Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 18-02-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:514, 14/00546
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 18-02-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:514, 14/00546
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 18 februari 2016
- Datum publicatie
- 29 april 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2016:514
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2014:2718, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 14/00546
Inhoudsindicatie
Uitleg van het begrip bouwkosten volgens het normblad NEN 2631, waarin een onderscheid wordt gemaakt in gebouwgebonden voorzieningen en niet-gebouwgebonden inrichtingen ten behoeve van de bedrijfsvoering in de gebouwen en bouwwerken. De onderhavige installaties hebben geen directe gebruiksfunctie met een gebouw of een bouwconstructie, zoals een container of een tank, zodat de kosten van deze installaties niet als bouwkosten in de zin van het normblad NEN 2631 kunnen worden aangemerkt. Nu niet aannemelijk is geworden dat sprake is van een contractuele verplichting om de bedoelde installaties samen met een (omhullend) bouwwerk aan te schaffen, vallen deze tezamen niet onder het begrip bouwkosten. Dat met de installaties de biogasfabriek wordt geëxploiteerd, maakt niet dat de kosten van die installaties tot de bouwkosten moeten worden gerekend. Geen toepassing van de windturbine-uitspraak, ECLI:NL:GHARN:2012:BV9733. Die uitspraak betreft een specifiek geval, waaraan geen algemene regels zijn te ontlenen en de gebouwen en overige bouwconstructies, zoals de containers of de tanks, waarvan in dit geval sprake is, vertonen geen gelijkenis met het bouwwerk van een windturbine. Berekening van de bouwkosten door belanghebbende wordt gevolgd.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerken: 14/00546 en 14/00616
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] , gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
en op het hoger beroep van
het Hoofd afdeling Bouwen, Milieu en Handhaving van de gemeente Reimerswaal,
hierna: de Heffingsambtenaar,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 24 april 2014, nummer AWB 12/7055, in het geding tussen,
belanghebbende,
en
de Heffingsambtenaar,
betreffende na te noemen schriftelijke kennisgeving leges.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is, met dagtekening 19 oktober 2011 onder kenmerk [nummer] , uitgereikt een schriftelijke kennisgeving leges wegens het in behandeling nemen van de aanvraag tot het verkrijgen van een reguliere bouwvergunning voor het bouwen van een biogasinstallatie (bedrijfsgebouwen, opslagtanks, etc.) gelegen aan de [a-straat] 10 te [A] (hierna: de legesaanslag) tot een bedrag van € 364.900 aan bouwleges en een bedrag van, in totaal, € 586,90 aan leges voor advies- en aanvraagkosten, te weten voor advies controle statische berekeningen, voor advies controle bouwfysica berekeningen en voor de aanvraag beoordeling rapport bodem (hierna: leges voor advies- en aanvraagkosten). Na daartegen gemaakt bezwaar is bij uitspraak van 22 oktober 2012 de legesaanslag verminderd tot een bedrag van € 212.628,01 aan bouwleges, onder handhaving van het bedrag aan de leges voor advies- en aanvraagkosten.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 310. Bij uitspraak heeft de Rechtbank het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de legesaanslag verminderd tot een bedrag van € 142.885 aan bouwleges en handhaving van de leges voor advies- en aanvraagkosten, alsmede vergoeding van proceskosten en griffierecht gelast.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof, welk hoger beroep bij het Hof is geregistreerd onder kenmerk 14/00546. Ter zake van dit hoger beroep heeft de griffier van het Hof van belanghebbende een griffierecht geheven van € 493. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
De Heffingsambtenaar heeft eveneens tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof, welk hoger beroep bij het Hof is geregistreerd onder kenmerk 14/00616. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Op verzoek van het Hof heeft de Heffingsambtenaar bij een geschrift, bij het Hof op 16 april 2015 binnengekomen, verstrekt de hierna onder 2.4 vermelde aanvraag, het mandaatbesluit heffings- en invorderingsambtenaar van 3 december 2013 van de gemeente Reimerswaal, een mandaatlijst 2014 van de gemeente Reimerswaal en een advies van 28 mei 2014. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting in beide zaken heeft plaatsgehad op 7 mei 2015 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heren [B] en [C] , directeuren van belanghebbende, alsmede, namens de Heffingsambtenaar, de heren [D] en [E] .
