Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 11-02-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:425, 14/00970

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 11-02-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:425, 14/00970

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
11 februari 2016
Datum publicatie
25 april 2016
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2016:425
Formele relaties
Zaaknummer
14/00970

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting. Belanghebbende, een BV, koopt een auto en brengt de voorbelasting in aftrek. Het Hof oordeelt, dat de auto is geleverd aan de BV, maar dat de auto vervolgens onmiddellijk is doorgeleverd aan de directeur-enigaandeelhouder van de BV. Uit de jaarstukken blijkt namelijk, dat de BV geen auto bezit en dat de koopprijs in rekening-courant met de directeur-enigaandeelhouder van de BV is verrekend. Voorts gedraagt de directeur-enigaandeelhouder van de BV zich als diegene die de volle (dat wil zeggen: de juridische en economische) eigendom heeft en dus als diegene die de beschikkingsmacht over de auto heeft, onder andere door voor de inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting- en loonheffing als feit te presenteren dat hij zijn auto (tegen vergoeding) ter beschikking stelt aan de BV. Dus de werkelijkheid is niet dat de BV de beschikkingsmacht over de auto heeft en die auto aan de directeur-enigaandeelhouder van de BV ter beschikking stelt, maar precies andersom.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 14/00970

Uitspraak op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

en het incidenteel hoger beroep van

[belanghebbende] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 4 september 2014, nummer AWB 13/3476, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de Inspecteur,

betreffende de hierna vermelde naheffingsaanslag omzetbelasting en de daarbij bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer] , met dagtekening 25 maart 2013, over de periode 1 oktober 2010 tot en met 31 december 2011 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 11.320 aan belasting. Daarnaast is aan belanghebbende bij beschikking € 360 heffingsrente in rekening gebracht.

De naheffingsaanslag en de heffingsrentebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur met dagtekening 14 juni 2013 gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 318. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente vernietigd, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten en de Inspecteur gelast het griffierecht te vergoeden.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft de Inspecteur hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Belanghebbende heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. De Inspecteur heeft het incidentele hoger beroep beantwoord.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 26 november 2015 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, namens belanghebbende, [A] , directeur en enig aandeelhouder van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heren [B] , [C] , [D] en [E] .

1.6.

Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De Inspecteur heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de zes bij deze pleitnota behorende bijlagen.

1.7.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.8.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

Belanghebbende verricht tegen vergoeding (management-)diensten aan [F] . Belanghebbende is uit dien hoofde ingevolge artikel 7, eerste lid, Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB 1968) ondernemer voor de omzetbelasting. [A] is directeur en enig aandeelhouder van belanghebbende (hierna: dea).

2.2.

Op 28 december 2010 is door [G] B.V. (hierna: de autodealer) aan belanghebbende, ter zake van de aanschaf van een [auto] met het kenteken [kenteken] (hierna: de auto), een bedrag van in totaal € 67.434,64 gefactureerd. Middels betalingen op 31 december 2010 (€ 25.000) en 3 januari 2011 (€ 10.984,64 en € 25.000) heeft belanghebbende een bedrag van € 60.984,64 voldaan. De overige € 6.450 is voldaan door inruil van de privéauto van de dea. Voorafgaand aan de verkoop van de auto heeft de autodealer op 27 respectievelijk 28 juli 2010 een verkoopofferte en een orderbevestiging opgesteld, beide gericht aan belanghebbende.

2.3.

In het gefactureerde bedrag van € 67.434,64 is een bedrag van € 7.851 aan omzetbelasting inbegrepen. Belanghebbende heeft in haar aangifte omzetbelasting over het laatste kwartaal van 2010 een bedrag van € 7.851 als voorbelasting ter zake van de aanschaf van de auto in aanmerking genomen.

2.4.

Het kenteken van de auto is op 4 januari 2011 op naam gezet van belanghebbende. Het kenteken van de auto heeft tot 31 december 2012 op naam van belanghebbende gestaan. Belanghebbende heeft de auto gedurende die periode ook verzekerd.

2.5.

Belanghebbende heeft over het laatste halfjaar van 2011 aangiften omzetbelasting gedaan, waarbij ter zake van privégebruik van de auto door de dea een bedrag van € 894 in aanmerking is genomen.

2.6.

De auto wordt gebruikt voor zowel zakelijk gebruik als voor privégebruik door -uitsluitend - de dea.

2.7.

De auto is als zodanig niet geactiveerd op de vennootschappelijke balans in de jaarstukken van belanghebbende over 2010 en 2011, zoals die zijn gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel. De aankoop van de auto is in de vennootschappelijke balans van belanghebbende verwerkt door de vordering in rekening-courant op haar dea te verhogen. In de verlies- en winstrekening over 2011 is een bedrag van € 4.277 aan autokosten opgenomen. Uit de door de dea opgemaakte declaratiestaten blijkt dat belanghebbende € 4.273,29 heeft vergoed aan de dea voor € 0.19 per zakelijk gereden kilometer en dat de eerste vergoeding betrekking heeft op een rit van 3 januari 2011. Ten laste van de winst zijn geen afschrijvingskosten voor de auto gebracht.

2.8.

Voor de vennootschapsbelasting, loonheffing en inkomstenbelasting wordt de auto als een privéauto van de dea aangemerkt. Belanghebbende heeft aan haar dea een vergoeding van € 0.19 per zakelijk gereden kilometer toegekend, deze kosten ten laste van haar winst gebracht en voor de loonheffing geen bijtelling wegens privégebruik auto in aanmerking genomen. De dea heeft voor de inkomstenbelasting eveneens geen bijtelling wegens privégebruik auto in aanmerking genomen.

2.9.

Belanghebbende heeft de Inspecteur in juli 2012 benaderd om de fiscale gevolgen voor de omzetbelasting in kaart te brengen indien de auto aan de dea zou worden overdragen tegen de restwaarde aan BPM. Als gevolg van nader onderzoek naar de administratieve verwerking van de auto door belanghebbende heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat het onder 2.3 vermelde bedrag aan omzetbelasting ten onrechte als voorbelasting in aftrek is gebracht.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

I: Is, voor de omzetbelasting, de auto door de autodealer aan belanghebbende geleverd?

II: Indien vraag I bevestigend moet worden beantwoord: is de auto door belanghebbende gedurende het naheffingstijdvak van 1 oktober 2010 tot en met 31 december 2011 doorgeleverd aan haar dea?

III: Dient de naheffingsaanslag te worden vernietigd op grond van schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur?

IV: Heeft belanghebbende recht op een proceskostenvergoeding voor de werkelijke kosten in plaats van de forfaitaire vergoeding?

Belanghebbende is van mening dat de vragen I, III en IV bevestigend en vraag II ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, gegrondverklaring van het bij de Rechtbank ingestelde beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vermindering van de naheffingsaanslag omzetbelasting tot een bedrag van € 6.957 en dienovereenkomstige vermindering van de heffingsrentebeschikking en tot vergoeding van de proceskosten volgens het zogenoemde puntenstelsel. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, gegrondverklaring van het bij de Rechtbank ingestelde beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vernietiging van de naheffingsaanslag omzetbelasting en de heffingsrentebeschikking en tot vergoeding van de werkelijke proceskosten.

4 Gronden

5 Beslissing