Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 07-01-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:9, 14/00532
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 07-01-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:9, 14/00532
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 7 januari 2016
- Datum publicatie
- 18 januari 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2016:9
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2014:2142, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:716, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 14/00532
Inhoudsindicatie
Aan belanghebbende is voor het jaar 2007 een naheffingsaanslag loonheffingen opgelegd. Volgens belanghebbende is dat ten onrechte geschied. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, waarna de inspecteur in hoger beroep is gegaan.
Het Hof oordeelt dat belanghebbende een verzoek als bedoeld in artikel 20, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) heeft gedaan, welk verzoek ten onrechte tot teruggaaf van belasting heeft geleid. Niet relevant is of dit verzoek was aan te merken als een correctiebericht in de zin van artikel 28a van de Wet op de loonbelasting 1964. Een verzoek als bedoeld in artikel 20, lid 1, van de AWR (leidend tot teruggaaf van belasting) kan verder gedaan worden, terwijl nog geen betaling van belasting heeft plaatsgevonden. De onderhavige naheffingsaanslag is overigens niet in strijd met het vertrouwensbeginsel opgelegd. Het voorgaande leidt het Hof tot de conclusie dat de naheffingsaanslag terecht en op juiste gronden is opgelegd. Het hoger beroep is gegrond.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 14/00532
Uitspraak op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 28 maart 2014, nummer AWB 13/3939, in het geding tussen
[belanghebbende] BV, gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
en
de Inspecteur,
betreffende de hierna omschreven naheffingsaanslag.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is met dagtekening 19 december 2012 onder aanslagnummer [aanslagnummer] over het tijdvak 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 een naheffingsaanslag loonheffingen opgelegd ten bedrage van € 36.961 (hierna: de naheffingsaanslag). Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak de naheffingsaanslag gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 318. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar en de naheffingsaanslag vernietigd, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht vergoedt.
Tegen deze uitspraak heeft de Inspecteur hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft de Inspecteur vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
De zitting heeft plaatsgehad op 19 juni 2015 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord namens belanghebbende de heer [A] , directeur van belanghebbende, en de heer [B] , Hoofd Administratie van belanghebbende, vergezeld van de gemachtigde van belanghebbende, mevrouw [C] , verbonden aan [D] , alsmede, namens de Inspecteur, de heren [E] , [F] en [G] .
Zowel belanghebbende als de Inspecteur hebben te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.
2 Feiten
Belanghebbende is een onderneming die een transport- en kraanverhuurbedrijf exploiteert en in dat kader arbeidskrachten (bedienend personeel) ter beschikking stelt aan derden.
Door belanghebbende wordt een loonadministratie gevoerd met loontijdvakken van vier weken. Belanghebbende heeft de loonadministratie vanaf 1 januari 2007 uitbesteed aan [H] BV (hierna: [H] ).
Voor het tijdvak van 21 mei 2007 tot en met 17 juni 2007 (periode 6 van 2007) heeft belanghebbende - in een eerste ‘loonrun’ - aangifte loonheffingen gedaan op 15 juni 2007 naar een bedrag van € 36.948. Deze aangifte is ontvangen en als aangifteplicht geaccepteerd door de Inspecteur op 18 juni 2007. Daarna heeft belanghebbende - in een tweede loonrun - op 5 juli 2007 een nieuwe aangifte loonheffingen over periode 6 van 2007 gedaan naar een bedrag van nihil. Deze aangifte is op 9 juli 2007 door de Inspecteur ontvangen en als correctieplicht geaccepteerd. Ten slotte heeft belanghebbende - in een derde loonrun - op 10 juli 2007 over periode 6 van 2007 een nieuwe aangifte loonheffingen gedaan naar een bedrag van € 36.421 , welke aangifte door de Inspecteur op 11 juli 2007 is ontvangen en als aangifteplicht is geaccepteerd. De laatste dag van het aangiftetijdvak van periode 6 van 2007 was 17 juli 2007.
Belanghebbende heeft op 13 juli 2007 over periode 6 van 2007 een bedrag van € 36.948 aan loonheffing afgedragen. Het verschil van € 527 tussen het bedrag van de aangifte in de derde loonrun van € 36.421 en het door belanghebbende afgedragen bedrag van € 36.948 is op 21 december 2007 door de Ontvanger van de Belastingdienst Oost-Brabant/kantoor Eindhoven (hierna: de Ontvanger) aan belanghebbende terugbetaald.
Voor het tijdvak van 18 juni 2007 tot en met 15 juli 2007 (periode 7 van 2007) heeft belanghebbende - in een eerste loonrun - aangifte loonheffingen gedaan op 5 juli 2007 naar een bedrag van € 37.954. Deze aangifte is op 6 juli 2007 door de Inspecteur ontvangen en als aangifteplicht geaccepteerd. Daarna heeft belanghebbende - in een tweede loonrun - op 5 juli 2007 een nieuwe aangifte loonheffingen gedaan naar een bedrag van nihil. Deze aangifte is op 9 juli 2007 door de Inspecteur ontvangen en als aangifteplicht geaccepteerd. De Inspecteur heeft in deze tweede aangifte tevens een correctie gezien van de volgens de eerste aangifte over periode 6 van 2007 verschuldigde loonheffingen van € 36.948. Vervolgens heeft belanghebbende - in een derde loonrun - een nieuwe aangifte loonheffingen over periode 7 van 2007 gedaan naar een bedrag van € 37.941, welke aangifte op 11 juli 2007 door de Inspecteur is ontvangen en als aangifteplicht is geaccepteerd. De laatste dag van het aangiftetijdvak van periode 7 was 15 augustus 2007.
In het digitale systeem van de Belastingdienst is naar aanleiding van de tweede aangifte over periode 7 van 2007 het volgende vermeld ten aanzien van periode 6 van 2007:
“<SaldoCorrectiesVoorgaandTijdvak>
<DatAanvTv>2007-05-21</DatAanvTv> <DatEindTv>2007-06-17</DatEindTv>
<Saldo>-0000036948</Saldo>
</SaldoCorrectiesVoorgaandTijdvak> <TotGen>-000036948</TotGen>”
Ten aanzien van periode 7 van 2007 is in het digitale systeem het volgende vermeld:
“<TijdvakAangifte>
<DatAanvTv>2007-06-18</DatAanvTv> <DatEindTv>2007-07-15</DatEindTv>
-<Aanvullende Aangifte>
-<Collectieve Aangifte>
<TotLnLbPh>0000000000</TotLnLbPh>”
Op 13 augustus 2007 heeft belanghebbende een bedrag van € 37.954 aan loonheffing afgedragen. Het verschil van € 13 tussen het bedrag van de aangifte in de derde loonrun van € 37.941 en het door belanghebbende afgedragen bedrag van € 37.954 is op 19 juni 2008 door de Ontvanger aan belanghebbende terugbetaald.
Vervolgens heeft de Ontvanger op 18 januari 2008 een bedrag van € 32.003 en op 9 mei 2008 een bedrag van € 4.958 (samen: € 36.961) aan belanghebbende terugbetaald. Als respectievelijke betalingskenmerken bij deze terugbetalingen zijn vermeld “teveel [nummer 1] ” en “teveel [nummer 2] ”.
Naar aanleiding van de terugbetaling met het kenmerk “teveel [nummer 1] ” heeft belanghebbende in een brief van 21 januari 2008 aan de Inspecteur aangegeven dat de terugbetaling van € 32.003 over periode 7 van 2007 ten onrechte is geschied. Belanghebbende heeft naar haar mening reeds het juiste bedrag over deze periode afgedragen en de gedane terugbetaling is voor haar daarmee onverklaarbaar.
Op 25 februari 2008 heeft de Inspecteur de brief van belanghebbende van 21 januari 2008 beantwoord. In dit antwoord is vermeld dat belanghebbende volgens de Belastingdienst over periode 7 van 2007 aangifte heeft gedaan naar een bedrag van € 37.954, dat op 9 juli 2007 opnieuw aangifte is gedaan met een correctie voor periode 6 van 2007 en dat dit erin heeft geresulteerd dat over periode 7 van 2007 nog een te betalen bedrag openstaat van € 993 (€ 37.941 – € 36.948). Als gevolg van de in de derde loonrun ingediende aangifte loonheffingen over periode 7 van 2007, waarin periode 6 van 2007 niet is meegenomen, is de correctie over periode 6 van € 36.948 blijven staan, hetgeen, aldus de Belastingdienst, heeft geleid tot de terugbetalingen van 18 januari 2008 en 9 mei 2008. De Inspecteur adviseert belanghebbende om “de correctie over juni tot nul terug te brengen”.
Belanghebbende heeft vervolgens contact opgenomen met [H] en de in de derde loonrun ingediende aangiften over de perioden 6 en 7 van 2007 nogmaals ingediend bij de Inspecteur. Deze aangiften zijn op 18 maart 2008 door de Inspecteur ontvangen en als correctieplicht geaccepteerd .
Op 21 februari 2012 heeft de Inspecteur een boekenonderzoek aangekondigd bij belanghebbende. Het boekenonderzoek heeft plaatsgevonden op 22 en 23 maart 2012. Bij het boekenonderzoek is onder meer de aanvaardbaarheid van de aangiften loonheffingen over het tijdvak 1 januari 2007 tot en met 31 december 2011 onderzocht. In het rapport van het boekenonderzoek is vermeld dat de in de aangiften aangegeven bedragen aan loonheffingen overeenstemmen met de bedragen die op het loon van de werknemers zijn ingehouden en die zijn afgedragen aan de Belastingdienst. Het eindgesprek naar aanleiding van het boekenonderzoek heeft plaatsgevonden op 23 maart 2012.
Bij brief van 5 november 2012 heeft de Inspecteur aan belanghebbende gemeld dat de loonaangiften 2007 van belanghebbende zijn vergeleken met de over dit tijdvak door belanghebbende afgedragen bedragen. Uit de berekeningen volgt dat belanghebbende minder loonheffingen heeft afgedragen dan zij verschuldigd was over het jaar 2007. Het verschil is door de Inspecteur berekend op een bedrag van € 36.961.
Belanghebbende heeft bij brief van 14 november 2012 een overzicht aan de Inspecteur doen toekomen van de betalingen die gedaan zijn naar aanleiding van de ingediende aangiften loonheffingen over 2007. Belanghebbende geeft aan in totaal een bedrag van € 507.557 te hebben afgedragen, hetgeen overeenkomt met het bedrag dat volgens de Inspecteur ook afgedragen had moeten worden. Belanghebbende vermeldt in haar brief niet de terugbetalingen die zij op 18 januari 2008 en 9 mei 2008 heeft ontvangen.
De Inspecteur heeft daarop bij brief van 23 november 2012 aan belanghebbende meegedeeld dat door de drie aangiften loonheffingen over periode 7 van 2007 het verschuldigde bedrag over deze periode is vastgesteld op € 993 (€ 37.941 – € 36.948). Over periode 7 was volgens de Inspecteur echter een bedrag verschuldigd van € 37.954. Nu er door belanghebbende per saldo (maar) € 993 over deze periode is afgedragen, dient belanghebbende het verschil van € 36.961 alsnog te betalen.
Vervolgens is de naheffingsaanslag aan belanghebbende opgelegd.
Vanaf het boekjaar 2008 heeft belanghebbende in haar jaarstukken telkens een passiefpost “terugontvangen LH 2007” van € 36.961 opgenomen.
In een verklaring van [H] is aangegeven dat zowel voor periode 6 als voor periode 7 van 2007 een intrekkingsbericht is ingezonden op 9 juli 2007. Voorts geeft [H] aan dat de bedoeling van deze intrekkingsberichten was voor die perioden de gegevens weer “op nul” te zetten, waarna vanuit deze positie de nieuwe aangiften ingediend konden worden. De precieze cijfermatige inhoud van de berichten van 9 juli 2007 is voor [H] niet meer te achterhalen. [H] acht het wel opvallend dat voor het intrekkingsbericht van periode 7 een acceptatiebericht is ontvangen en voor het intrekkingsbericht van periode 6 niet. De verklaring hiervoor zou volgens [H] kunnen zijn dat de berichten van 9 juli 2007 door de Inspecteur als één bericht zijn ontvangen.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag van € 36.961 terecht aan belanghebbende is opgelegd. Het geschil spitst zich in dat kader toe op de beantwoording van de volgende vragen:
Vraag 1. Heeft belanghebbende een verzoek als bedoeld in artikel 20, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) gedaan, welk verzoek ten onrechte tot teruggaaf van belasting heeft geleid?
Vraag 2. Heeft de Inspecteur aannemelijk gemaakt dat belanghebbende een correctiebericht in de zin van artikel 28a van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB) heeft ingediend (welk correctiebericht als een verzoek als bedoeld in artikel 20, lid 1, van de AWR kan worden aangemerkt)?
