Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-04-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:1521, 14/00379

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-04-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:1521, 14/00379

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
6 april 2017
Datum publicatie
1 juni 2017
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2017:1521
Formele relaties
Zaaknummer
14/00379

Inhoudsindicatie

Belanghebbende is als feitelijk bestuurder terecht aansprakelijk gesteld voor belastingschulden van de BV. Geen vertrouwen aan vervalste brief die niet afkomstig is van de Belastingdienst. Geen tijdige melding betalingsonmacht. Diverse brieven bevatten valse datumstempels; het Hof merkt deze brieven niet aan als tijdige meldingen betalingsonmacht. Voor enkele naheffingsaanslagen is wel tijdig gemeld, maar daarvoor heeft de Ontvanger aannemelijk gemaakt dat de niet betaling van de verschuldigde belasting het gevolg is van aan belanghebbende te wijten onbehoorlijk bestuur. Geen sprake van schending van enig beginsel van behoorlijk bestuur.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 14/00379

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 20 februari 2014, nummer AWB 13/2477, in het geding tussen

belanghebbende

en

de Ontvanger van de Belastingdienst,

hierna: de Ontvanger,

betreffende de hierna vermelde beschikking aansprakelijkstelling.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende is bij beschikking van 28 november 2012 (beschikkingsnummer [nummer] ) aansprakelijk gesteld tot een bedrag van € 127.878 voor belastingschulden van [A] Beheer BV (hierna ook: de BV). De beschikking aansprakelijkstelling is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Ontvanger van 28 maart 2013 gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 44.

De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de beschikking aansprakelijkstelling verminderd naar een bedrag van € 118.501, het verzoek om schadevergoeding afgewezen, de Ontvanger veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 974 en gelast dat de Ontvanger het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 44 aan hem vergoedt.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 122.

De Ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend (brief van 3 maart 2015 met bijlagen). Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.5.

De eerste zitting heeft plaatsgehad op 13 maart 2015 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende en zijn gemachtigde de heer [B] , advocaat te [C] , alsmede, namens de Ontvanger, de heren [D] , [E] , [F] en [G] . Op deze zitting en ook op de hierna vermelde zittingen zijn gelijktijdig behandeld de onderhavige zaak en de zaken bij het Hof bekend onder nummer 14/00380 en 14/00909.

1.6.

De Ontvanger heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Belanghebbende heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij deze pleitnota behorende bijlage (foto van een brief van 12 augustus 2011). Belanghebbende heeft te dezer zitting een setje brieven overgelegd alsmede een brief van 28 februari 2011.

1.7.

Het Hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat teneinde de Ontvanger in de gelegenheid te stellen de ter zitting overgelegde stukken nader te onderzoeken.

1.8.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

1.9.

De Ontvanger heeft bij brief van 23 april 2015 een schriftelijke reactie ingediend. Bij brief van 9 juni 2015 heeft belanghebbende daarop gereageerd.

1.10.

Op grond van artikel 8:58 van de Awb hebben beide partijen vóór de tweede zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.11.

De tweede zitting heeft plaatsgehad op 8 juli 2015 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn dezelfde personen verschenen als op de eerste zitting.

1.12.

De Ontvanger heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.13.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.14.

Van de tweede zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

1.15.

Op 3 september 2015 is bij het Hof een brief van de Ontvanger binnengekomen, waarin hij verzoekt om heropening van het onderzoek. Het verzoek is nader toegelicht bij brief van 16 september 2015. Op 16 september 2015 is bij het Hof een brief van belanghebbende binnengekomen, waarin hij verzoekt om heropening van het onderzoek.

Het Hof heeft op grond van artikel 8:68 van de Awb besloten het onderzoek te heropenen.

1.16.

Partijen hebben vervolgens schriftelijk gereageerd op ieders verzoek om heropening van het onderzoek; de Ontvanger bij brief van 21 oktober 2015 en belanghebbende bij brief van 14 maart 2016.

1.17.

Voorafgaand aan de op 15 april 2016 geplande derde zitting heeft de Ontvanger op grond van artikel 8:58 van de Awb nadere stukken ingediend (brief van 31 maart 2016 met bijlagen). Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.18.

Bij brief van 2 april 2016 heeft belanghebbende verzocht om uitstel van de zitting en voorts aangegeven getuigen te willen horen. Het Hof heeft het verzoek om uitstel van de zitting ingewilligd.

1.19.

Bij brief van 25 mei 2016 heeft [B] bericht dat hij niet langer als raadsman van belanghebbende zal optreden.

1.20.

Het Hof heeft vervolgens uit haar midden mr. T.A. Gladpootjes aangewezen als raadsheer-commissaris voor het afnemen van getuigenverhoren.

1.21.

Het op 14 oktober 2016 voorgenomen getuigenverhoor heeft in verband met het aantreden van een nieuwe gemachtigde, geen doorgang gevonden.

1.22.

Het getuigenverhoor heeft plaatsgevonden op de derde zitting van 13 januari 2017 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen voor de raadsheer-commissaris verschenen en gehoord belanghebbende en zijn nieuwe gemachtigde de heer [H] , advocaat te [C] , alsmede, namens de Ontvanger, de heren [D] , [E] , [F] , [G] en [J] en mevrouw [K] .

Tijdens deze zitting zijn zes getuigen gehoord.

1.23.

Van deze zitting en de getuigenverhoren is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

1.24.

Op grond van artikel 8:58 van de Awb hebben beide partijen vóór de vierde zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.25.

Deze vierde zitting heeft plaatsgehad op 22 februari 2017 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn dezelfde personen verschenen als op de zitting van 13 januari 2017.

