Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 17-03-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:1071, 16/03490
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 17-03-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:1071, 16/03490
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 17 maart 2017
- Datum publicatie
- 12 mei 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2017:1071
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2016:3669, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 16/03490
Inhoudsindicatie
Bpm zaak. Bezwaar tegen eigen aangifte. De Inspecteur wordt veroordeeld tot vergoeding van de wettelijke rente over de door de Rechtbank toegekende vergoeding van immateriële schade vanaf de dag nadat vier weken zijn verstreken na de dag na de openbaarmaking van de uitspraak van de Rechtbank tot aan de dag van algehele voldoening. Het Hof is niet bevoegd te beslissen over het verzoek van belanghebbende tot vergoeding van rente over de teruggaaf van BPM. Geen vergoeding van werkelijke proceskosten. Wel stelt het Hof, anders dan de Rechtbank, de wegingsfactor voor de beroepsfase op 1, nu het beroep bij de Rechtbank niet langer ongegrond is en het Hof geen andere reden ziet voor een lagere wegingsfactor.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 16/03490
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 26 mei 2016, nummer BRE 15/4938, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende na te noemen voldoening op aangifte.
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft aangifte gedaan voor de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: de BPM) inzake de registratie van een uit het buitenland afkomstige, gebruikte personenauto, merk [automerk] eindigend op [nummer] (hierna: de auto). Het aangiftebiljet vermeldt als zodanig een te betalen bedrag van € 2.181. Dit bedrag is door belanghebbende op 7 mei 2013 voldaan.
Naar aanleiding van het door belanghebbende tegen dit op aangifte voldane bedrag op 23 mei 2013 gemaakte bezwaar, heeft de Inspecteur bij uitspraak van 17 juni 2015 het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 331. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van geleden immateriële schade ten bedrage van € 1.500 en in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 496, en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht aan belanghebbende vergoedt.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 503. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 3 februari 2017 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, namens belanghebbende, haar gemachtigde de heer [C] , adviseur te [D] , vergezeld van mevrouw [E] , alsmede namens de Inspecteur, de heer [J] en mevrouw [K] .
Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.
2 Feiten
De datum eerste toelating van de auto (in het buitenland) is [datum] 2009. Belanghebbende heeft op 22 augustus 2012 aangifte BPM gedaan ter zake van de registratie van de auto in Nederland. Het aangiftebiljet vermeldt als zodanig een bedrag van € 2.181. Dit bedrag is door belanghebbende op 7 mei 2013 voldaan. Belanghebbende heeft bij de berekening van het te betalen bedrag gebruik gemaakt van een taxatierapport dat ongeveer acht maanden vóór de registratie gedateerd is.
Bij uitspraak van 17 juni 2015 op bezwaar van belanghebbende, dat gericht was tegen de voldoening op aangifte, heeft de Inspecteur het bezwaar ongegrond verklaard.
De Rechtbank heeft het tegen de uitspraak van de Inspecteur gerichte beroep ongegrond verklaard, de Inspecteur veroordeeld tot een vergoeding van immateriële schade van € 1.500 en in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 496, en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 331 aan belanghebbende vergoedt.
Ter zitting van het Hof zijn partijen tot overeenstemming gekomen in die zin dat belanghebbende alsnog recht heeft op een teruggaaf van € 145 aan BPM in verband met de waardevermindering van de auto tussen de aangiftedatum en registratiedatum (hierna ook: de leeftijdskorting).
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft, naar partijen ter zitting van het Hof desgevraagd uitdrukkelijk hebben verklaard, het antwoord op de volgende vragen:
1. Heeft de Rechtbank de vergoeding voor de kosten van beroepsmatig verleende bijstand in beroep op het juiste bedrag vastgesteld, meer in het bijzonder: heeft de Rechtbank terecht niet een vergoeding van de werkelijke proceskosten toegekend en heeft de Rechtbank de wegingsfactor terecht op 0,5 gesteld?
2. Heeft belanghebbende recht op rentevergoeding over het bedrag aan teruggaaf van BPM en over het bedrag aan toegekende vergoeding voor immateriële schade?
Belanghebbende is van mening dat de eerste vraag ontkennend en de tweede vraag bevestigend dienen te worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Ter zitting hebben zij hieraan het volgende toegevoegd:
Inspecteur Ik geef toe dat de auto tussen aangiftedatum en registratiedatum minder waard is geworden. Ik ben bereid om alsnog een leeftijdskorting te verlenen.
Partijen Wij zijn alsnog tot overeenstemming gekomen dat een bedrag van € 145 aan BPM teruggegeven wordt aan belanghebbende ter zake van de leeftijdskorting.
Belanghebbende
Wat wel overblijft is mijn grief over de proceskosten voor de Rechtbankfase, de rente over de immateriële schadevergoeding en over de teruggaaf van BPM. En ik wil ook een vergoeding van de griffierechten en proceskosten in hoger beroepsfase.