Vraag 3. Kan een correctiebericht waarmee een aangifte wordt gecorrigeerd waarvan de aangiftetermijn nog niet is verstreken, aangemerkt worden als een correctiebericht in de zin van artikel 28a van de Wet LB?
Vraag 4. Is het mogelijk om een verzoek als bedoeld in artikel 20, lid 1, van de AWR (leidend tot teruggaaf van belasting) te doen, terwijl nog geen betaling van belasting heeft plaatsgevonden?
Vraag 5. Is de naheffingsaanslag in strijd met het vertrouwensbeginsel opgelegd, waardoor deze, los van de vraag of er een wettelijke grondslag voor naheffing bestaat, geen stand kan houden?
Belanghebbende is van mening dat de vragen 1 tot en met 4 ontkennend moeten worden beantwoord en dat vraag 5 bevestigend moet worden beantwoord.De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan het volgende toegevoegd:
De Inspecteur
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat hij aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende bij haar bericht van 5 juli 2007 (ontvangen 9 juli 2007) over periode 6 een correctiebericht in de zin van artikel 28a van de Wet LB heeft ingediend. Volgens de Inspecteur heeft [H] (namens belanghebbende) dit bericht zelf als correctiebericht in het computersysteem van de Belastingdienst gecodeerd. In dit bericht is voor periode 6 een negatief bedrag vermeld. Volgens de Inspecteur kan dit negatieve bedrag niet anders zijn bedoeld dan als een correctie op de eerder gedane aangifte van 15 juni 2007 over periode 6. Het negatieve bedrag komt precies overeen met het af te dragen bedrag van de aangifte van 15 juni 2007, hetgeen de Inspecteur sterkt in zijn standpunt.
De Inspecteur betwist de stelling van belanghebbende dat over periode 6 een nihilaangifte is ingediend. Indien belanghebbende een nihilaangifte had ingediend, zouden er enkel “nullen” in het computersysteem van de Belastingdienst te zien moeten zijn en niet een (met de aangifte over periode 6 overeenkomend) negatief bedrag. De Inspecteur wijst er op dat [H] heeft verklaard geen ontvangstbevestiging te hebben ontvangen van de nihilaangifte over periode 6. Het had op de weg van [H] gelegen om na te gaan waarom de beweerdelijke nihilaangifte niet was geaccepteerd door de Belastingdienst, aldus de Inspecteur. De Inspecteur acht het onmogelijk dat een bericht dat [H] heeft ingediend als correctiebericht als een ander soort bericht door het systeem zou worden verwerkt. Indien het bericht van [H] niet geaccepteerd zou zijn, zou het in zijn geheel niet zijn verwerkt en niet zijn omgezet in een ander bericht.
Gelet op het voorgaande stelt de Inspecteur zich op het standpunt dat hij heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast dat [H] , namens belanghebbende, een correctiebericht heeft ingediend. Alle handelingen die [H] als gemachtigde van belanghebbende heeft verricht, komen voor haar rekening. Een eventueel gebrek aan wetenschap over wat er feitelijk door [H] aan loonberichten is ingediend, kan, zo stelt de Inspecteur, bij een redelijke verdeling van de bewijslast niet aan de Inspecteur worden tegengeworpen.
Belanghebbende
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de Ontvanger ten onrechte en zonder verzoek een bedrag aan loonheffingen aan haar heeft uitbetaald en dat de Inspecteur dit met de in geschil zijnde naheffingsaanslag wil herstellen. Belanghebbende bestrijdt dat er door haar een correctiebericht is ingediend. Belanghebbende verwijst naar artikel 28a van de Wet LB. Uit dit artikel, in combinatie met een aantal passages uit het Handboek loonheffingen 2007, volgt volgens haar dat een correctie binnen de aangiftetermijn dient te geschieden met het indienen van een nieuwe aangifte en dat dit buiten het aangiftetijdvak met een correctiebericht moet gebeuren. Belanghebbendes bericht van 5 juli 2007 viel binnen de aangiftetermijn van zowel periode 6 als van periode 7 en kan derhalve niet als correctiebericht worden aangemerkt.
