Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 24-11-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:5366, 15/00026 tot en met 15/00029
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 24-11-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:5366, 15/00026 tot en met 15/00029
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 24 november 2016
- Datum publicatie
- 9 maart 2017
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2016:5366
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2014:7990, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 15/00026 tot en met 15/00029
Inhoudsindicatie
Belanghebbende drijft een eenmanszaak. Hij en de partner zijn niet (samen) gehuwd en hebben (samen) geen geregistreerd partnerschap, wel hebben zij een notarieel samenlevingsovereenkomst. Belanghebbende en de partner hebben een woonboerderij gekocht, die zij met hun kinderen bewonen. Belanghebbende en de partner bezitten ieder voor de onverdeelde helft de eigendom van de woning en belanghebbende heeft in zijn aangiften de gehele woning geëtiketteerd als ondernemingsvermogen. Ter zitting bij het Hof brengt de Inspecteur in dat de vereiste aangiften niet zijn gedaan, omdat volgens de Inspecteur voor deze vermogensetikettering in de literatuur niets is terug te vinden en daarmee heeft belanghebbende een niet verdedigbaar standpunt ingenomen. Vanwege strijd met een goede procesorde wordt deze stelling van de Inspecteur als tardief beschouwd.
Het Hof komt tot het oordeel dat voor gebruik van de woning ten behoeve van de onderneming niet wordt voldaan aan het 10%-vereiste en daarmee kan de woning niet tot het ondernemingsvermogen van belanghebbende worden gerekend. Hoger beroep ongegrond.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 15/00026 tot en met 15/00029
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraken van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 21 november 2014, nummers AWB 14/265 tot en met 14/268, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende na te noemen aanslagen en beschikkingen.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende zijn met dagtekening 23 november 2012 voor het jaar 2008 opgelegd een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.940, alsmede is bij beschikking een bedrag van € 206 aan heffingsrente in rekening gebracht en een aanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet naar een bijdrage-inkomen van € 29.857, alsmede is bij beschikking een bedrag van € 10 aan heffingsrente in rekening gebracht. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij, in één geschrift verenigde, uitspraken van 20 december 2013 de aanslagen en de beschikkingen heffingsrente gehandhaafd.
Aan belanghebbende zijn met dagtekening 4 september 2013 voor het jaar 2009 opgelegd een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.152, alsmede is bij beschikking een bedrag van € 229 aan heffingsrente in rekening gebracht en een aanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet naar een bijdrage-inkomen van € 26.920, alsmede is bij beschikking een bedrag van € 142 aan heffingsrente in rekening gebracht. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij, in één geschrift verenigde, uitspraken van 20 december 2013 de aanslagen en de beschikkingen heffingsrente gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft de beroepen betreffende het jaar 2008 geregistreerd onder de nummers 14/267 en 14/268 en betreffende het jaar 2009 onder de nummers 14/265 en 14/266. Ter zake deze beroepen heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende in de zaak met nummer 14/265 een griffierecht geheven van € 44, alsmede in die met nummer 14/267 van € 44. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
Tegen de uitspraak van de Rechtbank heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Het Hof heeft het hoger beroep betreffende het jaar 2008 geregistreerd onder de kenmerken 15/00028 en 15/00029 en dat betreffende het jaar 2009 onder de kenmerken 15/00026 en 15/00027. Ter zake van deze hoger beroepen heeft de griffier van belanghebbende, eenmaal in de zaak met kenmerk 15/00026, een griffierecht geheven van € 123. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting (in de zaken met kenmerk 15/00026 tot en met 15/00029) heeft plaatsgehad op 26 mei 2016 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer [A] .
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
Belanghebbende heeft in de periode van [datum 1] 2007 tot en met [datum 2] 2009 de eenmanszaak [B] (hierna: de onderneming) gedreven.
Belanghebbende en zijn partner, mevrouw [C] (hierna: de partner), hebben op [datum 3] 2007 tezamen een koopovereenkomst gesloten betreffende de aankoop van de woonboerderij gelegen op de aan de [a-straat] 3 te [woonplaats] (hierna: de woning). De woning is hen geleverd op 25 januari 2008, waarbij belanghebbende en de partner ieder voor de onverdeelde helft de eigendom van de woning verwierven. Belanghebbende heeft de koopsom gefinancierd. Belanghebbende, de partner en hun kinderen bewonen de woning vanaf begin december 2008.
