Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 26-02-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:689, 12/00241
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 26-02-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:689, 12/00241
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 26 februari 2016
- Datum publicatie
- 30 mei 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2016:689
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:2505
- Zaaknummer
- 12/00241
Inhoudsindicatie
Onder verwijzing naar de uitspraak van heden in de zaken nrs. 12/00249 t/m 12/00252 oordeelt het Hof dat belanghebbende per saldo geen winst heeft genoten uit provisies e.d. betreffende de bemiddeling bij verkoop van financieringsproducten, uitbetaald aan X.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Zaaknummers: 12/00241 tot en met 12/00244
Uitspraak op de beroepen van
[belanghebbende] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraken van
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
op de bezwaarschriften van belanghebbende betreffende na te noemen belastingaanslagen in de vennootschapsbelasting, de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente en de boetebeschikkingen over de jaren 1998 tot en met 2001, alsmede de gegeven verliesherzieningsbeschikking over het jaar 1998.
1 Ontstaan en loop van het geding
Voor het jaar 1998 heeft de Inspecteur aanvankelijk bij beschikking een verlies vastgesteld van ƒ 92.346. Aan belanghebbende is nadien over hetzelfde jaar een navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag ƒ 14.236. Gelijktijdig met de navorderingsaanslag is bij beschikking het eerder vastgestelde verlies herzien, waarbij het verlies nader is vastgesteld op nihil (hierna: de verliesherzieningsbeschikking). Voorts is bij gelijktijdig gegeven beschikking een boete opgelegd van ƒ 37.310. Belanghebbende heeft tegen de navorderingsaanslag en de boetebeschikking bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft het bezwaar tegen de navorderingsaanslag en de boetebeschikking bij in één geschrift vervatte uitspraken afgewezen.
Aan belanghebbende is over het jaar 1999 een navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van ƒ 117.480. Tegelijkertijd is aan belanghebbende bij beschikking een boete opgelegd van ƒ 41.118. Belanghebbende heeft tegen de navorderingsaanslag en de boetebeschikking bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft het bezwaar tegen de navorderingsaanslag en de boetebeschikking bij in één geschrift vervatte uitspraken afgewezen.
Aan belanghebbende is over het jaar 2000 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van ƒ 281.910. Tegelijkertijd is aan belanghebbende bij beschikking een boete opgelegd van ƒ 105.418. Belanghebbende heeft tegen de aanslag en de boetebeschikking bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft het bezwaar tegen de aanslag en de boetebeschikking bij in één geschrift vervatte uitspraken afgewezen.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2001 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 171.092. Gelijktijdig met het opleggen van de aanslag heeft de Inspecteur bij beschikking een boete opgelegd van € 75.490. Belanghebbende heeft tegen de aanslag en de boetebeschikking bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft het bezwaar tegen de aanslag en de boetebeschikking bij in één geschrift vervatte uitspraken afgewezen.
Tegelijk met de voornoemde belastingaanslagen (hierna: de belastingaanslagen) is bij beschikkingen heffingsrente in rekening gebracht. De bezwaren van belanghebbende worden geacht mede tegen deze beschikkingen te zijn gericht en de Inspecteur heeft, naar het Hof begrijpt, deze bezwaren bij zijn uitspraken afgewezen.
Belanghebbende heeft tegen voornoemde uitspraken bij vier afzonderlijke brieven beroep ingesteld (zaaknummers 05/00152 tot en met 05/00155) bij het Gerechtshof Arnhem (thans: het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden; hierna: Hof Arnhem). Hof Arnhem heeft de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de navorderingsaanslag voor het jaar 1998 vernietigd, het bij de herzieningsbeschikking vastgestelde verlies voor het jaar 1998 verminderd tot een verlies van ƒ 55.414, de navorderingsaanslag voor het jaar 1999 vernietigd, de aanslag voor het jaar 2000 verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar bedrag van nihil, het verlies voor het jaar 2000 vastgesteld op ƒ 25.432, de aanslag voor het jaar 2001 verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar bedrag van nihil, het verlies voor het jaar 2001 vastgesteld op € 59.628, de boetebeschikkingen en de beschikkingen inzake heffingsrente vernietigd, de Staat gelast aan belanghebbende het griffierecht van € 1.092 te vergoeden en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 471.
De Minister van Financiën heeft tegen de uitspraak van Hof Arnhem beroep in cassatie ingesteld. Belanghebbende heeft incidenteel beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft bij arrest van 11 mei 2012, nr. 10/02114, ECLI:NL:HR:2012:BW5389, BNB 2012/207 (hierna: het verwijzingsarrest) het incidentele beroep in cassatie van belanghebbende ongegrond verklaard, het principale beroep in cassatie van de Minister gegrond verklaard, de uitspraak van Hof Arnhem vernietigd en het geding verwezen naar het Hof ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het verwijzingsarrest.
Partijen hebben naar aanleiding van het verwijzingsarrest elk een schriftelijke conclusie ingediend in alle onderhavige zaken. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend, waarna de Inspecteur heeft gedupliceerd.
Op 15 oktober 2014 heeft het Hof in acht met deze zaken samenhangende zaken (zaaknummers 12/00245 tot en met 12/00252) met instemming van bij die zaken betrokken partijen een inlichtingencomparitie gehouden. De voor de onderhavige zaken reeds daarvoor, op 17 september 2014, geplande inlichtingencomparitie heeft op verzoek van en in overleg met belanghebbende geen doorgang gevonden.
De Inspecteur heeft met dagtekening 29 januari 2015 een nadere schriftelijke zienswijze ingediend.
De mondelinge behandeling ter zitting van het Hof heeft plaatsgehad op 5 oktober 2015 te ’s-Hertogenbosch. Tijdens deze zitting zijn de zaken van belanghebbende gelijktijdig, doch niet gevoegd, behandeld met de zaken van de heer [X] (zaaknummers 12/00249 tot en met 12/00252), mevrouw [Y] (zaaknummers 12/00245 tot en met 12/00248) en [Q] B.V. (zaaknummers 12/00237 tot en met 12/00240). Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, als gemachtigde van de heer [X] en van mevrouw [Y] , de heer [A] , advocaat te [plaats 1] ; als gemachtigde van belanghebbende en van [Q] B.V., de heer [B] , advocaat te [plaats 2] ; alsmede, namens de Inspecteur, de heer [C] en de heer [D] .
Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota (zonder bijlagen) voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
Belanghebbende is op 25 januari 1985 opgericht en is gevestigd op de [a-straat] 41 te [vestigingsplaats] . Belanghebbende houdt zich bezig met de bemiddeling bij de verkoop van een financieel product. Belanghebbende handelde ook onder de naam [H 1] .
De aandelen in belanghebbende waren tot 23 juni 1993 in het bezit van mevrouw [Y] , woonachtig aan de [a-straat] 39 te [vestigingsplaats] (hierna: [Y] ). Op die datum heeft [Y] 39 van de 40 aandelen in belanghebbende verkocht aan de [Stiftung] (hierna: [Stiftung] ). [Y] heeft hierbij het prioriteitsaandeel behouden. [Y] is bestuurster en enige werkneemster van belanghebbende. [Stiftung] is een op 26 januari 1993 opgerichte rechtspersoon naar Liechtensteins recht die is gevestigd in Liechtenstein. [Stiftung] kent een ‘Stiftungsrat’, die wordt gevormd door twee juristen, die werkzaam zijn bij een eveneens in Liechtenstein gevestigd trustkantoor. [Y] was in de onderhavige jaren tevens enig aandeelhoudster van [Q] B.V. (hierna: [Q] ).
[Y] is onder huwelijkse voorwaarden gehuwd met de heer [X] (hierna: [X] ). Vanaf 1 januari 1990 is [X] procuratiehouder met volledige volmacht van belanghebbende. Belanghebbende heeft in de jaren 1998 tot en met 2001 [X] een [auto] ter beschikking gesteld. [Y] ontving in de onderhavige jaren een arbeidsbeloning van ongeveer ƒ 25.000 (€ 11.344) per jaar. [X] is in 1982 failliet verklaard.
[X] wierf in de onderhavige jaren voor [M. Inc] Inc. te [plaats 3] , gevestigd in de Verenigde Staten van Amerika (hierna: [M. Inc] ), klanten voor financieringsproducten. [M. Inc] was een zakelijke dienstverlener, die tegen vergoeding van een zogenoemde ‘processing fee’ (hierna: de fee) zekerheden verstrekte ten behoeve van cliënten, die bij een bank een lening wilden afsluiten. Cliënten dienden een aanvraag in bij belanghebbende en betaalden daarvoor bemiddelingskosten (hierna: de provisie). Als de cliënt besloot het product aan te schaffen en [M. Inc] de benodigde zekerheden had verstrekt, betaalde de cliënt de fee aan [M. Inc] . Op de fee mocht de cliënt de reeds betaalde provisie in mindering brengen. Voor de bemiddeling was [M. Inc] een commissie verschuldigd ter grootte van 20 percent van de fee. Belanghebbende droeg de kosten die [X] maakte bij het werven van cliënten en bij het verkopen van het financiële product.