Belanghebbende wijst er op dat de Inspecteur direct na afloop van het aangiftetijdvak voor de periode 6 en 7 op de hoogte was van het te betalen bedrag aan loonheffing, nu de laatste aangiften, die werden ontvangen op 11 juli 2007, in haar visie de eerdere aangiften hebben overschreven. Dat de Ontvanger tot de terugbetaling is overgegaan, valt belanghebbende dus niet te verwijten.
Belanghebbende verwijst naar het arrest van de Hoge Raad van 16 januari 2009, nr. 08/02766 (ECLI:NL:HR:2009:BG9883), waarin de Hoge Raad heeft beslist dat ambtshalve teruggegeven omzetbelasting niet kan worden nageheven op grond van artikel 20, lid 1, van de AWR. Belanghebbende acht haar situatie vergelijkbaar met de situatie in dit arrest.
Voor het geval het Hof van oordeel is dat er een wettelijke grondslag is voor de naheffing, beroept belanghebbende zich op het vertrouwensbeginsel. Belanghebbende heeft zelf reeds in een vroeg stadium aan de Belastingdienst aangegeven dat de terugbetaling ten onrechte had plaatsgevonden. De Belastingdienst heeft daar niet adequaat op gereageerd. Belanghebbende heeft steeds het signaal gekregen dat zij zich als een deugdelijke belastingplichtige gedroeg en dat zij de juiste bedragen had aangegeven en afgedragen. Zelfs bij het door de Belastingdienst gehouden boekenonderzoek is niet naar voren gekomen dat belanghebbende te weinig belasting zou hebben betaald en dat naheffing zou moeten volgen.
Belanghebbende vraagt om vergoeding van de werkelijk gemaakte proceskosten in de hoger beroepsfase.
Beide partijen:
Wij zijn het erover eens dat een onverschuldigde betaling door de Belastingdienst aan belanghebbende heeft plaatsgevonden. Terugvordering van dit bedrag op basis van het civiele recht is niet meer mogelijk, omdat de termijn daarvoor is verstreken.
De Inspecteur:
Juridisch gezien kan slechts één maal een aangifte worden ingediend. In de praktijk wordt door ons echter gedoogd dat er wijzigingen ten aanzien van die aangifte worden ingediend door de belastingplichtige. Een nieuwe aangifte overschrijft daarbij een eerdere aangifte. Een correctiebericht wordt echter niet overschreven door een latere aangifte, maar houdt stand.
Uit de overgelegde systeemuitdraai van de Belastingdienst blijkt dat belanghebbende bij haar nihilaangifte over periode 7 (te herkennen aan de vermelding van een aantal “nullen” in het systeem), een correctie heeft aangebracht over het voorgaande tijdvak, periode 6 (te herkennen aan “het minteken” voor het bedrag van de correctie). De correctie bedroeg € 36.948 (negatief). Belanghebbende moet bij het indienen hiervan bewust de keuze hebben gemaakt om over periode 6 een correctiebericht in te dienen. Indien belanghebbende deze keuze niet had gemaakt, zou er geen negatief bedrag in het systeem hebben gestaan.
Ik stem niet in met een integrale proceskostenvergoeding voor de kosten van het hoger beroep van belanghebbende.
Belanghebbende:
Over periode 7 zijn namens belanghebbende drie berichten ingediend. Het klopt dat een van deze berichten betrekking heeft op periode 6 en 7.
Er valt niet meer te achterhalen welke vorm het bericht had dat bij het bericht over periode 7 was gevoegd en betrekking had op periode 6. De bedoeling van [H] was om de eerdere aangifte over periode 6 in te trekken of op nihil te stellen. De bedoeling van [H] was niet om een correctiebericht in te dienen. Ik bestrijd dat de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat er namens belanghebbende een correctiebericht over periode 6 is ingediend.
Ik heb binnen de aangiftetijdvakken van periode 6 en 7 de juiste aangiften gedaan en de juiste bedragen betaald. Ik bestrijd een correctiebericht te hebben ingediend of anderszins een verzoek gericht op teruggave van belasting te hebben gedaan. Ik heb correct gehandeld en voor de onderhavige naheffingsaanslag is geen plaats.
Ik handhaaf mijn standpunt dat de kosten van het hoger beroep integraal vergoed dienen te worden. Ik overleg in dat kader een overzicht van de door belanghebbende gemaakte kosten. Ik benadruk dat er veel tijd en kosten in deze procedure zijn gaan zitten.
Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar.