Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 26-02-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:702, 15/00011
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 26-02-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:702, 15/00011
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 26 februari 2016
- Datum publicatie
- 20 juni 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2016:702
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:2511
- Zaaknummer
- 15/00011
Inhoudsindicatie
Hennepkweker. Omkering bewijslast.
Op woonadres is in 2010 een hennepkwekerij aangetroffen. Hof acht aannemelijk dat kwekerij er ook al was in 2005, gelet op de aanwezigheid van een luchtuitlaat, anonieme tips die bij de politie zijn binnengekomen en de vermogensvergelijking over het jaar 2005. Gelet op omvang van de negatieve kassen acht het Hof aannemelijk dat een zodanig bedrag aan inkomsten niet is aangegeven dat dit leidt tot de conclusie dat de vereiste aangifte niet is gegaan. Omkering van de bewijslast. Hof acht – evenals de Rechtbank – de schatting van de inspecteur niet redelijk, aangezien het jaar 2005 als een opstartjaar wordt gezien. Boete is terecht opgelegd.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 15/00011
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [plaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 4 december 2014, nummer AWB 13/434, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna vermelde navorderingsaanslag, beschikking heffingsrente en boetebeschikking.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer] .H.57 over het jaar 2005 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 136.018. Tevens is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht tot een bedrag van € 11.132. Voorts is bij beschikking een boete van € 30.426 opgelegd.
De navorderingsaanslag, de beschikking heffingsrente en de boetebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 42.
De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de navorderingsaanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 112.482, de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig verminderd, de boete verminderd tot een bedrag van € 19.444, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.947, de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade van belanghebbende tot een bedrag van € 2.000, de Minister van Veiligheid en Justitie veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade van belanghebbende tot een bedrag van € 500 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 42 vergoedt.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 123.
De Inspecteur heeft aanvankelijk geen verweerschrift ingediend.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft de Inspecteur bij brief van 30 december 2015 een nader stuk ingediend, getiteld verweerschrift. Bij brief van 31 december 2015 heeft belanghebbende nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
De zitting heeft plaatsgehad op 14 januari 2016 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, zijn gemachtigde de heer [A] en de heer [B] , accountant, alsmede, namens de Inspecteur, de heer [C] en de heer [E] .
Op deze zitting zijn gelijktijdig behandeld de zaken met kenmerken 13/00285 t/m 13/00288, in welke zaken op 2 februari 2015 een eerste zitting heeft plaatsgevonden, en de onderhavige zaak met kenmerk 15/00011.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
Belanghebbende is gehuwd met mevrouw [F] (hierna: de echtgenote van belanghebbende) en heeft over het onderhavige jaar aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 318. In deze aangifte zijn geen opbrengsten uit een hennepkwekerij opgenomen. De aanslag is overeenkomstig de aangifte opgelegd.
Belanghebbende woonde tot mei 2005 op [a-straat] 5 te [plaats] , welke woning hij rond mei 2005 heeft verkocht. Vanaf 2005 was belanghebbende tevens eigenaar van de woning aan de [a-straat] 1 te [plaats] (hierna: de woning), die hij in mei 2005 heeft betrokken. Belanghebbende was tot 12 juni 2006 eigenaar van de woning aan de [b-straat] 7 te [plaats] , die werd verhuurd. In verband met de verkoop van deze woning heeft belanghebbende in 2006 conform de nota van afrekening van de notaris een bedrag ontvangen van € 99.270,25. Belanghebbende is sinds 2008 tevens eigenaar van een café/discotheek/woning gelegen aan de [c-straat] te [plaats] (hierna: de onroerende zaak). Dit pand wordt eveneens verhuurd.
Op 15 april 2010 is op het adres [a-straat] 1 te [plaats] door de Politie Limburg-Zuid, basiseenheid [plaats] en de Divisie Regionale Recherche in de woning een kweekinrichting voor de hennepteelt aangetroffen. Belanghebbende werd op die dag in opdracht van de Officier van Justitie te Maastricht aangehouden, als verdachte ter zake van overtreding van artikel 3 in verbinding met de artikelen 11 en 12 van de Opiumwet.
In het proces-verbaal aanvraag machtiging tot het leggen van conservatoir beslag (proces-verbaalnummer: [nummer 11] ) van 15 april 2010 (hierna: het proces-verbaal) dat door verbalisanten [G] en [H] naar aanleiding hiervan is opgemaakt, is onder meer vermeld:
“Aanleiding onderzoek:
In het kader van het onderzoek Landlord contra de verdachte (…) werd op donderdag 15 april 2010 door de Rechter Commissaris in het arrondissement Maastricht, (…) een doorzoeking verricht in de woning [a-straat] 1 te [plaats] .
Uit het verrichte vooronderzoek in het politieregistratiesysteem Basisvoorziening Handhaving (BVH) zijn de volgende registraties aangetroffen met betrekking tot genoemde [belanghebbende] :
- d.d. 28 maart 2008 Aandachtvestiging nr. [nummer 1] : Diverse bewoners van de wijk [K] melden dat de bewoner van [a-straat] 1 [plaats] bezig zijn met drugshandel. Ieder 4 tot 6 weken komt er een blauwe aanhanger voor de poort van genoemd pand gereden waarna men begint in te laden. De bewoner van dit pand heeft een disco op de [c-straat] te [plaats] . Onder zijn pand heeft hij een enorme kelder die via een schuilkelder bereikbaar is. Onderzoek door middel van posten en geurwaarnemingen levert geen aanwijzingen op voor verder onderzoek.
- (…)
- d.d. 15 augustus 2006 Overlast ivm drugs nr [nummer 2] : MMA melding nr [nummer 3] ontvangen betreffende een hennepplantage in perceel [a-straat] 1 te [plaats] . Door Essent werd een netwerkmeting geplaatst op dit adres. Resultaat: negatief.
- d.d. 10 april 2006 Overlast ivm drugs nr [nummer 4] : Buurtbewoners melden overlast van hennepgeur vermoedelijk afkomstig van perceel [a-straat] 1 [plaats] . Door Essent is een warmtemeting gedaan. Resultaat: negatief.
- d.d. 17 maart 2005 Melding mogelijke hennepplantage nr [nummer 5] : Volgens melder komt de hennepgeur van [a-straat] 1 te [plaats] . Pand is onbewoond maar eigendom van [belanghebbende] [a-straat] 5 te [plaats] . Op 21 maart 2005 bleek de warmtemeting negatief. Er zou sprake zijn van een hennepplantage in de kelder.
- d.d. 28 januari 2005 Aandachtvestiging nr [nummer 6] : Anonieme brief ontvangen met de tekst: [belanghebbende] (eigenaar [a-straat] 5 [plaats] ), plantage in kelder ruwbouw [K] ( [a-straat] ).
- d.d. 16 december 2004 Verhoor verdachte nr [nummer 7] :
Hennepplantage [b-straat] 7 [plaats] . [belanghebbende] is eigenaar van dit pand waarin de hennepplantage is aangetroffen. [belanghebbende] verklaarde dit pand te hebben verhuurd aan [L] . Deze laatste ontkent. Zaak is geseponeerd door de OVJ.
In de woning werd op 15 april 2010 een kweekinrichting aangetroffen. Er bleek vermoedelijk te zijn geoogst en er werden in totaal 305 plantenpotten aangetroffen. (…)
Aantal oogsten:
In de kelder van de woning aan de [a-straat] 1 te [plaats] werd op 15 april 2010 een kweekinrichting aangetroffen, bestaande o.a. uit 14 assimilatielampen van 600 watt, 1 aanzuigventilator, 2 koolstoffilters etc. en 305 met aarde gevulde plantenpotten aangetroffen. Op de vloer en op een droognet werden restanten van planten en potaarde aangetroffen. De in de woning aanwezige elektriciteitsmeter en gasmeter bleken te zijn gemanipuleerd.
Blijkens het rapport BOOM wordt bij de berekening van het WVV van een hennepkwekerij een kweekcyclus van tien weken als norm aangehouden.
Uitgaande van de periode gelegen tussen 1 januari 2005 en 15 april 2010 is het gezien bovenstaande aannemelijk dat er minimaal 25 maal eerder werd geoogst.
(…)
Het wederrechtelijk verkregen voordeel:
Het wederrechtelijk verkregen voordeel gegenereerd uit de opbrengst van 5 oogsten van de hennepplantage [a-straat] 1 te [plaats] bedraagt:
€ 718.393,80 - € 39.700,00= € 678.693,00”
Op 19 april 2010 is door de Belastingdienst onderzocht of de exploitatie van de hennepkwekerij heeft geleid tot verwerving van extra inkomsten bij belanghebbende. In het rapport van 19 april 2010, opgemaakt door controlemedewerker [M] , waarin de bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd is onder meer vermeld:
“Uit onderzoek is gebleken dat de heer [belanghebbende] zich sinds 1 januari 2005 bezighoudt met de hennepteelt en dat er vermoedelijk 5 keer per jaar is geoogst.
Een globale vermogensvergelijking leidt tot een negatief netto privé in 2006 van € 27.522,-. Het netto privé in de overige jaren wisselt sterk en er zijn slechts enkele kostenposten benoemd. Voorts is het netto privé niet in overeenstemming met de luxueuze levensstijl van de heer [belanghebbende] en zijn gezin.
De berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel komt uit op een (netto) opbrengst van € 678.693,- (€ 135.738,60 per jaar). Omdat de heer [belanghebbende] voor de teelt nog niet is veroordeeld zal de netto-opbrengst als inkomen worden aangemerkt.
Over de jaren 2005 t/m 2009 zal het inkomen van de heer [belanghebbende] worden gecorrigeerd met € 135.700,- als resultaat uit overige werkzaamheden.”.
Op grond van het bovenstaande zijn aan belanghebbende met dagtekening 21 april 2010 navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 2005 tot en met 2007, alsmede voorlopige aanslagen IB/PVV voor de jaren 2008 en 2009 opgelegd. Op dezelfde datum zijn aan belanghebbende de boetebeschikkingen over de jaren 2005 tot en met 2007 opgelegd. Belanghebbende heeft hiertegen op 31 mei 2010 bezwaar gemaakt.
De navorderingsaanslag IB/PVV 2005 is opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 136.018 (€ 318 plus € 135.700). De boete is bij afzonderlijke beschikking vastgesteld op een bedrag van € 30.426.
Op 18 januari 2012 heeft de Inspecteur aan de Officier van Justitie het verzoek gedaan inzage te krijgen in de in beslag genomen administratie van belanghebbende. Op 20 januari 2012 is aan dit verzoek tegemoet gekomen. Aan de hand van deze bescheiden is een vermogensvergelijking over de jaren 2005 tot en met 2009 opgemaakt. Hieruit leidt de Inspecteur af dat belanghebbende in 2005 over een negatief netto privévermogen beschikt van € 76.929.
De Rechtbank Breda heeft in de uitspraken van 9 februari 2012, ECLI:NL:RBBRE:2012:387 t/m ECLI:NL:RBBRE:2012:391, de Inspecteur gelast binnen twee weken op de bezwaren van belanghebbende uitspraken te doen op straffe van een dwangsom. De navorderingsaanslag IB/PVV 2005 is bij uitspraak op bezwaar van 15 februari 2012 gehandhaafd.
Op 8 maart 2012 is door [H] het rapport ‘Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel’ opgemaakt. Het rapport heeft als bijlage het proces-verbaal van bevindingen van 10 juli 2010 (proces-verbaalnummer [nummer 8] ) met de daarbij behorende 25 bijlagen. In het rapport wordt het wederrechtelijk verkregen voordeel uit de hennepkwekerij in 2005 berekend op € 117.676 rekening houdend met het rapport BOOM en de verkoopcijfers volgens de informatie van het Nationaal Netwerk Drugsexpertise.
In het kader van het onderzoek heeft [N] (hierna: [N] ), medewerker van de Belastingdienst, kantoor Maastricht, een (nieuwe) vermogensvergelijking opgesteld over de jaren 2005 tot en met 2009. Hierbij werd gebruik gemaakt van de bescheiden (bankafschriften (waarvan er over 2005 enkele misten), facturen, kassabonnetjes en dergelijke) die in beslag zijn genomen tijdens de doorzoeking van 15 april 2010. Aan de hand van die opgestelde vergelijking concludeert de Inspecteur dat belanghebbende en zijn echtgenote voor het jaar 2005 uitkomen op een netto privévermogen van negatief € 141.800.
Belanghebbendes accountant heeft na teruggave van de administratieve bescheiden eveneens een vermogensvergelijking opgesteld aan de hand van die terugontvangen bescheiden en die vergeleken met de opstellingen van de Inspecteur. Hij constateert dat een aantal bescheiden niet aanwezig is en komt voor het jaar 2005 tot een negatief netto privévermogen van € 308.
Belanghebbende heeft eerst op 17 januari 2013 een ondertekend exemplaar (duplicaat) van de uitspraak op het bezwaar betreffende de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2005 ontvangen.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I. Heeft belanghebbende in het onderhavige jaar inkomsten genoten uit hennepteelt?
II. Is de bewijslast omgekeerd en verzwaard, omdat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan?
IIIa. Indien vraag II bevestigend wordt beantwoord: heeft belanghebbende het van hem verlangde bewijs geleverd dat de navorderingsaanslag te hoog is vastgesteld?
IIIb. Indien vraag II ontkennend wordt beantwoord: heeft de Inspecteur het van hem verlangde bewijs geleverd dat de navorderingsaanslag niet te hoog is vastgesteld?
IV. Indien vraag II bevestigend en vraag IIIa ontkennend wordt beantwoord: is de schatting door de Inspecteur van de door belanghebbende genoten inkomsten redelijk?
V. Is terecht en tot een juist bedrag een boete opgelegd?
Belanghebbende is van mening dat de eerste, tweede, derde sub b, vierde en vijfde vraag ontkennend en de derde vraag sub a bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en vernietiging van de uitspraken van de Inspecteur, de navorderingsaanslag, de beschikking heffingsrente en de boetebeschikking. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.