Op 24 juli 2001 is een door de Belastingdienst ingesteld boekenonderzoek aangevangen bij belanghebbende en [Q] . Als uitvloeisel daarvan heeft de Inspecteur door tussenkomst van de FIOD een verzoek om inlichtingen gedaan bij de Amerikaanse Internal Revenue Service (hierna: de IRS) betreffende de zakelijke relatie van [X] met [M. Inc] . De IRS heeft de door de FIOD geformuleerde vragen schriftelijk aan [M. Inc] voorgelegd. In de brief van 29 september 2003 heeft [M. Inc] “certain financial records in connection with the payments made to our independent commission agent [X] ” aan de IRS verstrekt. De antwoorden op de vragen over de werkzaamheden van [M. Inc] en de relatie met belanghebbende luiden, voor zover van belang:
“1) Does [M. Inc] of America or [M. Inc] carry out financial activities?
Yes. [M. Inc] caries on financial activities in that it acts as a broker to match creditors and debtors. It receives a processing fee for this service from which it pays the agent. (see 4) below)
2) Do [M. Inc] of America and/or [M. Inc] use agents?
Yes. [M. Inc] does use agents. In this case, Mr. [X] serviced the Netherlands.
3) Are Mr. [X] or his brother Mr. [F] their wives, ie Mrs. [Y] and Mrs. [G] , (…), or [belanghebbende] BV, or [H 1] known as agents to your tax administration or to these American companies?
Yes. Only Mr. [X] through [H 1] .
4) Is commission paid to (one of these persons or is commission paid to [Stiftung] , [b-straat] 5, [plaats 4] , Liechtenstein?
Yes. Comission is paid to, Mr. [X] through his company [H 1] in the amount of 20% of the processing fee.
5) If commission is paid, what amounts are paid in the periso 1998-2002 (…).
Amounts on record that were paid to Mr. [X] are listed in the table below by year. (…)
6) Does [M. Inc] of America or [M. Inc] have any other business relations with [Stiftung] , [b-straat] 5, [plaats 4] , Liechtenstein? If so, what doe[sic] these relations imply?
[M. Inc] has no other relations with the [Stiftung] , [b-straat] 5, [plaats 4] , Liechtenstein.”
Uit de gegevens van [M. Inc] volgt dat de volgende bedragen door [M. Inc] zijn overgeboekt naar een door [Stiftung] in Liechtenstein aangehouden bankrekening:
voor het jaar 1998 in totaal $ 52.000 ƒ 106.600
voor het jaar 1999 in totaal $ 53.400 ƒ 112.051
voor het jaar 2000 in totaal $ 118.000 ƒ 304.440
voor het jaar 2001 in totaal $ 187.000 ƒ 455.020 of € 206.479
ƒ 978.111
[M. Inc] stuurde [X] kopieën van de brieven, waarin zij een Amerikaanse bank opdracht gaf bedragen over te boeken naar de bankrekening van [Stiftung] in Liechtenstein. Onderaan de brieven was steeds de naam van [X] vermeld.
[Stiftung] heeft in de jaren 1995, 1997, 1998 en 1999 rentedragende leningen verstrekt aan belanghebbende, aan [Y] en aan [Q] . Deze leningen hebben de volgende kenmerken:
afsluitdatum geldlener bedrag rente aflossing
6-12-1995 [Y] ƒ 350.000 6% aflossingsvrij
19-7-1997 [Q] ƒ 200.000 6% aflossingsvrij tot 19-7-2004
1-9-1998 [Q] ƒ 170.000 6% aflossingsvrij tot 1-9-2005
24-12-1998 belanghebbende ƒ 40.000 6% aflossingsvrij tot 24-12-2005
3-12-1999 [Q] ƒ 150.000 6,5% aflossingsvrij tot 3-12-2006
ƒ 910.000
Op de door [Stiftung] verstrekte leningen zijn de volgende rentebedragen betaald, welke betaling in de regel door middel van bijschrijving bij de hoofdsom plaatsvond:
1998 |
1999 |
2000 |
2001 |
|
ƒ |
ƒ |
ƒ |
€ |
|
Rente betaald door [Y] |
5.212 |
5.525 |
5.856 |
2.723 |
Rente betaald door belanghebbende |
2.812 |
11.429 |
||
Rente betaald door [Q] |
24.333 |
35.340 |
44.683 |
19.737 |
29.545 |
40.865 |
53.351 |
31.166 |
De geldleningen aan [Y] en [Q] zijn door hen grotendeels aangewend voor de aanschaf van onroerende zaken. [Y] heeft de door haar verworven onroerende zaken overgedragen aan [Q] , waarbij [Q] de schuld aan [Stiftung] van [Y] heeft overgenomen.
De aangiften vennootschapsbelasting van belanghebbende zijn ingediend door haar toenmalige belastingadviseur, [K] .
