Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21-11-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:7990, AWB - 14 _ 265
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21-11-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:7990, AWB - 14 _ 265
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 21 november 2014
- Datum publicatie
- 23 december 2014
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2014:7990
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2016:5366, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB - 14 _ 265
Inhoudsindicatie
Artikel 26 IVBPR. Geen strijd met het non-discriminatiebeginsel. Belanghebbende drijft een onderneming en heeft samen met zijn partner, met wie hij een samenlevingsovereenkomst heeft gesloten, een woning gekocht en deze volledig zakelijk geëtiketteerd. De inspecteur heeft deze zakelijke etikettering niet geaccepteerd. Belanghebbende doet een beroep op het non-discriminatiebeginsel, nu de in gemeenschap van goederen gehuwden (en geregistreerde partners) die een woning kopen wel de woning volledig als zakelijk kunnen etiketteren. Naar het oordeel van de rechtbank kan deze grief van belanghebbende niet slagen nu er in het onderhavige geval geen sprake is van gelijke gevallen. Belanghebbende bevindt zich immers in een vermogensrechtelijke en juridische andere situatie dan de in gemeenschap van goederen gehuwden (en geregistreerde partners) die een pand kopen. De rechtbank is tevens van oordeel dat belanghebbende ook zijn onverdeelde helft in de eigendom van de woning niet als zakelijk heeft kunnen etiketteren, nu de woning niet voor 10% of meer bestemd was om te worden gebruikt ten behoeve van de onderneming. Beroep ongegrond.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummers AWB 14/265 tot en met 14/268
Uitspraken van 21 november 2014
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende:
- over het jaar 2008 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.940, alsmede een bedrag van € 206 aan heffingsrente in rekening gebracht;
- over het jaar 2008 een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) opgelegd, berekend naar een bijdrage-inkomen van € 29.857, alsmede een bedrag van € 10 aan heffingsrente in rekening gebracht;
- over het jaar 2009 een aanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.152, alsmede een bedrag van € 229 aan heffingsrente in rekening gebracht;
- over het jaar 2009 een aanslag Zvw opgelegd, berekend naar een bijdrage-inkomen van € 26.920, alsmede een bedrag van € 142 aan heffingsrente in rekening gebracht.
De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 20 december 2013 de aanslagen IB/PVV en Zvw voor de jaren 2008 en 2009 gehandhaafd.
Belanghebbende heeft daartegen bij brieven van 16 januari 2014, ontvangen bij de rechtbank op 17 januari 2014, beroepen ingesteld. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 88 (2 x € 44).
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2014 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Breda, en namens de inspecteur, [verweerder].
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Belanghebbende drijft vanaf [datum] 2007 tot eind 2009 de eenmanszaak [de onderneming](hierna: de onderneming). Belanghebbende heeft met zijn partner, [partner] (hierna: de partner) op 24 november 2007 de koopakte ondertekend voor de aankoop van de woonboerderij gelegen op de [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning). De woning is gezamenlijk eigendom en belanghebbende heeft de koopsom gefinancierd. Belanghebbende was in de onderhavige jaren niet gehuwd en had evenmin een geregistreerd partnerschapscontract, maar hij had wel een samenlevingsovereenkomst met de partner.
Belanghebbende heeft de woning in zijn aangiften IB/PVV voor de jaren 2008 en 2009 volledig tot het ondernemingsvermogen gerekend.
Naar aanleiding van de ingediende aangiften heeft de inspecteur enkele vragenbrieven aan belanghebbende gezonden.
In de brief met dagtekening 14 april 2011 heeft belanghebbende aangegeven dat het kantoor en de zolderverdieping in de onderneming gebruikt werden en dat ook de keuken en de wc regelmatig binnen de onderneming werden gebruikt.
Daarnaast heeft belanghebbende in de brief met dagtekening 31 oktober 2011 aangegeven dat tevens de hal in de onderneming werd gebruikt, namelijk voor de ontvangst van cliënten, die allen via de voordeur kwamen. Belanghebbende heeft in deze brief aangegeven er geen problemen mee te hebben als de inspecteur de woning komt bezichtigen.
Op 23 november 2012 heeft de inspecteur de aanslagen IB/PVV en Zvw voor het jaar 2008 opgelegd, waarbij de inspecteur de etikettering van de woning als zijnde ondernemingsvermogen in het geheel niet heeft geaccepteerd.
De hiertegen gerichte bezwaarschriften zijn op 2 januari 2013 bij de belastingdienst binnengekomen.
Op 15 mei 2013 is er een hoorgesprek geweest.
De gemachtigde heeft in de brief met dagtekening 29 augustus 2013 aangegeven dat ook de garage in de onderneming gebruikt werd nu de tot het bedrijfsvermogen behorende auto in deze garage geplaatst werd.
Op 4 september 2013 werden aan belanghebbende de aanslagen IB/PVV en Zvw voor het jaar 2009 opgelegd, waarbij de inspecteur de etikettering van de woning als zijnde ondernemingsvermogen in het geheel niet heeft geaccepteerd.
De hiertegen gerichte bezwaarschriften zijn op 24 september 2013 bij de belastingdienst binnengekomen.
De inspecteur heeft in de uitspraken op bezwaar van 20 december 2013, de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard.
3 Geschil
In geschil is of de aanslagen IB/PVV en Zvw over de jaren 2008 en 2009 te hoog zijn vastgesteld. Om tot beantwoording van deze vraag te komen zal eerst worden beoordeeld of het in een situatie als de onderhavige mogelijk is de woning voor 100% aan te merken als ondernemingsvermogen. Vervolgens zal de rechtbank de vraag beantwoorden of belanghebbende de woning (of de onverdeelde helft ervan) voor 10% of meer in de onderneming heeft gebruikt.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en tot vernietiging van de onderhavige aanslagen, althans tot vermindering daarvan overeenkomstig de door belanghebbende ingediende aangiften, alsmede tot vernietiging van de beschikkingen heffingsrente. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.