Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 03-11-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:4939, 15/00588
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 03-11-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:4939, 15/00588
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 3 november 2016
- Datum publicatie
- 9 februari 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2016:4939
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2015:872, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 15/00588
Inhoudsindicatie
Art. 15, lid 1, onderdeel a Wet op belastingen van Rechtsverkeer. Het niet naheffen van overdrachtsbelasting zolang de Inspecteur de stelling verdedigt dat ter zake van de levering van de onroerende zaken omzetbelasting verschuldigd is, is in overeenstemming met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Daarmee is bij belanghebbende niet het in rechte te beschermen vertrouwen gewekt dat zou worden afgezien van naheffing overdrachtsbelasting, toen in rechte kwam vast te staan dat een vrijstelling omzetbelasting op de levering van toepassing was. Het was belanghebbende aanstonds duidelijk met betrekking tot welke belastbare feiten de naheffingsaanslag overdrachtsbelasting is opgelegd en de heffingsrente wordt niet gemitigeerd.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 15/00588
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 12 februari 2015, nummer AWB 14/1414, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
inzake na te noemen naheffingsaanslag overdrachtsbelasting.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is met dagtekening 21 augustus 2013 onder aanslagnummer [aanslagnummer] een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting opgelegd ten bedrage van € 18.240. Tegelijkertijd is, in één geschrift verenigd met de naheffingsaanslag, bij beschikking € 2.369 heffingsrente in rekening gebracht. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak de naheffingsaanslag gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 328. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 497. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 2 september 2016 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [A] , belastingadviseur te [B] , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer [C] en de heer [D] .
Belanghebbende en de Inspecteur hebben te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Aan het einde van de zitting heeft het Hof heeft het onderzoek gesloten.
Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
Op [datum 1] 2008 heeft belanghebbende op een executieveiling een bod uitgebracht op appartementen, gelegen aan de [a-straat] te [E] . Op [datum 2] 2008 is de akte houdende verklaring van betaling van de koopsom van € 304.000, exclusief omzetbelasting, opgemaakt en heeft belanghebbende de eigendom van de appartementen verkregen.
In de in een notariële akte van [datum 3] 2008 opgenomen ‘vaststelling veilingvoorwaarden’ is vermeld:
‘BIJZONDERE VEILINGVOORWAARDEN(…)
4. Belastingen.
Voor zover aan schuldeiseres bekend is terzake van de levering van het registergoed omzetbelasting verschuldigd en zal voor zover mogelijk een beroep worden gedaan op vrijstelling van overdrachtsbelasting.’.
Een vergelijkbare passage is ook opgenomen in de ‘akte houdende verklaring van betaling’ van [datum 2] 2008 waarin belanghebbende als koper staat vermeld.
Belanghebbende heeft in verband met de verkrijging van de appartementen op grond van artikel 12, vierde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (verder: de Wet OB; tekst 2008) in samenhang met artikel 24ba van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 (tekst 2008) € 57.760 als verschuldigde omzetbelasting aangegeven en hetzelfde bedrag als voorbelasting in aftrek gebracht. Belanghebbende heeft ter zake van deze verkrijging geen overdrachtsbelasting voldaan. De Inspecteur heeft vervolgens aan belanghebbende een naheffingsaanslag omzetbelasting over het tweede kwartaal 2008 opgelegd, omdat hij op dat moment in de veronderstelling verkeerde dat de appartementen zouden worden gebruikt voor vrijgestelde (verhuur)prestaties.
De appartementen zijn vervolgens door belanghebbende aan particulieren geleverd:
- Op 4 juli 2008 [a-straat] 19a voor € 130.252,10, exclusief omzetbelasting ad € 24.747,90;
- Op 20 augustus 2008 [a-straat] 21a voor € 125.210,08, exclusief omzetbelasting ad € 23.789,92;
- Op 30 augustus 2008 [a-straat] 21b voor € 133.193,28, exclusief omzetbelasting ad € 25.306,72;
hierna gezamenlijk aan te duiden als ‘de onroerende zaken’.
In de akten van levering zijn de hiervoor vermelde koopsommen vermeerderd met 19% omzetbelasting. Daarbij is een beroep gedaan op vrijstelling van overdrachtsbelasting op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer.
