Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 17-03-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:1068, 16/03497

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 17-03-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:1068, 16/03497

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
17 maart 2017
Datum publicatie
12 mei 2017
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2017:1068
Formele relaties
Zaaknummer
16/03497
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-03-2027] art. 8:42

Inhoudsindicatie

Bpm zaak. Naheffingsaanslag. Inspecteur heeft geen verweerschrift ingediend. Het Hof oordeelt dat deze handelwijze in strijd is met het bepaalde in artikel 8:42 Awb en volstaat thans met de laatste waarschuwing aan de Inspecteur. De Inspecteur wordt voorts veroordeeld tot vergoeding van de wettelijke rente over de door de Rechtbank toegekende vergoeding van immateriële schade vanaf de dag nadat vier weken zijn verstreken na de openbaarmaking van de uitspraak van de Rechtbank tot aan de dag van algehele voldoening. Geen samenhang in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de Rechtbankfase met de zaak 16/03498, wel voor de hoger beroepsfase. Geen vergoeding van werkelijke proceskosten.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 16/03497

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 26 mei 2016, nummer BRE 15/4636, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende na te noemen naheffingsaanslag.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is met dagtekening 31 maart 2014 onder aanslagnummer [aanslagnummer] een naheffingsaanslag (hierna: de naheffingsaanslag) in de belasting van personenauto's en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd naar een bedrag van € 225.

1.2.

Belanghebbende heeft, bij geschrift met dagtekening 3 april 2014, bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag. Bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 10 juni 2015 heeft de Inspecteur het bezwaar gegrond verklaard, de naheffingsaanslag vernietigd en een forfaitaire kostenvergoeding van € 244 toegekend.

1.3.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 167. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard (zie onderdeel 2.5).

1.4.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 251. De Inspecteur heeft geen verweerschrift ingediend.

1.5.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) hebben partijen vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 3 februari 2017 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, namens belanghebbende, zijn gemachtigde de heer [C] , adviseur te [D] , vergezeld van mevrouw [E] , alsmede namens de Inspecteur, de heer [J] en mevrouw [K] .

1.7.

Belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan het Hof en door tussenkomst van de griffier aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van partijen wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen.

1.8.

Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

1.9.

Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende heeft op 12 oktober 2013 aangifte BPM gedaan ter zake van de registratie van een personenauto, merk [automerk] met identificatienummer [nummer] (hierna: de auto). Het aangiftebiljet vermeldt een te betalen bedrag aan BPM van € 2.599. Belanghebbende heeft bij de berekening van het te betalen bedrag aan BPM gebruik gemaakt van de koerslijst XRAY, uitgaande van een marge-auto.

2.2.

Bij geschrift met dagtekening 14 februari 2014 heeft de Inspecteur aan belanghebbende kenbaar gemaakt dat hij voornemens is om aan belanghebbende een naheffingsaanslag op te leggen, omdat hij van mening is dat de auto een BTW-auto betreft in plaats van een marge-auto (hierna: de vooraankondiging). Belanghebbende wordt de gelegenheid geboden om vóór 28 februari 2014 schriftelijk te reageren op de vooraankondiging. Belanghebbende heeft niet gereageerd op de vooraankondiging.

2.3.

Aan belanghebbende is met dagtekening 31 maart 2014 de naheffingsaanslag opgelegd naar een bedrag van € 225. De Inspecteur heeft de hoogte van de naheffingsaanslag gebaseerd op de koerslijst van XRAY, uitgaande van een BTW-auto. Belanghebbende heeft het op grond van de naheffingsaanslag verschuldigde bedrag aan BPM voldaan. Belanghebbende heeft bezwaar aangetekend tegen de naheffingsaanslag. In de bezwaarfase heeft belanghebbende een aankoopfactuur van de auto en een verklaring van de verkoper van de auto overgelegd.

2.4.

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar overwogen dat belanghebbende met de door hem overgelegde bescheiden, voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de auto een marge-auto is. Dientengevolge heeft de Inspecteur het bezwaar gegrond verklaard, de naheffingsaanslag vernietigd en aan belanghebbende een forfaitaire vergoeding toegekend van € 244 voor de kosten die hij in de bezwaarfase gemaakt heeft. De Inspecteur heeft in deze uitspraak niets vermeld met betrekking tot de rentevergoeding over de teruggaaf aan BPM, die volgt uit de vernietiging van de naheffingsaanslag. Belanghebbende is voorafgaande aan het doen van deze uitspraak op bezwaar niet gehoord.

2.5.

Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen deze uitspraak van de Inspecteur. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd met instandlating van de rechtsgevolgen en de Inspecteur gelast rente, te berekenen over het tijdvak dat aanvangt op de dag na die van de betaling van de onverschuldigde BPM en eindigend op de dag voorafgaand aan die van de terugbetaling en volgens de rentevoet en de systematiek van artikel 28c van de Invorderingswet 1990 (hierna: IW 1990), aan belanghebbende te vergoeden over de BPM-teruggaaf. De Rechtbank heeft de Inspecteur voorts veroordeeld tot vergoeding van door belanghebbende geleden immateriële schade ten bedrage van € 500 en in de kosten van het geding aan de zijde van belanghebbende ten bedrage van € 496. Ten slotte heeft de Rechtbank gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 167 aan deze vergoedt.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft, naar partijen, desgevraagd, uitdrukkelijk ter zitting van het Hof hebben verklaard, het antwoord op de volgende vragen:

1. Heeft de Rechtbank de kosten van beroepsmatig verleende bijstand in bezwaar en beroep op het juiste bedrag vastgesteld?

2. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van wettelijke rente over de door de Rechtbank toegekende immateriële schadevergoeding?

3.2.

Belanghebbende beantwoordt vraag 1 ontkennend en vraag 2 bevestigend. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.3.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

3.4.

In aanvulling op de stukken van het geding heeft de gemachtigde van belanghebbende verklaard:

Ik trek mijn grieven ter zake van het niet horen in de bezwaarfase bij deze in. De zaak moet niet teruggewezen worden naar de Inspecteur.Hetzelfde heeft te gelden voor de grief dat er sprake is van onrechtmatige wetgeving en de grief dat de regeling ter zake van vergoeding van invorderingsrente, zoals opgenomen in artikel 28c van de IW 1990, in strijd is met Unierecht. Ik trek die grieven ook in.Het verzoek om mevrouw [P] op te roepen als getuige trek ik eveneens in.De naheffingsaanslag is vernietigd vanwege een aan de Inspecteur te wijten onrechtmatigheid. Ik verwijs naar het arrest van de Hoge Raad van 16 september 2016, nr. 15/02844, ECLI:NL:HR:2016:2078. De Inspecteur had voorafgaande aan het opleggen van de naheffingsaanslag nader onderzoek moeten doen naar de kwalificatie van de auto (marge- respectievelijk BTW-auto).

Ik stel wel dat rente over de immateriële schadevergoeding verschuldigd is.

3.5.

Belanghebbende verzoekt het Hof de Inspecteur te veroordelen in de werkelijke kosten aan de zijde van belanghebbende van het bezwaar en van het geding bij de Rechtbank, zonder bij de vaststelling van de hoogte van de (proces)kostenvergoeding uit te gaan van samenhang met de zaak met nr. BRE 15/5060. Ten slotte verzoekt belanghebbende om een wettelijke rentevergoeding over de door de Rechtbank toegekende immateriële schadevergoeding ter hoogte van € 500.

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing