Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-03-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:1416, 16/00076
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-03-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:1416, 16/00076
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 30 maart 2017
- Datum publicatie
- 18 mei 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2017:1416
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:1789, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 16/00076
Inhoudsindicatie
Ter zitting hebben partijen overeenstemming bereikt over de hoogte van de naheffingsaanslag BPM, in die zin dat de naheffingsaanslag verminderd dient te worden tot een bedrag van € 416 en dat de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd dient te worden. Gelet op het voorgaande slaagt het door belanghebbende ingestelde hoger beroep. Het Hof volgt belanghebbende voorts niet in zijn stelling dat het opleggen van een naheffingsaanslag aan de koper van een geïmporteerd voertuig leidt tot discriminatie in de zin van artikel 110 VWEU. Voor zover belanghebbende met zijn stelling heeft bedoeld dat nimmer kan worden nageheven nadat het belastbare feit zich heeft voorgedaan, faalt deze stelling eveneens. Op grond van artikel 20, derde lid, van de AWR vervalt de bevoegdheid tot het opleggen van een naheffingsaanslag pas door verloop van vijf jaren na het einde van het kalenderjaar, waarin de belastingschuld is ontstaan of de teruggave is verleend.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 16/00076
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 29 december 2015, nummer BRE 13/6462, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende na te noemen naheffingsaanslag en beschikking belastingrente.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is met dagtekening 17 mei 2013 een naheffingsaanslag (hierna: de naheffingsaanslag) belasting personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) met aanslagnummer [aanslagnummer] opgelegd ter hoogte van € 2.290. Gelijktijdig is aan belanghebbende een beschikking belastingrente (hierna: de beschikking belastingrente) ter hoogte van € 25 opgelegd. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag en de beschikking belastingrente gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 160. De Rechtbank heeft het beroep grond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de naheffingsaanslag verminderd tot een berekend naar een waarde van de auto ten tijde van invoer van € 6.000, de Inspecteur gelast rente te vergoeden volgens de methode van enkelvoudige berekening vanaf de datum van onverschuldigde betaling waarbij voor de rentevoet wordt aangesloten bij die voor de berekening van invorderingsrente, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van het geding aan de zijde van belanghebbende tot een bedrag van € 800 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 160 aan hem vergoedt.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 251. De Inspecteur heeft geen verweerschrift ingediend.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) hebben partijen vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
De zitting heeft plaatsgehad op 3 februari 2017 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, namens belanghebbende zijn gemachtigde de heer [A] , adviseur te [B] , en zijn kantoorgenoot mevrouw [C] , alsmede, namens de Inspecteur, de heer [D] en mevrouw [E] .
Belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan het Hof en door tussenkomst van de griffier aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van partijen wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
Het Hof heeft in deze zaak op 17 februari 2017 mondeling uitspraak gedaan. Afschriften van het proces-verbaal van die uitspraak zijn op 17 februari 2017 aan partijen verzonden.
Belanghebbende heeft tegen de mondelinge uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De griffier van de Hoge Raad heeft bij schrijven van 17 maart 2017 verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke.
2 Feiten
Belanghebbende heeft op 16 januari 2012 aangifte gedaan voor de BPM betreffende de registratie van een uit Duitsland afkomstige personenauto van het merk [automerk] met chassisnummer [nummer] (hierna: de auto). Volgens de aangifte is belanghebbende € 16 aan BPM verschuldigd, uitgaande van een catalogusprijs inclusief opties van € 71.111, een waardevermindering, volgens de koerslijst van Xray, van € 54.158 en een aftrek van schade, volgens een door [F] te [G] opgesteld taxatierapport, van € 16.886, resulterend in een inkoopwaarde van € 67. Naast beeldmateriaal van de auto is, voor zover relevant, in dit taxatierapport het volgende opgenomen met betrekking tot de schade aan de auto:
“Carrosserie;
Het voertuig vertoont zeer forse beschadigingen aan o.m. de linker voorzijde, voorfront, Voorbumper, motorkap, koelerpakket, linker voorscherm, Dynamo is door de aanrijding afgebroken waardoor er een gat in het onder blok is ontstaan. Beide airbags zijn uitgegaan en het Dashboard moet vernieuwd worden .Auto heeft meer schade dan men op de foto kan zien.
(…)
Bijzonderheden;
(…)
Voertuig heeft forse voor schade.
Onder blok is beschadigd door de aanrijding.
De accu en de plaats waar deze is bevestigd zijn beschadigd.
(…)
Motivering vaststelling waardevermindering.
(…)
Ten gevolge van een schade-evenement heeft het voertuig een zeer forse schade opgelopen. Door de aanrijding is de Dynamo afgeschuurd waardoor er een gat in het onder blok is ontstaan de kracht van de aanrijding was zo erg dat het motorblok naar achteren is verplaatst en de accu en accubak zijn beschadigd. Het voorfront en koeler pakket moeten vernieuwd worden. Voorbumper, motorkap en linker voorscherm moeten vernieuwd worden. De airbags zijn afgegaan alsook de gordelspanners deze moeten vervangen worden. Het Dashboard moet vervangen worden. Naar aanleiding van de elektrische storing heb ik niet kunnen constateren of er motor schade is wat niet ondenkbaar is ( motor zou zonder olie kunnen gelopen hebben ) Er is een gat in het motor carter. De schade van de auto is niet geheel gecalculeerd omdat anders de hoogte van het schadebedrag de handelswaarde zou overstijgen. Het voertuig heeft meer schade dan op de foto te zien is.
Er is een noodreparatie aan de linker langsdrager uitgevoerd om te voorkomen dat het voertuig een wok status zou krijgen. Deze is niet in de schade calculatie opgenomen.”.
De auto is op 18 januari 2012 door [H] , namens de Belastingdienst, geïnspecteerd en gehertaxeerd. Dit heeft geresulteerd in een hertaxatierapport met dagtekening 26 januari 2012. In dit taxatierapport is uitgegaan van een verkoopwaarde van de auto inclusief BTW en BPM van € 27.500, een handelsmarge van € 5.500 en een waardevermindering vanwege schade van € 12.500. Uitgaande van deze cijfers concludeert [H] tot een handelswaarde inclusief aanwezige schade, BTW en BPM van € 9.500. Met betrekking tot de bij de inspectie geconstateerde schade aan de auto staat in het hertaxatierapport het volgende opgenomen:
“3.2. Geconstateerde schade / herstelkosten
Aan het voertuig werd schade geconstateerd. De herstelkosten van de door ons geconstateerde schade bedragen circa € 21.000,00.
Wij merken hierover op dat de herstelkosten door ons zijn vastgesteld op basis van de zichtbare schade, zonder dat daarbij (…) delen zijn gedemonteerd.
Ten tijde van ons bezoek waren er reeds herstelwerkzaamheden uitgevoerd.”.
Op basis van voornoemde hertaxatie heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag ter hoogte van € 2.290 en de beschikking belastingrente ter hoogte van € 25 opgelegd.
Na tegen de naheffingsaanslag en beschikking belastingrente gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag en de beschikking belastingrente gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep grond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de naheffingsaanslag verminderd tot een berekend naar een waarde van de auto ten tijde van invoer van € 6.000, de Inspecteur gelast rente te vergoeden volgens de methode van enkelvoudige berekening vanaf de datum van onverschuldigde betaling waarbij voor de rentevoet wordt aangesloten bij die voor de berekening van invorderingsrente, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van het geding aan de zijde van belanghebbende tot een bedrag van € 800 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 160 aan hem vergoedt.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I. Heeft de Rechtbank de naheffingsaanslag, in goede justitie, op het juiste bedrag vastgesteld?
II. Is het opleggen van een naheffingsaanslag BPM, nadat een auto geregistreerd is in het kentekenregister, in strijd met het Unierecht, meer in het bijzonder met artikel 110 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU)?
Belanghebbende is van mening dat vraag I ontkennend en vraag II bevestigend beantwoord moet worden. De Inspecteur is van mening dat beide vragen ontkennend beantwoord moeten worden.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Beide partijen concluderen, ter zitting, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken van de Inspecteur, vermindering van de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 416 en dienovereenkomstige vermindering van de beschikking belastingrente, vergoeding van rente overeenkomstig het bepaalde in artikel 28c van de Invorderingswet 1990 te berekenen over het tijdvak dat aanvangt op de dag na die waarop de naheffingsaanslag is betaald en eindigt op de dag voorafgaand aan die van de terugbetaling en dat de Inspecteur de kosten van het geding bij het Hof aan de zijde van belanghebbende ter hoogte van € 990 dient te vergoeden.