Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 24-11-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:5276, 15/00016
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 24-11-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:5276, 15/00016
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 24 november 2016
- Datum publicatie
- 9 maart 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2016:5276
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2014:8688, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:673, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Einduitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2020:1995
- Zaaknummer
- 15/00016
Inhoudsindicatie
Geschil over aftrek licentiebedragen wegens beweerdelijk gebruik softwareprogramma. Licenties betaald aan in het buitenland gevestigde stichting. Nieuw feit. Omkering bewijslast. Hof acht overtuigend bewezen dat verplichting tot betaling licenties reëel is, maar acht de zakelijkheid van de hoogte van de licentiebedragen niet overtuigend bewezen. Omdat de verplichting tot licentiebetaling reëel is, acht het Hof het integraal schrappen van de aftrek van licentiebetalingen door de inspecteur onredelijk. Het Hof stelt een redelijke schatting van de aftrek vast. Voorts oordeelt het Hof dat de inspecteur met toepassing van de foutenleer de in het verleden ten onrechte afgetrokken licentiebedragen mag corrigeren.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 15/00016 en 15/00191
Uitspraak op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
en het hoger beroep van
[belanghebbende] BV.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 19 december 2014, nummer AWB 13/7401, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de Inspecteur
betreffende de hierna te noemen navorderingsaanslag en beschikking inzake heffingsrente.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is met dagtekening 29 december 2012 onder aanslagnummer [aanslagnummer] over het jaar 2007 een navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting (hierna: de navorderingsaanslag) opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 1.982.557, alsmede bij beschikking een bedrag aan heffingsrente van € 91.690. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur, bij in één geschrift vervatte uitspraken, de navorderingsaanslag en de beschikking inzake heffingsrente gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 318. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en heeft de navorderingsaanslag verminderd naar een aanslag berekend naar een belastbaar bedrag van € 848.391, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 487 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 318 aan haar vergoedt.
De Inspecteur heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het Hof. Dit hoger beroep is bij het Hof geregistreerd onder het kenmerk 15/00016. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft eveneens hoger beroep ingesteld bij het Hof. Dit hoger beroep is bij het Hof geregistreerd onder het kenmerk 15/00191. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 497.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht heeft belanghebbende vóór de zitting van 26 mei 2016 nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
De zitting heeft plaatsgehad op 26 mei 2016 te ’s-Hertogenbosch (hierna: de zitting van 26 mei 2016).
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [A] (hierna: [A] ), bestuurder van belanghebbende, en de gemachtigde van belanghebbende, mevrouw [B] , advocaat te [plaats] , alsmede, namens de Inspecteur, de heren [C] en [D] .
De Inspecteur heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Van de zitting van 26 mei 2016 is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting van 26 mei 2016 het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat, teneinde de heer [E] (hierna: [E] ), overeenkomstig het getuigenaanbod van belanghebbende, te horen als getuige. Het Hof heeft [E] opgeroepen om op 13 oktober 2016 te ’s-Hertogenbosch te verschijnen om gehoord te worden als getuige.
De nadere zitting heeft plaatsgehad op 13 oktober 2016. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord als gemachtigde van belanghebbende, mevrouw [B] voornoemd, alsmede, namens de Inspecteur, de heer [C] voornoemd en de heer [F] .
Tijdens het onderzoek ter zitting van 13 oktober 2016 is [E] als getuige gehoord. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld vragen aan de getuige te stellen en op de door hem afgelegde verklaring te reageren.
De door [E] afgelegde verklaring is onverwijld door de griffier op schrift gesteld en voorgelezen. De op schrift gestelde verklaring is door [E] gelezen en ondertekend. Het proces-verbaal van deze getuigenverklaring is gehecht aan het proces-verbaal van het onderzoek ter zitting van 13 oktober 2016.
Aan het einde van het onderzoek ter zitting van 13 oktober 2016 heeft het Hof het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding, het verhandelde tijdens het onderzoek ter zitting van 26 mei 2016 en het verhandelde tijdens het onderzoek ter zitting van 13 oktober 2016 zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
Belanghebbende was voorheen genaamd [bedrijf 1] B.V. Bij statutenwijziging van 23 mei 2000 heeft zij haar huidige naam verkregen. Blijkens die statutenwijziging is haar doel “het ontwikkelen van software, het leveren van hard- en software, het ontwikkelen van internetactiviteiten en het aanleggen en beheren van netwerken, alsmede het adviseren daaromtrent en voorts het geven van opleidingen op vorenstaande gebieden (…)”. Belanghebbende exploiteert het softwareprogramma [software 1] (voorheen geheten: [software 2] (1)) (hierna: [software 1] ). [software 1] is een “web based” softwareprogramma, dat multifunctioneel en modulair is opgezet en wordt aangeboden voor elk type organisatie. Het biedt ondersteuning op het gebied van relatiebeheer, logistiek, projectplanning, personeel & organisatie, websitebeheer en winkelautomatisering. Door middel van pakketten/modules kan het programma worden aangepast aan de specifieke wensen van klanten.
De aandelen in belanghebbende werden voorheen gehouden door [bedrijf 2] B.V., welke vennootschap op 12 december 2001 de aandelen in belanghebbende heeft overgedragen aan [bedrijf 3] B.V. tegen betaling van een koopsom van fl. 10.000. Alle aandelen in [bedrijf 3] B.V. worden gehouden door [A] . In de akte van deze aandelenoverdracht is opgenomen dat [A] , met ingang van het tijdstip volgend op het passeren van die akte, de functie van enig directeur van belanghebbende zal overnemen van [E] , een oom van [A] . [A] was vanaf 1 juni 2000 in loondienst werkzaam bij belanghebbende. In die, aan 12 december 2001 voorafgaande, periode was [E] de enig directeur van belanghebbende.
Tot de gedingstukken behoort een niet-ondertekende overeenkomst van [datum] 1995, volgens welk stuk [bedrijf 4] B.V., vertegenwoordigd door haar directeur [bedrijf 5] B.V. in de persoon van [G] , de voorloper van [software 1] heeft verkocht aan [bedrijf 2] B.V. In het desbetreffende stuk is, voor zover in hoger beroep relevant, het volgende opgenomen:
“(…) in aanmerking nemende dat:
[bedrijf 4] eigenaar is van een softwarepakket genaamd “ [software 2] ”, waarvan de bronkode elektronisch is geregistreerd op een tape, gewaarmerkt met een etiket met het opschrift [naam 1] .
[bedrijf 4] afstand wil doen van de volledige (intellectuele) eigendom van genoemd pakket inklusief alle bijbehorende relevante dokumentatie en deze over wil dragen;
[bedrijf 2] genoemd pakket in eigendom wenst te verkrijgen,
zijn als volgt overeengekomen:
1. [bedrijf 4] levert op heden het volledige (intellectuele) eigendom van genoemd softwarepakket aan [bedrijf 2] .
2. [bedrijf 2] aanvaardt op heden van [bedrijf 4] de volledige (intellectuele) eigendom.
3. [bedrijf 4] garandeert [bedrijf 2] , dat zij beschikt over de volledige (intellectuele) eigendom en gerechtigd is deze over te dragen.
4. [bedrijf 2] betaalt aan [bedrijf 4] een vergoeding van ƒ. 15.000,= te verhogen met de wettelijke omzetbelasting voor de overdracht van de volledige (intellectuele) eigendom van voornoemd pakket.
5. [bedrijf 2] verklaart op heden van [bedrijf 4] te hebben ontvangen de tape als boven vermeld gewaarmerkt met het opschrift [naam 1] .”
Tot de gedingstukken behoort een brief van [A] aan [E] met dagtekening 31 december 2001, waarin het volgende is vermeld:
“N.a.v. ons gesprek bevestigen wij hierbij dat de rechten van het softwareprogramma “ [software 1] ” in handen van jou blijft.
Bij verkoop van de rechten van het softwareprogramma “ [software 1] ” heeft [A] het eerste recht van koop.
Wegens een opstartfase van 5 jaar bedraagt de licentievergoeding eerst 30% van de totale omzet van de vaste contracten en daarna 50%.
Met terugwerkende kracht mag de licentievergoeding van de eerste vijf jaar gecorrigeerd worden naar 50%.
Tevens is er besloten soepel om te gaan met de betalingen van de licentievergoeding vanwege de opstartfase.
Er hoeft geen rente te worden betaald over de nog te betalen licentievergoeding.”
Tot de gedingstukken behoort een afschrift van een faxbericht van 1 april 2012 van [E] , waarin het volgende is vermeld:
“De afspraken welke wij gemaakt hebben in december 2001 i.v.m. de overname van [belanghebbende] door jou en welke wij samen verwoord hebben in de brief van 31 december 2001 (zie bijlage) zijn door jou tot nu toe keurig en correct na gekomen. Voor de toekomst hoop ik dat je dit blijft doen.”
Bij brief met dagtekening 5 januari 2007 heeft [E] [A] op de hoogte gesteld van zijn voornemen om de intellectuele eigendom van [software 1] , om niet, over te dragen aan een op te richten stichting die de naam [de stichting] zal krijgen. In deze brief heeft [E] , voor zover in hoger beroep relevant, het volgende opgemerkt:
“(…) De [de stichting] is nu nog in oprichting, maar zal beheerd gaan worden door [bedrijf 6] te Curaçao. (…) [bedrijf 6] heeft een kopie van onze licentie overeenkomst gekregen, zij zullen ook uitvoering geven aan de afspraken in deze licentie overeenkomst en de licentie vergoedingen gaan innen. (…) Nadat alles definitief is, kan, mag en zal ik mij niet meer met deze licentie bemoeien en ook niet met afspraken in de licentie overeenkomst, ook niet met [de stichting] .”
Belanghebbende heeft op 18 mei 2007 een bedrag van € 230.000 overgeboekt naar een bankrekening die op naam staat van [E] en/of mevrouw [echtgenote] , de echtgenote van [E] (hierna: de bankrekening van [E] ). Bij deze overboeking is de volgende omschrijving vermeld:
“ovb naar dhr. [E] cnfafspraak”.
[E] heeft op 23 mei 2007 een bedrag van $ 303.000 verworven tegen een valutakoers van 1,3439. Dientengevolge is een bedrag van € 225.463,20 van de bankrekening van [E] afgeschreven. Bovendien is ter zake van deze transactie een transferprovisie van € 37,50 en een spoedtoeslag van € 25 afgeschreven van deze rekening. Op 23 mei 2007 heeft [E] een bedrag van € 4.474,30 overgemaakt naar de rekening van belanghebbende. Bij deze overboeking is de volgende omschrijving vermeld:
“overschot van [naam 2]”.
Op 23 oktober 2007 is vanaf een bankrekening die mede op naam van [E] staat een bedrag van $ 378.750 op een bankrekening die op naam van [bedrijf 7] B.V. (hierna: [bedrijf 7] ) staat gestort. Bij deze overboeking is de volgende omschrijving vermeld:
“4 x [A] + 1 x [H] ”.
Op 15 oktober 2007 is Stichting [de stichting] (hierna: de Stichting), gevestigd te Curaçao, opgericht door [I] N.V., eveneens gevestigd te Curaçao. Voor zover in hoger beroep relevant is in de akte van oprichting van de Stichting het volgende opgenomen:
“ (…) Artikel 2
1. Het doel van de [de stichting] is het doen van uitkeringen uit haar vermogen aan zodanige instellingen en personen als het bestuur zal bepalen en het verschaffen van financiële bijstand aan die instellingen en personen door middel van leningen, het stellen van zekerheid, lijfrente-overeenkomsten en daarmee vergelijkbare regelingen.
2. De [de stichting] zal zich tevens bezighouden met het aangaan van lijfrentecontracten casu quo contracten ter voorziening in het toekomstige levensonderhoud van de contractant en/of zijn naaste familieleden.
(…)
Artikel 3
1. De [de stichting] tracht haar doel te bereiken door het verkrijgen, bezitten en beheren van haar vermogen.
2. De [de stichting] is gerechtigd om haar vermogen te beleggen in effecten, waaronder begrepen aandelen, andere bewijzen van deelgerechtigdheid en obligaties, despositobewijzen, alsmede rentedragende vorderingen hoe ook genaamd, alsmede in alle andere lichamelijke of onlichamelijke, roerende of onroerende zaken.
3. De [de stichting] is voorts gerechtigd om vermogensbestanddelen van de [de stichting] geheel of gedeeltelijk om niet, al dan niet fiduciair, over te dragen in beheer en bezit aan één of meer trusts of trustees of vertrouwenspersonen, die in welk land dan ook gevestigd kunnen zijn, en die bedoelde vermogensbestanddelen houden ten behoeve van de [de stichting] , en/of haar crediteuren, de persoon of personen met oprichtingsbevoegdheden of andere door het bestuur aangewezen personen, een en ander overeenkomstig de bepalingen krachtens welke zodanige trustverhouding of fiduciaire eigendom is aangegaan.
(…)
Artikel 9
1. De voorzitter of de enige bestuurder vertegenwoordigt de [de stichting] overeenkomstig de besluiten van het bestuur, zulks met inachtneming van het bepaalde in lid 3 van dit artikel, ook ingeval van tegenstrijdig belang tussen de [de stichting] en een of meer bestuurders, hetzij in privé, hetzij qualitate qua. Onverminderd het bepaalde in de voorgaande volzin, is de raad van toezicht echter steeds bevoegd om, in geval van tegenstrijdig belang tussen de [de stichting] en een bestuurder, incidenteel of voor een bepaalde periode één of meer personen als bijzonder vertegenwoordiger van de [de stichting] aan te wijzen.
(…)
3. Het bestuur heeft de goedkeuring van de raad van toezicht nodig voor het aangaan van de navolgende handelingen:
a. het wijzigen van de statuten van de [de stichting] , het omzetten van de [de stichting] in een andere rechtsvorm of buitenlandse rechtspersoon, het aangaan van een fusie met een andere rechtspersoon, het splitsen van de [de stichting] , het verplaatsen van de zetel van de [de stichting] , dan wel het overgaan tot ontbinding van de [de stichting] ;
b. het doen van uitkeringen of van formele of materiële schenkingen, het verstrekken van leningen en het verlenen van financiële bijstand aan begunstigden.
(…)
Artikel 10
1. De bevoegdheden van de Oprichter zijn persoonlijk en kunnen niet worden uitgeoefend door een ander persoon, en gaan niet over op zijn erfgenamen. De bevoegdheden van de Oprichter worden gedurende diens faillissement opgeschort. Indien de bevoegdheden van de Oprichter tijdelijk niet kunnen worden uitgeoefend, dan worden deze bevoegdheden feitelijk uitgeoefend door het bestuur. Indien de bevoegdheden van de Oprichter mochten eindigen, dan gaan deze bevoegdheden over op het bestuur.
2. De Oprichter kan echter zijn bevoegdheden overdragen aan een ander natuurlijk persoon of een rechtspersoon, die vanaf de datum waarop de overdracht aan het bestuur bekend wordt gemaakt, de plaats en positie zal innemen van de oorspronkelijke Oprichter, met inbegrip van de bevoegdheid om een volgende natuurlijk persoon of rechtspersoon als Oprichter in de plaats te stellen.
Een overdracht als in het voorgaande lid bedoeld kan afhankelijk worden gesteld van de vervulling van de voorwaarde dat de bevoegdheden wederom zullen toekomen aan de overdrager bij het zich voordoen van bepaalde gebeurtenissen of het verstrijken van een bepaalde tijdsduur (…).”
Op naam van de Stichting heeft een inschrijving plaatsgevonden op participaties in het [J] . Op het desbetreffende inschrijfformulier is het mobiele telefoonnummer van [A] vermeld. Voorts is, voor zover in hoger beroep relevant, het volgende vermeld op het inschrijfformulier:
“Rechtspersoon: [de stichting]
Vestigingsplaats: Curacao
Statutair: Curacao
Feitelijk: [adres] CURACAO
Inschrijvingsnummer Handelsregister: [nummer]
Naam van degene(n) die bevoegd is (zijn) de vennootschap te vertegenwoordigen***:
[I] N.V.
(…)
Verklaart hierbij op eigen naam en voor eigen rekening en risico in te schrijven**** op de voorwaarden van het prospectus van [J] . voor:
…………4………… (aantal) x USD 75.000 = USD …300.000………………
in de plaatsing van de participaties in de Limited Partnership:
[J] .
Ondergetekende verbindt zich bij deze, na schriftelijk bericht van toewijzing van de inschrijving door [bedrijf 7] uiterlijk woensdag 23 mei 2007 een bedrag van:
…………4…. x USD 75.000 = USD 300.000………………………….. te verhogen met 2% plaatsingskosten, te hebben gestort op USD-rekeningnummer [rekeningnummer] , SWIFT/BIC code [rekeningnummer] bij ABN AMRO Bank te Amsterdam onder vermelding van [J] . en de naam van de rechtspersoon. ”
Op 17 oktober 2007 zijn [E] en zijn dochter [dochter] (hierna: de dochter) als leden van de raad van toezicht van de Stichting benoemd. De heer [K] (hierna: [K] ) is de “Managing Director” van de [I] N.V.
Op 28 februari 2011 heeft [E] een “Declaration of beneficial ownership” ondertekend, waarin, voor zover in hoger beroep relevant, het volgende is opgenomen:
“Declares
- that he/she is the ultimate beneficial owner of the assets of the following company (hereinafter the “Company”):
Name: [de stichting] ”.
Op 16 januari 2012 is een “Declaration of beneficial ownership” opgesteld, waarin, voor zover in hoger beroep relevant, het volgende is opgenomen:
“The undersigned
Last name: [E]
First name: [E]
(…)
Declares
- that he/she is the sole Ultimate Beneficial Owner* of the following company (hereinafter the “Company”):
Name: Stichting [de stichting]
* (…) With respect to a foundation, trust or similar entity Ultimate Beneficial Owner means a beneficiary of 25% or more of the assets of the entity or a person who controls 25% or more of the assets of the entity.”
Deze verklaring is niet door [E] ondertekend.
In een op 4 juli 2012 door [K] en mevrouw [L] ondertekende “Declaration of ownership” is, voor zover in hoger beroep relevant, het volgende opgenomen:
“ Mr. [E] and Mrs. [de vrouw]
are the beneficiaries of the aforementioned Foundation.”
Door de Stichting zijn de volgende licentievergoedingen aan belanghebbende gefactureerd:
Periode |
Factuurdatum |
Omzet abonnementen |
Percentage |
Licentievergoeding |
t/m 2003 |
31 dec 2007 |
€ 780.000 |
30 % |
€ 234.000 |
2004 |
31 dec 2007 |
€ 620.000 |
30 % |
€ 186.000 |
2005 |
31 dec 2007 |
€ 718.475 |
30 % |
€ 215.543 |
2006 |
31 dec 2007 |
€ 997.246 |
50 % |
€ 498.623 |
2007 |
27 mei 2008 |
€ 1.516.503 |
50 % |
€ 758.251,50 |
Totaal t/m 2007 |
€ 1.892.417,50 |
De eerste betalingen van deze facturen vonden plaats in 2008. Vanaf het moment dat belanghebbende de licentievergoedingen verschuldigd werd tot het moment van voldoening van de desbetreffende facturen, heeft belanghebbende haar betalingsverplichting op de balans opgenomen onder de post “schulden aan leveranciers en handelscredieten” of de post “overlopende passiva”.
