Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 04-09-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:6712, AWB-13_3476

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 04-09-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:6712, AWB-13_3476

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
4 september 2014
Datum publicatie
6 november 2014
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2014:6712
Formele relaties
Zaaknummer
AWB-13_3476
Relevante informatie
Wet op de omzetbelasting 1968 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 3

Inhoudsindicatie

Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB). Artikel 3, eerste lid onderdeel a Wet OB.

Belanghebbende (een B.V.) heeft ter zake van de aanschaf van de Volvo € 7.851 als voorbelasting in aftrek genomen. Aan belanghebbende is ten aanzien hiervan een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd, omdat de Volvo niet aan belanghebbende geleverd zou zijn maar aan de directeur-grootaandeelhouder.

Gelet op het feit dat de facturen ten aanzien van de Volvo op naam van belanghebbende staan, belanghebbende het grootste deel van deze facturen heeft betaald, het kenteken van de Volvo op naam van belanghebbende is gezet en dat belanghebbende de auto heeft verzekerd, is aan belanghebbende de macht om als eigenaar over de Volvo te beschikken naar het oordeel van de rechtbank aan belanghebbende overgedragen. Dat belanghebbende de Volvo in haar administratie voor de vennootschapsbelasting, de inkomstenbelasting en de loonbelasting (foutief) heeft aangemerkt als zijnde privéauto van haar directeur grootaandeelhouder kan niet tot een ander oordeel leiden.

De naheffingsaanslag is ten onrechte aan belanghebbende opgelegd. Beroep gegrond.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Procedurenummer AWB 13/3476

Uitspraak van 4 september 2014

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] B.V., gevestigd te [plaats X],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het tijdvak 1 oktober 2010 tot en met 31 december 2011 een naheffingsaanslag omzetbelasting (aanslagnummer: [aanslagnummer].F.01.1501) opgelegd. In hetzelfde geschrift is aan belanghebbende heffingsrente in rekening gebracht van € 360.

1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 14 juni 2013 de naheffingsaanslag gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 20 juni 2013, ontvangen bij de rechtbank op 21 juni 2013, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 318.

1.4.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De inspecteur heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan belanghebbende.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2014 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Roosendaal, en namens de inspecteur, [verweerder].

1.7.

De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en een mondelinge uitspraak aangekondigd. Bij brief van 23 juli 2014 heeft de rechtbank partijen medegedeeld dat de mondelinge uitspraak wordt omgezet in een schriftelijke uitspraak die uiterlijk op 4 september 2014 zou worden gedaan.

1.8.

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat tegelijk met deze uitspraak in afschrift naar partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende verricht tegen vergoeding (management)diensten aan [kantoornaam gemachtigde] Belanghebbende is ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB) ondernemer voor de omzetbelasting. [gemachtigde] is directeur en enig aandeelhouder (hierna: de dga) van belanghebbende.

2.2.

Aan belanghebbende is op 28 december 2010 door een autodealer in totaal een bedrag van € 67.434,64 gefactureerd ter zake van de aankoop van een Volvo met kenteken [kenteken] (hierna: de Volvo). In dit bedrag is € 7.851,99 aan omzetbelasting begrepen. Het gefactureerde bedrag is voldaan middels betalingen door belanghebbende van € 25.000 op 31 december 2010 en van € 35.984,64 op 3 januari 2011 en door levering van de privé-auto van de dga.

2.3.

Belanghebbende heeft in haar aangifte omzetbelasting over het laatste kwartaal van 2010 een bedrag van € 7.851 als voorbelasting geclaimd ter zake van de aanschaf van de Volvo.

2.4.

Het kenteken van de Volvo is op 4 januari 2011 op naam gezet van belanghebbende en heeft tot 31 december 2012 op naam van belanghebbende gestaan. Belanghebbende heeft de Volvo in die periode verzekerd.

2.5.

In haar aangifte omzetbelasting over het laatste kwartaal van 2011 heeft belanghebbende ter zake van privégebruik van de Volvo in de tweede helft van 2011 een bedrag van € 894 aan omzetbelasting aangegeven.

2.6.

In de op het naheffingstijdvak betrekking hebbende jaarstukken van belanghebbende die bij de Kamer van Koophandel zijn gedeponeerd staat de Volvo niet op de balans van belanghebbende. Voor de heffing van vennootschapsbelasting, loonbelasting en inkomstenbelasting heeft belanghebbende de Volvo aangemerkt als privé-auto van de dga en heeft zij de Volvo daarom niet tot haar ondernemingsvermogen gerekend, geen bijtelling wegens privé-auto in aanmerking genomen en per gereden zakelijke kilometer € 0,19 aan de dga vergoed. Zij stelt zich in dit verband op het standpunt dat in verband met de in 2.2 genoemde betalingen voor de Volvo door belanghebbende sprake is van een vordering op de dga en dat geen sprake is van een aan de dga ter beschikking gestelde auto. Belanghebbende heeft hierbij aangevoerd dat het haar vrijstaat de Volvo voor de omzetbelasting anders te etiketteren dan voor de vennootschapsbelasting en geen rechtsregel haar verplicht de Volvo voor de heffing van vennootschapsbelasting tot haar ondernemingsvermogen te rekenen.

2.7.

In juli 2012 heeft belanghebbende de inspecteur voor de heffing van omzetbelasting benaderd met de vraag of zij de Volvo aan de dga kon overdragen voor een bedrag gelijk aan de rest-BPM zonder omzetbelasting verschuldigd te zijn. Naar aanleiding van deze vraag hebben belanghebbende en de inspecteur gecorrespondeerd. Vervolgens heeft de inspecteur zich onder meer op het standpunt gesteld dat de in 2.3 genoemde aftrek ten onrechte is verleend en heeft hij met dagtekening 25 maart 2013 aan belanghebbende voor het tijdvak 1 oktober 2010 tot en met 31 december 2011 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 11.320 (19% x (€ 67.434,64 / € 7.852)). In hetzelfde geschrift is een bedrag aan heffingsrente van € 360 aan belanghebbende in rekening gebracht.

3 Geschil

3.1.

Tussen partijen is in geschil of de onderhavige naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Meer in het bijzonder is in geschil:

1. of de Volvo door de autodealer aan belanghebbende is geleverd of aan de dga;

2. indien de Volvo aan belanghebbende is geleverd: of de auto voor de heffing van omzetbelasting belast is doorgeleverd aan de dga;

3. indien de Volvo aan belanghebbende is geleverd en in het naheffingstijdvak niet is doorgeleverd aan de dga: of sprake is van een samenstel van (rechts)handelingen dat misbruik van recht voor de heffing van omzetbelasting oplevert;

4. indien op grond van het vorenstaande de naheffingsaanslag (gedeeltelijk) in stand blijft: of de naheffingsaanslag vernietigd dient te worden wegens schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur door de inspecteur.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging dan wel vermindering van de naheffingsaanslag.

3.4.

De inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 6.957.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing