Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 19-12-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:8688, AWB - 13 _ 7401
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 19-12-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:8688, AWB - 13 _ 7401
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 19 december 2014
- Datum publicatie
- 16 januari 2015
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2014:8688
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2016:5276, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Herziening: ECLI:NL:HR:2018:814, Afwijzing
- Zaaknummer
- AWB - 13 _ 7401
Inhoudsindicatie
De rechtbank is van oordeel dat de tussen de dga van belanghebbende en diens oom gesloten overeenkomst civielrechtelijk kan worden aangemerkt als een licentieovereenkomst. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat de vergoedingen voor de licentie een zakelijk karakter hebben. De uitgaven door de dga met betrekking tot een Cartierhorloge betreffen uitgaven die voorzien in de persoonlijke behoefte van de dga, die belanghebbende niet in aftrek kan brengen. Verder oordeelt de rechtbank dat sprake is van een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt. Navordering is echter slechts mogelijk voor zover de winstcorrectie betrekking heeft op het jaar van navordering. De navorderingsaanslag is derhalve verminderd.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummer AWB 13/7401
uitspraak van 19 december 2014
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] BV, gevestigd te [plaats X],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2007 met dagtekening 29 december 2012 een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting (aanslagnummer [aanslagnummer].V.77.0112) opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 1.982.557. Daarbij is heffingsrente in rekening gebracht van € 91.690.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 20 november 2013 de navorderingsaanslag gehandhaafd.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 24 december 2013, ontvangen bij de rechtbank op 27 december 2013, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 318.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2014 te Eindhoven.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende in de persoon van haar bestuurder [DGA], vergezeld van de gemachtigde [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Eindhoven, en namens de inspecteur, [verweerder].
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Directeur-grootaandeelhouder van belanghebbende is [DGA] (hierna: [DGA]). De aandelen van belanghebbende zijn op 12 december 2001 voor ƒ 10.000 door [A BV] (hierna: [A BV]) van [B] (hierna: [B]) gekocht. [B] is de oom van [DGA]. [DGA] bezit alle aandelen in [A BV].
Belanghebbende verhuurt aan haar klanten de applicatie [software]. Rechthebbende van [software] is [B]. Bij de aandelenoverdracht van belanghebbende zijn de rechten op de [software] niet overgegaan naar belanghebbende, [A BV] of [DGA].
Tussen [B] en [DGA] zijn afspraken gemaakt over de voorwaarden waaronder [software] binnen belanghebbende mag worden gebruikt en ingezet voor de klanten van belanghebbende. Deze afspraken zijn door [DGA] bij brief van 31 december 2001 schriftelijk aan [B] bevestigd. In deze brief is het volgende opgenomen:
“N.a.v. ons gesprek bevestigen wij hierbij dat de rechten van het softwareprogramma ‘[software]’ in handen van jou blijft. Bij verkoop van de rechten van het softwareprogramma ‘[software]’ heeft [DGA] het eerste recht van koop.
Wegens een opstartfase van 5 jaar bedraagt de licentievergoeding eerst 30% van de totale omzet van de vaste contracten en daarna 50%. Met terugwerkende kracht mag de licentievergoeding van de eerste vijf jaar gecorrigeerd worden naar 50%.
Tevens is er besloten om soepel om te gaan met de betalingen van de licentievergoeding vanwege de opstartfase. Er hoeft geen rente te worden betaald over de nog te betalen licentievergoeding.
Tot nadere toelichtingen zijn wij gaarne bereid.”
Bij fax van 1 april 2012 heeft [B] aan [DGA] het volgende meegedeeld:
“Beste [DGA],
De afspraken welke wij gemaakt hebben in december 2001 i.v.m. de overname van [belanghebbende] door jou en welke wij samen verwoord hebben in de brief van 31 december 2001 (zie bijlage) zijn door jou tot nu toe keurig en correct na gekomen. Voor de toekomst hoop ik dat je dit blijft doen.
Met vriendelijke groeten.”.
De licentievergoedingen over de jaren 2000 tot 2011 zijn door de [Stichting] (hierna: [Stichting]) gevestigd te Curaçao aan belanghebbende in rekening gebracht en bedragen:
Periode |
Factuurdatum |
Omzet abonnementen |
Percentage |
Licentievergoeding |
2000-2003 |
31 dec 2007 |
€ 780.000 |
30% |
€ 234.000 |
2004 |
31 dec 2007 |
€ 620.000 |
30% |
€ 186.000 |
2005 |
31 dec 2007 |
€ 718.475 |
30% |
€ 215.543 |
2006 |
31 dec 2007 |
€ 997.246 |
50% |
€ 498.623 |
2007 |
27 mei 2008 |
€ 1.516.503 |
50% |
€ 758.251 |
Totaal t/m 2007 |
€ 1.892.417 |
|||
2008 |
25 juni 2009 |
€ 1.466.000 |
50% |
€ 733.000 |
2009 |
1 sept 2010 |
€ 1.020.000 |
50% |
€ 510.000 |
2010 |
31 dec 2010 |
€ 983.000 |
50% |
€ 491.500 |
2011 |
- |
€ 1.154.629 |
50% |
€ 577.315 |
Totaal |
€ 4.204.232 |
De jaarlijkse bedragen zijn jaarlijks onder de noemer “algemene kosten” ten laste van de winst gebracht. Op de balans komen de bedragen tot 2007 als schuld voor onder de noemer “schulden aan leveranciers en handelscrediteuren”. De bijdrage die betrekking heeft op 2007 is deels in 2007 betaald (€ 225.526) en voor het overige geboekt onder de noemer “overlopende passiva”.
De totale omzet, winst en vergoeding van [DGA] kennen in de jaren 2005 tot en met 2010 het volgende verloop:
Totale omzet |
Aangegeven winst |
Bruto loon [DGA] |
€ 759.147 |
€ 5.280-/- |
- |
€ 1.365.879 |
€ 27.457 |
€ 31.911 |
€ 1.620.229 |
€ 79.293 |
€ 34.839 |
€ 1.461.521 |
€ 11.817 |
€ 38.296 |
€ 1.143.105 |
€ 19.515 |
€ 38.401 |
€ 1.123.225 |
€ 5.436 |
€ 39.738 |
[Stichting] is opgericht op 7 oktober 2007 en de heer en mevrouw [B] zijn de beneficial owners van deze stichting. De door de stichting ontvangen licentievergoedingen zijn via de bankrekeningen van de stichting bij ING Luxemburg SA in Luxemburg terecht gekomen. [DGA], [A BV] noch belanghebbende hebben bij de ING Luxemburg SA bankrekeningen lopen.
[DGA] heeft op naam van belanghebbende op 12 december 2001 een Cartier herenhorloge ter waarde van € 12.750 gekocht bij [C BV] (hierna: [C BV]). Ter zake van die aankoop zijn met dagtekening 19 december 2007 drie facturen opgemaakt. De eerste factuur betreft een factuur met als omschrijving “Cartierherenhorloge”, de tweede factuur betreft een creditfactuur en de derde factuur betreft een factuur met als omschrijving “relatiegeschenk”. Met dagtekening 16 mei 2012 is een derdenonderzoek aangekondigd bij [C BV]. Het horloge is door [DGA] in de kluis van belanghebbende bewaard en is door hem bij zakelijke aangelegenheden gedragen.
Belanghebbende heeft op 28 mei 2008 aangifte vennootschapsbelasting gedaan naar een belastbaar bedrag van € 79.426. Met dagtekening 20 juni 2009 is de aanslag opgelegd conform de ingediende aangifte. Op 20 september 2011 heeft bij belanghebbende een boekenonderzoek plaatsgevonden betreffende de loonheffing over de jaren 2008 tot en met 2010. Tijdens dit onderzoek zijn bij belanghebbende facturen aangetroffen inzake licentievergoedingen op naam van [Stichting]. Naar aanleiding daarvan is bij belanghebbende op 19 januari 2012 een boekenonderzoek aangekondigd betreffende de vennootschapsbelasting over de jaren 2007 tot en met 2010. Dit heeft tot een correctie geleid, welke bij brief van 28 november 2012 is aangekondigd. Deze correctie, van in totaal € 1.982.557, heeft mede betrekking op de licentievergoeding (€ 1.892.417) en op het relatiegeschenk, het Cartier horloge (€ 10.714).
3. Geschil
In geschil is het antwoord op de vraag of de navorderingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de volgende vragen:
1. Is er sprake van een nieuw feit dan wel kwade trouw op grond waarvan navordering is gerechtvaardigd?
2. Is de correctie omtrent de licentievergoedingen terecht en naar een juist bedrag? Deze vraag spitst zich toe op de vragen of er sprake is van een reële verplichting tot het betalen van die vergoedingen en zo ja, of die vergoedingen een zakelijke uitgave zijn.
3. Is de aankoop van het Cartierhorloge een zakelijke uitgave?
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en het verhandelde ter zitting.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de navorderingsaanslag. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4 Beoordeling van het geschil
De rechtbank zal eerst beoordelen of de correcties terecht zijn en daarna beoordelen in hoeverre daarvoor sprake is van een zogenaamd nieuw feit dan wel kwader trouw.
Licentiekosten
Naar het oordeel van de rechtbank kan hetgeen in de brief van 31 december 2001 is beschreven civielrechtelijk worden aangemerkt als een licentieovereenkomst, nu een dergelijke overeenkomst niet aan enige vorm is gebonden. [B] heeft die inhoud en de daaruit voortvloeiende verplichtingen bevestigd. Er heeft daadwerkelijk een betaling plaatsgehad waarbij niet in geschil is dat het betaalde bedrag buiten belanghebbendes beschikkingsmacht is geraakt. Bovendien acht de rechtbank in deze samenhang van belang dat de aandelen in belanghebbende voor een bedrag van ƒ 10.000 zijn verkregen. Op grond van deze feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang beschouwd is de rechtbank van oordeel dat de licentieovereenkomst als een reële overeenkomst tussen partijen moet worden aangemerkt. De betalingsverplichtingen zoals die in de balans zijn opgenomen zijn dan reële verplichtingen.
De rechtbank stelt voorop dat in een dergelijk geval op belanghebbende de last rust om aannemelijk te maken dat de licentieovereenkomst en de vergoedingen voor die licentie een zakelijk karakter hebben indien deze die vergoedingen als aftrekbare kosten ten laste van de winst wil brengen (vergelijk Hoge Raad 21 september 1994, nr. 29 356, ECLI:NL:HR:1994:AA2964).
Ten aanzien van hetgeen [B] en [DGA] zijn overeengekomen is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is dat een willekeurige derde een dergelijke overeenkomst zou sluiten. De rechtbank neemt daarbij het volgende in overweging. Er wordt een hoog percentage berekend van de omzet als licentievergoeding, waarbij geen acht wordt geslagen op de kosten, waaronder de salariskosten van [DGA], hetgeen resulteert in een salaris voor [DGA] en een winst zoals weergegeven in 2.6. Bovendien blijkt volgens de administratie dat de omzet van belanghebbende nagenoeg geheel wordt behaald met [software]. Daartegenover staat een prestatie die in de overeenkomst nauwelijks is omschreven en waarvan ook na de toelichting in de stukken en ter zitting onduidelijk is gebleven wat die tegenprestatie nu daadwerkelijk is. Voorts is van belang dat volgens de overeenkomst de licentievergoeding van de eerste vijf jaar met terugwerkende kracht verhoogd mag worden van 30% naar 50%, waarbij geen voorwaarden zijn gesteld waaronder de verhoging mag plaatsvinden. Daarnaast is de overeenkomst oneindig. Gelet op deze feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang beschouwd is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een onzakelijke uitgave. De inspecteur heeft de belastbare winst op dit punt daarom terecht gecorrigeerd.
Cartierhorloge
[DGA] heeft verklaard dat hij het horloge op zakelijke gronden heeft gekocht met de bedoeling om het als geschenk aan [B] te geven voor het mogelijk maken van de exploitatie van [software]. Doordat de relatie tussen [DGA] en [B] verharde, is het overhandigen van het horloge in de verdrukking gekomen en heeft hij het horloge tijdens zakelijke aangelegenheden zelf gedragen. De rechtbank laat in het midden of ten tijde van de aankoop sprake was van een zakelijk karakter. Van belang acht de rechtbank het feit dat [DGA] het horloge niet aan [B] heeft gegeven, maar het zelf heeft gedragen. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat enig bedrijfsbelang is gediend met de aanschaf van het horloge en het dragen daarvan door de directeur. De rechtbank is van oordeel dat met deze uitgave wordt voorzien in de persoonlijke behoefte van [DGA], zijnde de aandeelhouder, die niet voor aftrek bij belanghebbende in aanmerking komt.
Nieuw feit
Indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld, kan de inspecteur de te weinig geheven belasting navorderen. Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de AWR kan een feit dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin belanghebbende ter zake van dit feit te kwader trouw is. De bewijslast dat sprake is van een nieuw feit of te kwade trouw rust op de inspecteur.
In de regel mag de inspecteur uitgaan van de juistheid van de gegevens die belanghebbende in haar aangifte heeft verstrekt. Tot nader onderzoek is hij in beginsel niet gehouden. Wel is hij tot nader onderzoek gehouden indien hij, na met een normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangifte, aan de juistheid van enig daarin opgenomen gegeven in redelijkheid behoort te twijfelen (Hoge Raad 9 januari 2009, nr. 07/10292, BNB 2009/64). Voor twijfel is geen aanleiding indien de niet onwaarschijnlijke mogelijkheid bestaat dat de in de aangifte opgenomen gegevens juist zijn. (vgl. HR 31 mei 2013, nrs. 11/03452 en 11/03456, ECLI:NL:HR:2013:BX7184).
De licentievergoedingen zijn in de aangiften vennootschapsbelasting gedeeltelijk opgenomen onder de post schulden aan leveranciers en gedeeltelijk onder de post overlopende passiva. De werkelijke hoedanigheid van deze bedragen, namelijk dat het licentievergoedingen zijn, is daar niet uit op te maken. Dit is eerst bij het boekenonderzoek duidelijk geworden. Datzelfde geldt voor de uitgaven voor het Cartierhorloge. Eerst bij het boekenonderzoek is het ware karakter van deze kostenpost boven water gekomen. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat voor de inspecteur geen aanleiding bestond om de juistheid van de aangiften op dit punt in twijfel te trekken. Er is dus sprake van een feit dat de inspecteur eerst ten tijde van het controleonderzoek bekend werd, waardoor navordering gerechtvaardigd is.
Belanghebbende stelt dat de inspecteur in de navorderingsaanslag ten onrechte de licentievergoedingen over de jaren vóór 2007 heeft begrepen. Belanghebbende voert aan dat navordering over deze jaren niet mogelijk is, omdat de navorderingstermijn slechts vijf jaar bedraagt.
De rechtbank merkt op dat op grond van het geoordeelde in 4.1 de balanspost als reëel moet worden aangemerkt. Dit heeft tot gevolg dat de inspecteur in het onderhavige jaar een winstcorrectie toepast die ziet op meerdere jaren. De rechtbank is met belanghebbende van oordeel dat een winstcorrectie enkel met een navordering kan worden gerealiseerd voorzover die winstcorrectie het jaar van navordering betreft. Nu vaststaat dat belanghebbende jaarlijks de licentiekosten ten laste van de winst heeft gebracht kan in het onderhavige jaar enkel gecorrigeerd worden voorzover die vergoeding daadwerkelijk in het onderhavige jaar ten laste van de winst is gebracht. In het onderhavige jaar was dat een bedrag van € 758.251. De correctie is dan € 1.134.166 (€ 1.892.417 minus € 758.251) te hoog geweest. Dit betekent dat de navorderingsaanslag moet worden verminderd tot een berekend naar een belastbaar bedrag van € 848.391 (€ 1.982.557 minus € 1.134.166).
Heffingsrente
Het beroep wordt op grond van artikel 24a, derde lid, van de AWR geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Belanghebbende heeft tegen de heffingsrente geen zelfstandige gronden aangevoerd. Het is de rechtbank overigens ook niet gebleken dat de bepalingen met betrekking tot de heffingsrente onjuist zijn toegepast. In verband met de vermindering van de aanslag dient de heffingsrente dienovereenkomstig te worden verminderd.
Slot
Gelet op al het vorenstaande dient het beroep gegrond te worden verklaard en te worden beslist als hierna is vermeld.
5 Proceskosten
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.460 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 243, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487 en een wegingsfactor 1).
De rechtbank beschouwt de zaken met procedurenummers 13/7400 tot en met 13/7402 als samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit en zal van de proceskostenvergoeding van in totaal € 1.460 in iedere zaak afgerond € 487 toekennen.