[A] heeft op 19 december 2007, namens belanghebbende, een herenhorloge van het merk Cartier (hierna: Cartier-horloge) gekocht bij [M] B.V. te [plaats] voor een bedrag van € 12.750. Ter zake van deze aankoop zijn met dagtekening 19 december 2007 drie facturen opgemaakt. Op de eerste factuur is de aankoop omschreven als “Cartier herenhorloge, TANK US XL CHRONO PG”. De tweede factuur betreft een creditfactuur met dezelfde omschrijving. De derde factuur betreft een factuur met de omschrijving “relatie geschenk”, waarop eveneens een bedrag van € 12.750 vermeld staat. Het Cartier-horloge is door [A] in de kluis van belanghebbende bewaard. Belanghebbende heeft de omzetbelasting die drukt op dit horloge (19/119 * € 12.750) als voorbelasting in mindering gebracht op de af te dragen omzetbelasting. Belanghebbende heeft het aankoopbedrag exclusief omzetbelasting van € 10.714 (€ 12.750 – (19/119 * € 12.750)) als relatiegeschenk in mindering gebracht op haar winst.
Belanghebbende heeft aangifte vennootschapsbelasting gedaan voor het jaar 2007 naar een belastbaar bedrag van € 79.426. Conform de door belanghebbende ingediende aangifte is aan belanghebbende met dagtekening 20 juni 2009 de aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2007 opgelegd ten bedrage van € 18.178. Tijdens een bij belanghebbende uitgevoerd boekonderzoek voor de loonheffing over de periode 2008 tot en met 2010 zijn facturen van de Stichting aangetroffen die gericht zijn aan belanghebbende en betrekking hebben op licentiebetalingen. Naar aanleiding van deze bevinding is op 19 januari 2012 een boekenonderzoek voor de vennootschapsbelasting bij belanghebbende aangekondigd over de periode 2007 tot en met 2010. Laatstgenoemd boekenonderzoek heeft geleid tot de navorderingsaanslag naar een belastbaar bedrag van € 1.982.557. Dit bedrag bestaat uit het door belanghebbende aangegeven belastbare bedrag van € 79.426, een correctie van € 1.892.417 ter zake van de in 2.16 vermelde licentievergoedingen en een correctie van € 10.714 ter zake van de aanschaf van het Cartier-horloge (2.18).
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
In geschil is het antwoord op de vraag of de navorderingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.
Het geschil spitst zich toe op de volgende vragen:
1. Ligt een nieuw feit ten grondslag aan de onderhavige navorderingsaanslag? Zo nee, is de belanghebbende te kwader trouw?
2. Heeft belanghebbende de vereiste aangifte gedaan?
3. Heeft belanghebbende doen blijken dat en in hoeverre de navorderingsaanslag tot een te hoog bedrag is opgelegd?
Belanghebbende is van mening dat onder 3.1. opgenomen vraag ontkennend dient te worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting van 26 mei 2016 en het proces-verbaal van de zitting van 13 oktober 2016.
Belanghebbende concludeert tot vermindering van de navorderingsaanslag naar een navorderingsaanslag die berekend is naar een belastbaar bedrag van € 90.140 en dienovereenkomstige vermindering van de beschikking inzake heffingsrente.
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot ongegrondverklaring van het tegen de uitspraken op bezwaar gerichte beroep.