Belanghebbende en de partner waren in de onderhavige jaren niet (samen) gehuwd en hadden (samen) geen geregistreerd partnerschap. Wel hebben belanghebbende en de partner een notarieel vastgelegde samenlevingsovereenkomst gesloten, gedateerd 1 maart 2001.
De verwervingskosten van de woning bedroegen € 626.774. Belanghebbende heeft de woning vanaf de levering op 25 januari 2008 volledig tot het vermogen van de onderneming gerekend. De woning is in 2008 verbouwd voor een bedrag van € 112.117 en in 2009 van € 14.123, derhalve in totaal ten bedrage van € 126.240. Bij de staking van de onderneming per [datum 2] 2009 is de woning naar privé overgedragen. Belanghebbende heeft voor de berekening van zijn winst uit onderneming ten behoeve van de aangiften inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2008 en 2009 de volledige verbouwingskosten geactiveerd en op de woning afgeschreven (in 2008 een bedrag van € 696 en in 2009 van € 17.405) en daarnaast in 2009 bij de staking van de onderneming een boekverlies van € 312.415 in aanmerking genomen. Voor de berekening van dit verlies is belanghebbende uitgegaan van de in het taxatierapport van 7 januari 2010 vastgestelde waarde van € 650.000.
Naar aanleiding van de ingediende aangiften heeft de Inspecteur bij enige brieven vragen aan belanghebbende gesteld. In antwoord daarop heeft belanghebbende bij zijn brief van 14 april 2011 medegedeeld dat de bij de voordeur van de woning gelegen kantoorruimte en de zolderverdieping, voor opslag van dossiers, in de onderneming gebruikt werden en dat ook de keuken en het toilet regelmatig binnen de onderneming werden gebruikt. In de brief van 31 oktober 2011 heeft belanghebbende toegevoegd dat ook de hal in de onderneming werd gebruikt en wel voor de ontvangst van cliënten, die allen via de voordeur kwamen. In deze brief heeft belanghebbende opgemerkt dat de Inspecteur de woning kan bezichtigen.
Op 22 september 2013 hebben een taxateur van de Belastingdienst en de Inspecteur de woning bezocht. In het taxatierapport van 31 oktober 2013 is de waarde per ultimo 2009 getaxeerd op € 650.000 en is de oppervlakte van een aantal ruimten van de woning vermeld.
De totale oppervlakte van de woning bedraagt 261 m². De woonoppervlakte omvat 216 m². De berging/schuur heeft een oppervlakte van 25 m² en de garage van 21 m², waarvan het linker gedeelte van 15 m² voor de stalling van een auto geschikt was. De kantoorruimte omvat een oppervlakte van 16 m². De oppervlakte van de hal bedraagt 4,2 m² en van de gehele zolderverdieping 18,7 m², waarvan de voorzolder 5,5 m² omvat en het achtergedeelte van de zolder 13,2 m².
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
I. Is het in de situatie van belanghebbende op grond van het non-discriminatiebeginsel toegestaan de woning volledig aan te merken als ondernemingsvermogen?
II. Heeft belanghebbende de woning (of de onverdeelde helft daarvan) voor 10% of meer bestemd voor gebruik in de onderneming (hierna, ook wel aangeduid als: 10%-vereiste), op grond waarvan hij recht kan doen gelden op de in 2.4 vermelde afschrijvingskosten en het boekverlies?
Belanghebbende is van mening dat beide vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot gegrondverklaring van de beroepen, tot vernietiging van de uitspraken van de Inspecteur, tot vermindering van elk van de aanslagen tot een berekend overeenkomstig de ingediende aangifte van het betreffende jaar, naar het Hof begrijpt, met dien verstande dat voor het jaar 2008 de correctie van het huurwaardeforfait ten bedrage van € 537 en die ter zake van de jonggehandicaptenkorting niet in geschil zijn en voor het jaar 2009 in verband met interne compensatie een bijtelling bij het aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning ten bedrage van € 21.945 niet in geschil is, alsmede tot dienovereenkomstige verminderingen van de beschikkingen heffingsrente en tot vergoeding van griffierecht en proceskosten.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.