting dat geldt voor gehandicapten die voor het vervoer van zichzelf en hun niet-opvouwbare rolstoel zijn aangewezen op een bestelauto. Belanghebbende heeft geen daartoe strekkend verzoek gedaan aan de Inspecteur. Verder rijdt hij in een personenauto en is niet duidelijk of hij een niet-opvouwbare rolstoel in die auto vervoert. Van gelijke gevallen die ongelijk worden behandeld is daarom geen sprake. Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerken: 14/00786 en 15/00422

Uitspraak op de hoger beroepen van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraken van de Rechtbank Zeeland-West Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 10 juni 2014, nummer AWB 13/6116, en van 30 december 2014, nummer AWB 14/3774,

in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende de aan belanghebbende voor het tijdvak 2 augustus 2013 tot en met 17 oktober 2013 opgelegde naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (hierna: MRB), met dagtekening 31 oktober 2013 en aanslagnummer [aanslagnummer] .Y.3, alsmede de aan belanghebbende voor het tijdvak 18 januari 2014 tot en met 17 april 2014 opgelegde naheffingsaanslag MRB, met dagtekening 8 april 2014 en aanslagnummer [aanslagnummer] .Y.4 en de bij beschikking opgelegde boete van € 147.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende zijn op voormelde data onder meer de twee genoemde naheffingsaanslagen MRB opgelegd. Gelijktijdig met de naheffingsaanslag met aanslagnummer [aanslagnummer] .Y.4 is bij beschikking een boete opgelegd.De twee naheffingsaanslagen en de boetebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de Inspecteur van respectievelijk 15 november 2013 en 16 mei 2014 gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende enkel in de procedure met nummer AWB 13/6116 een griffierecht geheven van € 44.

De Rechtbank heeft het beroep - voor wat betreft de in hoger beroep in geding zijnde twee naheffingsaanslagen en de bij beschikking opgelegde boete - bij voornoemde uitspraken ongegrond verklaard.

1.3.

Tegen deze uitspraken van de Rechtbank heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van deze hoger beroepen heeft de griffier van het Hof van belanghebbende een griffierecht geheven van respectievelijk € 122 en € 123. De Inspecteur heeft in beide hoger beroepszaken een verweerschrift ingediend.

1.4.

Het onderzoek ter zitting in beide zaken heeft plaatsgehad op 18 december 2015 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord mevrouw [A] , als gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door de heer [B] , alsmede, namens de Inspecteur, de heer [C] .

1.5.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek in beide zaken gesloten.

1.6.

Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende is gehandicapt en dient, vanwege zijn handicap, met gestrekt been te rijden.

2.2.

Belanghebbende is met ingang van 18 april 2013 op grond van artikel 8, lid 1, letter a, van de Wet op de MRB 1994 (hierna: de Wet MRB) aangemerkt als afwijkend houder van een personenauto met het kenteken [kenteken] (hierna: de auto). Vóór 18 april 2013 was de echtgenote van belanghebbende houder van de auto. Blijkens de tot de gedingstukken behorende schermprint ‘weergave van de kentekenregistratie’ betreft het een auto van het merk [automerk] , type [type] .

2.3.

De auto is een personenauto en geen bestelauto naar de definitie van artikel 2, letter c, van de Wet MRB.

2.4.

Belanghebbende heeft de aan hem over genoemde tijdvakken verstuurde rekeningen MRB niet (volledig) betaald. Voor de restantbedragen zijn de onderhavige twee naheffingsaanslagen aan belanghebbende opgelegd.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of belanghebbende, als houder van de auto, in de onderhavige tijdvakken in aanmerking komt voor het verlaagde tarief zoals bedoeld in artikel 24a van de Wet MRB.

3.2.

Belanghebbende is van mening dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord en heeft het volgende aangevoerd ter onderbouwing van zijn standpunt.

3.3.

Belanghebbende erkent dat hij niet aan de voorwaarden van artikel 24a van de Wet MRB voldoet, omdat hij zich niet in een bestelauto, maar in een personenauto vervoert, maar een op basis daarvan te maken onderscheid acht belanghebbende discriminatoir. Artikel 24a van de Wet MRB heeft, volgens belanghebbende, ten doel de MRB te verlagen voor (alle) voertuigen die zijn ingericht voor vervoer van een niet-opvouwbare rolstoel en dit artikel zou daarom niet enkel voor bestelauto’s dienen te gelden. Naar belanghebbende stelt is zijn auto geschikt gemaakt voor rolstoelvervoer en zijn auto zou daarmee voor de toepassing van artikel 24a van de Wet MRB gelijkgesteld moeten worden aan een bestelauto.