De Heffingsambtenaar heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.
2 Feiten en omstandigheden
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
Verordening
Op 13 juli 2010 is door de raad van de gemeente Reimerswaal (hierna: de gemeente) de tweede wijziging 2010 van de Legesverordening 2010 (hierna: de Verordening) vastgesteld.
In artikel 2 van de Verordening is bepaald dat onder de naam `leges´ rechten worden geheven ter zake van het genot van door het gemeentebestuur verstrekte diensten, genoemd in de Verordening en in de daarbij behorende tarieventabel (hierna: de Tarieventabel). In artikel 3 daarvan is vastgelegd dat belastingplichtig is de aanvrager van de dienst dan wel degene ten behoeve van wie de dienst is verleend. In artikel 5 daarvan is voorts geregeld dat de leges worden geheven naar de maatstaven en tarieven, opgenomen in de Tarieventabel.
In de Tarieventabel betreft titel 2 `Dienstverlening vallend onder fysieke leefomgeving/ omgevingsvergunning´ en hoofdstuk 01 daarvan `Begripsomschrijvingen´, en is in onderdeel 2.1.1 opgenomen hetgeen voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder:
“2.1.1.2 bouwkosten:
de aanneemsom exclusief omzetbelasting, bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, van de Uniforme Administratieve Voorwaarden voor uitvoering van werken 1989 (UAV 1989), voor het uit te voeren werk, of voor zover deze ontbreekt een raming van de bouwkosten, exclusief omzetbelasting, bedoeld in het normblad NEN 2631, uitgave 1979, of zoals dit normblad laatstelijk is vervangen of gewijzigd. (…)
2.1.1.2.1 Indien de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo, kan het college van burgemeester en wethouders de bij de aanvraag opgegeven bouwkosten ambtshalve aanpassen, indien de opgegeven bouwkosten kennelijk niet overeenstemmen met de werkelijke kosten.”
En onder hoofdstuk 03 `Omgevingsvergunning´ van titel 2 van de Tarieventabel is in onderdeel 2.3, voor zover hier van belang, bepaald:
“Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een project: de som van de verschuldigde leges voor de verschillende activiteiten of handelingen waaruit het project geheel of gedeeltelijk bestaat en waarop de aanvraag betrekking heeft en de verschuldigde leges voor de extra toetsen die in verband met de aanvraag moeten worden uitgevoerd, berekend naar de tarieven en overeenkomstig het bepaalde in dit hoofdstuk en hoofdstuk 4 van deze titel. (…)”
En verder is, voor zover van belang, vastgelegd:
“2.3.1 Bouwactiviteiten
2.3.1.1 Indien de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een
bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo,
bedraagt het tarief:
2.3.1.1.1 indien de bouwkosten minder dan € 500.000,-- bedragen: 1,64 %
van de bouwkosten, met een minimum van: € 124,90
2.3.1.1.2 indien de bouwkosten € 500.000,-- of meer bedragen:
€ 8.200,-- vermeerderd met 1,2 %
van de met € 500.000,-- verminderde bouwkosten; (…).”
Voorts is in titel 2 opgenomen, voor zover hier van belang en toepassing, dat het tarief voor de beoordeling van een bodemonderzoek € 125,40 (2.3.16.1.2) bedraagt, het tarief voor de controle van de statische berekeningen € 205,50 (2.3.19) en voor die van de bouwfysische berekeningen € 256,00 (2.3.19).
Feiten
Bij de afdeling Bouwen, Milieu en Handhaving van de gemeente is op 30 september 2010 van belanghebbende ontvangen een aanvraag voor een reguliere bouwvergunning voor het geheel oprichten van bedrijfsruimtes met kantoor- en ontvangstruimte, inclusief alle tanks en dergelijke gelegen aan de [a-straat] 10 te [A] (hierna: de aanvraag).
Bij besluit van 27 april 2011 heeft het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente de vergunning verleend.
In de aanvraag heeft belanghebbende als ‘Aanneemsom of raming van de kosten (exclusief BTW)’ een bedrag van € 7.010.000 opgegeven.