Uit het door de Inspecteur ingestelde boekenonderzoek zijn de volgende correcties voortgevloeid op de door belanghebbende in haar aangiften vermelde belastbare bedragen voor de jaren 1998 tot en met 2001:
1998 |
1999 |
2000 |
2001 |
||
(in guldens) |
(in guldens) |
(in guldens) |
(in euro’s) |
||
Belastbare winst volgens aangifte |
-78.108 |
-59.268 |
|||
Belastbare winst volgens primitieve aanslag |
-92.364 |
0 |
|||
Correcties: |
|||||
Provisie [Stiftung] |
106.600 |
117.480 |
304.440 |
218.931 |
|
Renteaftrek [Stiftung] |
0 |
0 |
2.812 |
11.429 |
|
Pleziervaartuig |
0 |
0 |
44.895 |
0 |
|
Kosten auto [X] |
0 |
0 |
7.871 |
0 |
|
Belastbaar bedrag primitieve aanslag |
281.910 |
171.092 |
|||
Belastbaar bedrag navorderingsaanslag |
14.236 |
117.480 |
Ter zitting bij Hof Arnhem heeft de Inspecteur zich akkoord verklaard met de door belanghebbende gehanteerde omwisselkoersen, zodat voor het jaar 1999 de correctie van de provisie van [Stiftung] op ƒ 112.051 moet worden gesteld en voor het jaar 2001 op € 206.479.
Na verwijzing door de Hoge Raad heeft het Hof belanghebbende bij brief van 7 juni 2012 in de gelegenheid gesteld een schriftelijke zienswijze in te dienen. De zienswijze is binnen de daartoe gestelde termijn ontvangen, te weten op 4 juli 2012.
Bij brief van 8 mei 2013 is belanghebbende in de gelegenheid gesteld om voor 5 juni 2013 een schriftelijke reactie in te dienen naar aanleiding van de zienswijze van de Inspecteur. Op verzoek van belanghebbende is de indieningstermijn verlengd tot 1 september 2013. De schriftelijke reactie is ontvangen op 27 augustus 2013.
Bij brief van 4 juli 2014 heeft de griffier aan belanghebbende voor alle onderhavige zaken een uitnodiging verzonden voor een inlichtingencomparitie op 17 september 2014. Bij brief van 12 september 2014 heeft belanghebbende om uitstel van de inlichtingencomparitie gevraagd, welk uitstel bij brief van 15 september 2014 is verleend. De inlichtingencomparitie heeft op verzoek van en in overleg met belanghebbende geen doorgang gevonden (zie 1.5).
Op 7 januari 2015 heeft de griffier aan belanghebbende voor alle onderhavige zaken een uitnodiging verzonden voor de mondelinge behandeling ter zitting op 12 februari 2015. Bij brief van 30 januari 2015 heeft belanghebbende om verdaging van deze zitting verzocht in verband met het aantrekken van een nieuwe gemachtigde. Het verzoek is door het Hof bij brief van 4 februari 2015 ingewilligd, in dier voege dat geen inhoudelijke behandeling heeft plaatsgevonden, waarbij is aangegeven dat de mondelinge behandeling met drie maanden werd verdaagd. De mondelinge behandeling heeft echter, om organisatorische redenen aan de zijde van het Hof, plaatsgevonden op 5 oktober 2015.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil na verwijzing betreft het antwoord op de volgende vragen:
1. Heeft de Inspecteur terecht en tot de juiste bedragen de belastbare bedragen over de onderhavige jaren alsmede de verliesherzieningsbeschikking over het jaar 1998 van belanghebbende gecorrigeerd?
Meer in het bijzonder is in geschil:
Maken de door [M. Inc] aan [Stiftung] als commissie uitgekeerde bedragen voor belanghebbende deel uit van de belastbare winst?
Zijn de door belanghebbende in de aangiften vennootschapsbelasting 2000 en 2001 afgetrokken rentebedragen terecht en tot de juiste bedragen gecorrigeerd?
Beschikt de Inspecteur voor de jaren 1998 en 1999 over een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt?
2. Heeft de Inspecteur de boetebeschikkingen terecht, overeenkomstig de daarvoor geldende regels en tot de juiste bedragen vastgesteld?
3. Heeft de Inspecteur de beschikkingen inzake heffingsrente terecht en tot de juiste bedragen vastgesteld?
4. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van immateriële schade?
5. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van proceskosten?
Belanghebbende is van mening dat de vragen 1 tot en met 3 ontkennend en de vragen 4 en 5 bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden, die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd tijdens het onderzoek ter zitting op 5 oktober 2015, wordt verwezen naar het opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar, van de navorderingsaanslagen, de boetebeschikkingen en de verliesherzieningsbeschikking, tot vermindering van de aanslagen, tot evenredige vermindering van de beschikkingen inzake heffingsrente, tot toekenning van een vergoeding voor immateriële schade en voor de proceskosten.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraken op bezwaar, tot afwijzing van het verzoek om vergoeding van immateriële schade danwel tot een beperkte toekenning ervan en, indien aan de orde, tot toekenning van een vergoeding van de proceskosten conform het Besluit proceskosten bestuursrecht.