Naar de mening van belanghebbende heeft de Rechtbank in haar uitspraken de compensatiegedachte van de wetgever, om (alle) invaliden die zijn aangewezen op hun niet-opvouwbare rolstoel tegemoet te komen met het verlaagde MRB-tarief, miskend.

3.4.

De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan en stelt zich op het standpunt dat het verlaagde MRB-tarief niet van toepassing is in het geval van belanghebbende, omdat belanghebbende niet aan de voorwaarden voldoet. De Inspecteur acht de uitspraken van de Rechtbank juist.

3.5.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Partijen hebben daaraan ter zitting, zakelijk weergegeven, het volgende toegevoegd:

De gemachtigde van belanghebbende

Belanghebbende is het slachtoffer van de problematiek rondom de grijze kentekens. Omdat anderen misbruik maakten van de voorheen geldende regeling voor bestelauto’s, is de regeling - op een voor belanghebbende ongunstige manier - gewijzigd. Ik wijs het Hof op de uitspraak van Hof ‘s-Gravenhage van 18 april 2014 (LJN: ECLI:NL:GHDHA:2014:1678). In deze uitspraak oordeelde Hof ’s-Gravenhage dat een strikte toepassing van artikel 24a van de Wet MRB is strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De norm dient te worden uitgelegd naar de functionaliteit van het vervoermiddel. Nu belanghebbendes auto zodanig is aangepast dat hij er met een gestrekt been in kan rijden, is zijn auto gelijk te stellen aan een (aangepaste) bestelauto.

De auto is aangepast om belanghebbendes rolstoel te vervoeren. De auto is ruimer gemaakt en verbreed en de laadbak is vergroot, zodat zijn rolstoel erin kan. De achterbank is verwijderd, zodat de rolstoel via de achterklep van de auto naar binnen kan. Verder is de auto opgehoogd. De rolstoel van belanghebbende wordt met een lift omhoog getakeld en op die manier in de auto geschoven.

Op de vraag van het Hof of belanghebbende een rolstoel heeft die niet-opvouwbaar is, moet ik het antwoord schuldig blijven. Ik heb zelf niet waargenomen hoe de rolstoel in de auto wordt geplaatst, ik heb wel de aanpassingen gezien, maar ik heb geen foto’s van de aanpassingen van de auto.

Naar aanleiding van uw vraag of belanghebbende tijdig een verzoek heeft gedaan als bedoeld in artikel 24a van de MRB, kan ik niet concreet benoemen of en wanneer belanghebbende een zodanig verzoek heeft gedaan.

De Inspecteur

Ik acht belanghebbende geen slachtoffer van de gewijzigde regeling voor grijze kentekens. De wetgever wilde het gebruik van bestelauto’s door particulieren inperken, maar gehandicapten die een bestelauto gebruiken niet belasten met een hoger tarief dan voorheen. Nu belanghebbende niet onder de groep gehandicapten valt die een bestelauto gebruiken om zichzelf en hun rolstoel te vervoeren, is artikel 24a van de MRB niet van toepassing.

Ik interpreteer de genoemde uitspraak van Hof ‘s-Gravenhage anders dan belanghebbende, mijns inziens volgt uit die uitspraak dat een auto dient te worden beoordeeld naar de huidige staat waarin deze verkeert en niet naar de staat “af fabriek”.

Naar mijn mening legt belanghebbende tegenstrijdige verklaringen af. In de stukken van belanghebbende staat dat de rolstoel wordt vervoerd op een platform, op de trekhaak.

Nu, ter zitting, schetst belanghebbende een andere feitelijke situatie voor wat betreft het vervoer van de rolstoel. Ik zie niet in hoe de rolstoel in de auto vervoerd zou kunnen worden.

Ik bestrijd dat er ooit sprake is geweest van een minnelijke schikking tussen belanghebbende en de Inspecteur over de toepassing van het verlaagde MRB-tarief. Voor zover belanghebbende zulks heeft gesteld in de door hem ingediende stukken, is dat onjuist.

3.6.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van deze uitspraken.

4 Gronden

5 Beslissing