Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 17-03-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:1067, 16/03498
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 17-03-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:1067, 16/03498
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 17 maart 2017
- Datum publicatie
- 12 mei 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2017:1067
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2016:3441, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:2781
- Zaaknummer
- 16/03498
Inhoudsindicatie
Bpm zaak. Bezwaar tegen eigen aangifte. Inspecteur heeft zonder opgaaf van redenen geen verweerschrift ingediend. Het Hof oordeelt dat deze handelwijze in strijd is met het bepaalde in artikel 8:42 Awb en volstaat thans met de laatste waarschuwing aan de Inspecteur. De Inspecteur wordt voorts veroordeeld tot vergoeding van de wettelijke rente over de door de Rechtbank toegekende vergoeding van immateriële schade vanaf de dag nadat vier weken zijn verstreken na de openbaarmaking van de uitspraak van de Rechtbank tot aan de dag van algehele voldoening. Het Hof is niet bevoegd te beslissen over het verzoek van belanghebbende tot vergoeding van rente over de teruggaaf van BPM. Geen samenhang in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de Rechtbankfase met de zaak 16/03497, wel in de hoger beroepsfase. Geen vergoeding van werkelijke proceskosten.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 16/03498
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 26 mei 2016, nummer BRE 15/5060, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende na te noemen op aangifte voldane belasting.
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft op 7 juni 2012 aangifte gedaan voor de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: de BPM) inzake de registratie van een uit het buitenland afkomstige, gebruikte personenauto, merk [automerk] , VIN [nummer] (hierna: de auto). Het aangiftebiljet vermeldt een te betalen bedrag aan BPM van € 5.861. Dit bedrag is door belanghebbende op 11 juni 2012 voldaan.
Naar aanleiding van het door belanghebbende tegen dit op aangifte voldane bedrag gemaakte bezwaar, heeft de Inspecteur bij uitspraak van 16 juni 2015 het bezwaar gegrond verklaard, een teruggaaf verleend tot een bedrag van € 384 aan BPM, een vergoeding voor kosten van bezwaar toegekend van € 244 en over de teruggaaf op grond van het “Irimie-arrest” een vergoeding van invorderingsrente in het vooruitzicht gesteld over de periode 11 juni 2012 tot aan de datum van terugbetaling van het bedrag van de teruggaaf.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 167. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, een teruggaaf verleend van € 604, gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende rente vergoedt over € 220, te berekenen van 12 juni 2012 volgens de rentevoet en de systematiek van artikel 28c van de Invorderingswet 1990 (hierna: de IW), de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van geleden immateriële schade ten bedrage van € 2.000 en in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 740, en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht aan belanghebbende vergoedt.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende geen griffierecht geheven. De Inspecteur heeft geen verweerschrift ingediend.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) hebben partijen vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 3 februari 2017 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, namens belanghebbende, zijn gemachtigde de heer [C] , adviseur te [D] , vergezeld van mevrouw [E] , alsmede namens de Inspecteur, de heer [J] en mevrouw [K] .
Belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan het Hof en door tussenkomst van de griffier aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van partijen wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen.
Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Belanghebbende heeft op 7 juni 2012 aangifte BPM gedaan inzake de registratie van de auto. Het aangiftebiljet vermeldt een te betalen bedrag aan BPM van € 5.861. Dit bedrag is door belanghebbende op 11 juni 2012 voldaan. Belanghebbende heeft bij de berekening van het te betalen bedrag gebruik gemaakt van de koerslijst XRAY uitgaande van een BTW-auto.
Bij uitspraak van 16 juni 2015 op bezwaar van belanghebbende, dat gericht was tegen de eigen aangifte, heeft de Inspecteur het bezwaar gegrond verklaard, een teruggaaf verleend tot een bedrag van € 384 aan BPM, uitgaande van een herberekening waarbij het CO² element volledig is weggelaten, een vergoeding voor kosten van bezwaar toegekend van € 244 en voorts over de teruggaaf van € 384 op grond van het arrest van het HvJ van 18 april 2013, C-565/11, ECLI:EU:C:2013:250, Mariana Irimie, een vergoeding van invorderingsrente in het vooruitzicht gesteld over de periode 11 juni 2012 tot aan de datum van terugbetaling van het bedrag van de teruggaaf.
De Rechtbank heeft aan belanghebbende een aanvullende teruggaaf van BPM verleend van € 220, gebaseerd op de lagere handelsinkoopwaarde van een vergelijkbare marge-auto, waarmee de totale teruggaaf van de door belanghebbende op aangifte voldane BPM € 604 bedraagt. Voorts heeft de Rechtbank gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende over de aanvullende BPM teruggaaf van € 220 rente vergoedt volgens de rentevoet en de systematiek van artikel 28c van de IW, en de Inspecteur veroordeeld tot een immateriële schadevergoeding ten bedrage van € 2.000. Met betrekking tot de proceskosten heeft de Rechtbank beslist, dat belanghebbende gehouden is aan een afspraak met de Inspecteur dat over de bezwaarfase een bedrag van € 244 wordt vergoed, en voor de beroepsfase is de Rechtbank uitgegaan van een samenhang tussen deze zaak en de zaak van belanghebbende met het zaaknummer BRE 15/4636.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft, naar belanghebbende, desgevraagd, uitdrukkelijk ter zitting van het Hof heeft verklaard, het antwoord op de volgende vragen:
1. Heeft de Rechtbank de kosten van beroepsmatig verleende bijstand in beroep op het juiste bedrag vastgesteld?2. Heeft belanghebbende recht op rentevergoeding over het volledige bedrag aan teruggaaf van BPM en over het bedrag aan toegekende immateriële schadevergoeding?
Belanghebbende beantwoordt vraag 1 ontkennend en vraag 2 bevestigend. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Ter zitting heeft belanghebbende hieraan het volgende toegevoegd:
Ik trek mijn grieven ter zake van het niet horen in de bezwaarfase bij deze in. De zaak moet niet teruggewezen worden naar de Inspecteur.De door de Rechtbank toegekende vergoeding van de kosten van de bezwaarfase van € 244 is akkoord. Wat wel overblijft is mijn grief over de proceskosten voor de Rechtbank-fase. Ook de grief over de berekening van de “Irimie-rente” met toepassing van artikel 28c van de IW trek ik in. Ik stel wel dat rente over de immateriële schadevergoeding en over de volledige teruggaaf van BPM verschuldigd is. Ik weet niet of er een beschikking ter zake van de rentevergoeding is genomen door de ontvanger, in ieder geval niet ten tijde van het doen van uitspraak op bezwaar.