Belanghebbende heeft van de particulieren de koopsommen verhoogd met het bedrag aan omzetbelasting ontvangen. Belanghebbende heeft in haar aangifte omzetbelasting het standpunt ingenomen dat de leveringen van de onroerende zaken op grond van artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet OB zijn vrijgesteld van omzetbelasting. Belanghebbende heeft in verband met deze leveringen geen omzetbelasting voldaan.
De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat de onroerende zaken als nieuw vervaardigde onroerende zaken kwalificeren, waarvan de levering op grond van artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel a, ten eerste, van de Wet OB van rechtswege is belast. De Inspecteur heeft vervolgens aan belanghebbende een naheffingsaanslag omzetbelasting over het derde kwartaal 2008 opgelegd en daarbij de naheffingsaanslag omzetbelasting over het tweede kwartaal 2008 vernietigd. Gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft in zijn uitspraak van 21 juli 2011, 10/00624, ECLI:NL:GHSHE:2011:BT8257, de naheffingsaanslag omzetbelasting over het derde kwartaal 2008 vernietigd. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 15 maart 2013, 11/03987, ECLI:NL:HR:2013:BX6651, het beroep in cassatie ongegrond verklaard.
De Inspecteur heeft naar aanleiding van dit arrest op 23 augustus 2013 de naheffingsaanslag omzetbelasting over het derde kwartaal 2008 administratief vernietigd. Daarbij is tevens tot 23 augustus 2013 invorderingsrente vergoed.
Met dagtekening 6 augustus 2013 heeft de Inspecteur aan belanghebbende aangekondigd dat hij een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting, ter hoogte van € 18.240 zal gaan opleggen. In deze brief staat:
‘Op [datum 2] 2008 heeft [belanghebbende] middels een veiling de onroerende zaken [a-straat] 19-a, 21-a en 21-b [postcode] [E] , verkregen. Deze onroerende zaken zijn door [belanghebbende] enige tijd daarna verkocht en geleverd aan 3 particulieren. Ter zake van deze laatste transacties is door [belanghebbende] omzetbelasting in rekening gebracht. De Belastingdienst heeft daarvoor een naheffingsaanslag opgelegd. Tegen deze naheffingsaanslag heeft [belanghebbende] bezwaar aangetekend.
Nadat de inspecteur het bezwaar had afgewezen heeft [belanghebbende] beroep bij de rechtbank aangetekend. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad op 15 maart 2013 arrest gewezen en [belanghebbende] in het gelijk gesteld. Dit betekent in het kort dat in casu geen sprake is van de levering van nieuw vervaardigde onroerende zaken. De leveringen aan de 3 particulieren zijn dan ook vrijgesteld van omzetbelasting. Dit heeft tot gevolg dat de levering aan [belanghebbende] (middels de veiling) ook is vrijgesteld van omzetbelasting. Ook op dat moment was geen sprake van de levering van nieuw vervaardigde onroerende zaken.
[belanghebbende] heeft bij de verkrijging van de onroerende zaken een beroep gedaan op de vrijstelling van artikel 15, eerste lid, onderdeel a, Wet belastingen rechtsverkeer. Naar nu blijkt is dit beroep op de vrijstelling ten onrechte. Immers, er is geen sprake van een levering als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel a, onder 10, Wet op de omzetbelasting 1968.
Met betrekking tot de verkrijging van de onroerende zaken door [belanghebbende] is derhalve overdrachtsbelasting verschuldigd. Ik zal dan ook een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting, ter hoogte van € 304.000 x 6% = € 18.240, ten name van [belanghebbende] opleggen.’
De naheffingsaanslag overdrachtsbelasting van € 18.240 is vervolgens opgelegd met dagtekening 21 augustus 2013. Daarbij is tegelijkertijd bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht van € 2.369. De heffingsrente is berekend over de periode 1 januari 2009 tot 21 augustus 2013. Bij de naheffingsaanslag is een toelichting gevoegd – in de vorm van een brief van 21 augustus 2013 – die mede verwijst naar de onroerende zaken en de datum van verkrijging van [datum 2] 2008.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft in hoger beroep het antwoord op de volgende vragen
I. Dient de naheffingsaanslag te worden vernietigd in verband met het ontbreken van het tijdvak op de naheffingsaanslag?
II. Zijn de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het vertrouwensbeginsel, geschonden?
III. Dient de in rekening gebrachte heffingsrente te worden gemitigeerd?
Belanghebbende is van mening dat deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt, en hetgeen ter zitting is opgemerkt.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en van de naheffingsaanslag. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.