Bij de aanvraag zijn drie tekeningen van de geplande bouwconstructies overgelegd. Deze tekeningen betreffen een plattegrond met aanduidingen van de verschillende gebouwen, loodsen en twintig tanks, alsmede een tekening in kleur van deze bouwconstructies. Tot de stukken behoren bijlagen met uitleg en tekeningen van onder andere een milieuvriendelijke defosfatering, een thermofiele vergisting, een ontzwavelingsunit en GPP-units. Van de GPP-units is daarin opgenomen een dwarsdoorsnede van containers waarin deze werkzaam zijn.
In het rapport van 10 maart 2009 van [F] te [G] aangaande de ‘Haalbaarheidsstudie Groen Gas [A] ’ is een investeringsraming opgenomen. De investeringsraming kent vier onderdelen; biogasreiniging, biogasopwerking, aansluitkosten en overige kosten. Daarin is als kosten voor een biogascentrale, afhankelijk van de leverancier, een bedrag van € 8.289.500 dan wel van € 7.396.000 vermeld. Een van de leveranciers heeft slechts op onderdelen een prijs bepaald en als ‘Totaal’: ‘geen prijs’.
Tot de stukken behoren de gegevens van een tweetal presentaties van belanghebbende met betrekking tot de investeringsbehoefte voor het realiseren van de biogascentrale. Bij de presentatie van 2 november 2010 wordt de totale investering, exclusief de behoefte aan bedrijfskapitaal, geraamd op een totaalbedrag van € 33.550.000, bestaande uit de onderdelen grond ad € 1.575.000, vergistingsinstallatie ad € 14.000.000, zuiveringsinstallatie ad € 8.000.000, biogasopwerking ad € 8.000.000, elektra aansluiting ad € 225.000, aanloopkosten ad € 500.000 en rente ad € 1.250.000. Bij de presentatie van 10 mei 2011 wordt de investeringsbehoefte geraamd op ‘plus minus 30 miljoen euro’.
Bij de legesaanslag is belanghebbende medegedeeld dat de bouwkosten van de biogascentrale ambtshalve zijn vastgesteld op een bedrag van € 30.225.000 en de verschuldigde leges in totaal € 365.486,90 bedragen.
Belanghebbende heeft bij haar bezwaarschrift overgelegd een bouwkostenraming ten behoeve van legeskosten van 14 november 2011 van [H] te [G] (hierna: [H] ). In de [H] is vermeld dat wordt uitgegaan van de norm NEN 2631 en dat, volgens NEN 2631, de bouwkosten alleen de kosten voor de verwezenlijking van gebouwen betreffen en dat de inrichtingskosten buiten de bouwkosten vallen. Verder is voor de bouwkostenraming uitgegaan van een bouwkundig programma van twintig tanks, twee loodsen, een kantoorgebouwtje en een blowergebouw en zijn bedragen exclusief omzetbelasting, naar het gangbare prijspeil van 1 juli 2011, gehanteerd. In de [H] bedragen de bouwkosten € 7.108.066,01, bestaande uit bouwkundige werken ten bedrage van € 1.227.500 en civieltechnische werken ten bedrage van € 5.880.566,01.
In verband met de behandeling van het bezwaar is [J] te [K] verzocht een beoordeling te geven van de hoogte van de legesgrondslag voor een nieuw te ontwikkelen biogascentrale, waarvan de Raming van 31 augustus 2012 (hierna: het [J] -rapport) is opgemaakt. Hierin is vermeld dat de bouwkosten worden berekend volgens de NEN 2631, waarbij als bouwkosten worden aangemerkt ‘alle kosten die voortvloeien t.b.v. de realisering van een bouwproject om deze voor de functie geschikt te maken’. Voorts is opgemerkt dat bij de post bedrijfsinstallaties vermeld in de NEN 2631 verdeeldheid bestaat wanneer sprake is van gebouw gebonden installaties en wanneer van bedrijfsinstallaties. Ter zake van het in de NEN 2631 gemaakte onderscheid tussen bouwkosten en inrichtingskosten is vermeld dat het dan gaat om installaties of inrichtingen die een gebruiker van het gebouw toevoegt om het gebruik aan zijn proces af te stemmen. Hierbij is, zo is in het [J] -rapport opgenomen, het van de wensen van de gebruiker afhankelijk en niet van de gebouwfunctie. Belangrijk wordt in de gegeven beoordeling geacht of het bouwwerk ook kan functioneren zonder de toevoegingen. Volgens het [J] -rapport dienen in dit geval alle installaties te worden meegenomen in de bepaling van de bouwkosten van de biogascentrale. Het [J] -rapport onderscheidt een viertal onderdelen en de totale legesgrondslag is berekend op een bedrag van € 17.535.668 exclusief omzetbelasting en naar het prijspeil van september 2010.
Geconstateerd is dat in het [J] -rapport voor de GPP-installatie een onjuiste uitvoering is gehanteerd. Het [J] -rapport is hierop aangepast (hierna: de [J] -raming) en de [J] -raming omvat vier onderdelen met aan kosten: loodsen en kantoor van € 2.709.177, tanks, loodsen, Bidox, terreininrichting en leidingwerk van € 8.784.793, GPP-units, inclusief CO2-opslag en de onderbouw van € 3.815.518 en blowergebouw inclusief koeltoren van € 214.272.
De aldus in de [J] -raming bijgestelde bouwkosten bedragen, in totaal, € 15.523.760.
Het verschil in bouwkosten tussen de [J] -raming en de [H] (€ 15.523.760 min € 7.108.066,01) bedraagt € 8.415.694 en is te verklaren doordat in de [J] -raming ook de kosten van bepaalde installaties zijn meegenomen en in de [H] niet. In genoemd bedrag van € 8.415.694 zijn begrepen de kosten van de navolgende installaties:
- de bio-ontzwavelingsinstallatie (€ 1 miljoen). Dit is een mengtank, bestaande uit een silo met daaraan verbonden apparaten en buizen waarmee zwavel uit mest kan worden gehaald en zuurstof in de mest komt. De installatie wordt in de stukken aangeduid als Bidox, 6 stuks. De silo heeft een levensduur van ongeveer 30 jaar; de levensduur van de installatie is korter.
- de GPP-unit. Dit is een groengasinstallatie die kan worden geleased. De installatie staat in containers naast de tank en is verbonden met de hoofdtank. Deze installatie wordt gebruikt om CO2 aan mest te onttrekken. Voor het maken van gas uit mest is de GPP-unit niet noodzakelijk, volstaan kan worden met de bio-ontzwavelingsinstallatie. De GPP-unit is wel nodig om de allerschoonste variant van biogas (LNG-gas) te maken. De bouwkosten van het omhulsel van de GPP-unit zijn niet vervat in het hier bedoelde bedrag van € 3.815.518.
- overige installaties (het restbedrag van afgerond € 3.600.176) zoals transport-installaties voor het rondpompen van mest en gas, chemische installaties en regelinstallaties die bijvoorbeeld de temperatuur en het zuurstofgehalte regelen door middel van sensoren.
De biogascentrale is ten tijde van de zitting bij het Hof nog niet gebouwd.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Ter zitting bij het Hof hebben partijen hun geschil beperkt en verklaard dat in geschil is het antwoord op de vraag of de hoogte van de bouwkosten, als grondslag voor de heffing van de leges, juist door de Heffingsambtenaar is bepaald. Dit geschilpunt spitst zich toe op de vraag of tot de bouwkosten moeten worden gerekend de kosten voor de installatietechnische werken, waaronder de bio-ontzwavelingsinstallatie, de GPP-units en de overige installaties.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Tijdens het onderzoek ter zitting hebben zij hun standpunten toegelicht.
Ter zitting heeft belanghebbende haar standpunt, dat de Heffingsambtenaar niet-ontvankelijk zou zijn in diens hoger beroep, ingetrokken. Voorts heeft belanghebbende ter zitting verklaard dat zij haar grieven tegen de leges voor advies- en aanvraagkosten, ten bedrage van totaal € 586,90, intrekt.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak van de Heffingsambtenaar, vermindering van de legesaanslag berekend naar een grondslag van € 7.108.066,01, onder handhaving van het bedrag van € 586,90 aan leges voor advies- en aanvraagkosten en vergoeding van het betaalde griffierecht en de proceskosten. De Heffingsambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de legesaanslag berekend naar een grondslag van € 15.523.760.