1.26.

Beide partijen hebben te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Op de onder 4.2 vermelde gronden heeft het Hof de grief over de juistheid van de aan de BV opgelegde naheffingsaanslag tardief verklaard.

1.27.

Het Hof heeft aan het einde van deze zitting het onderzoek gesloten.

1.28.

Van deze zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.

Belanghebbende heeft van [datum 1] 2008 tot en met [datum 2] 2010 bij de Kamer van Koophandel ingeschreven gestaan als formeel bestuurder van de BV. Op [datum 2] 2011 is belanghebbende bij de BV in loondienst getreden.

2.2.

Belanghebbende heeft zijn aandelen in de BV op 2 januari 2010 verkocht aan [L] (hierna: de heer [L] ). De levering van aandelen heeft plaatsgevonden op [datum 3] 2011. De heer [L] staat met ingang van [datum 2] 2010 bij de Kamer van Koophandel ingeschreven als formeel bestuurder van de BV.

2.3.

De inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor [M] (hierna: de Inspecteur) heeft in 2010 een boekenonderzoek bij de BV ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 2010. Het rapport van dit boekenonderzoek is gedagtekend 10 juni 2011 en behoort in kopie tot de gedingstukken.

2.4.

De Ontvanger heeft bij de BV een onderzoek ingesteld in het kader van de bestuurdersaansprakelijkheid als bedoeld in artikel 36 van de Invorderingswet 1990 (hierna: de IW). Naar aanleiding van de bevindingen tijdens het onderzoek is belanghebbende als feitelijke bestuurder van de BV aangemerkt. De bevindingen zijn neergelegd in een rapport van 14 september 2012. Hierin is onder meer het volgende opgenomen:

2.2 Feitelijk bestuurder

Op 14 juni 2012 heeft er een gesprek plaatsgevonden met de heer [L] .

In dit gesprek geeft [L] zeer duidelijk aan door [belanghebbende] gebruikt te zijn als stroman omdat hij gepensioneerd was en geen bezittingen had waar verhaal op mogelijk is. [belanghebbende] is de feitelijk bestuurder van de onderneming geweest ook na 1januari 2010. Bij de aankoop van de aandelen van [A] Beheer B.V. in augustus 2011 heeft [L] vooraf € 800 gehad van [belanghebbende] en tijdens de aandelen overdracht bij de notaris weer terug gegeven. [belanghebbende] was volgens [L] de persoon die aan de touwtjes trok en [L] handelde in opdracht van [belanghebbende] . [L] geeft aan dat hij monteur was bij [A] B.V..

Op 8 augustus 2012 heb ik een gesprek gehad met mevrouw [N] . Zij geeft aan sedert jaren hetzelfde administratieve werk(telefoniste, planner en administratie) te hebben gedaan in eerste instantie bij [O] B.V., welk[e] bedrijf na een faillissement is doorgegaan onder de naam [A] B.V.. Zij heeft een arbeidsovereenkomst met [A] B.V., echter op haar loonstroken wordt in de kop sinds [datum 2] 2011 [A] Beheer B.V. vermeld. De plaats van de werkzaamheden was een tot kantoor omgebouwde garage bij de woning van de heer [belanghebbende] . Op een gegeven moment heeft de heer [belanghebbende] in 2011 richting haar aangegeven dat hij het dienstverband wilde beëindigen omdat er geen werk meer was. Er is toen een vaststellingsovereenkomst afgesloten om het dienstverband tussen [N] en [A] Beheer B.V.. te beëindigen Een afschrift van de vaststellingsovereenkomst heb ik van mevrouw [N] ontvangen. Deze overeenkomst heeft bij het de ondertekening de naam van [L] echter is i/o getekend. Deze overeenkomst is volgens mevrouw [N] getekend door [belanghebbende] . De heer [belanghebbende] ziet zij ook als haar baas, op deze wijze handelt hij ook. Hij is degene die volgens [N] zich bezig hield met de dagelijks gang van zaken bij [A] Beheer B.V.. Mevrouw [N] beschrijft de taken van [belanghebbende] als volgt: hij heeft zich voornamelijk bezig gehouden met de Belastingdienst, zijnde het recht trekken van zaken waar [P] mee kwam, de inkoop, het volledig personeelsbeleid, waarbij er de laatste periode diverse ontslagen zijn gevallen omdat het werk terug liep. Het volledig betalingsverkeer werd geregeld door [belanghebbende] . Het inboeken van de administratie in Exact werd geregeld door [belanghebbende] . De verkoop van auto’s werd gedaan door [belanghebbende] . Er zijn door [belanghebbende] wel eens auto’s verkocht waar nog werk voor was. Klachten van klanten werden afgehandeld door [belanghebbende] .

Verder geeft [N] aan dat [belanghebbende] tijdens werktijd veel bezig was met rechtszaken die hij privé had lopen. [N] geeft aan dat zij[n] nimmer geweten heeft dat de (formele) bestuurder is gewijzigd naar [L] per [datum 2] 2010 en van de overdracht van de aandelen in augustus 2011.

De rol van de heer [belanghebbende] is na de overgang van [O] naar [A] B.V. en [A] Beheer B.V. altijd hetzelfde gebleven. De heer [belanghebbende] was volgens [N] volledig verantwoordelijk voor de gang van zaken binnen [A] (Beheer) B.V..

De heer [L] was monteur van de onderneming. Zij beschrijft de heer [L] als een groot vakman, op zijn vakgebied, echter hij was niet verantwoordelijk voor de gang van zaken in de onderneming en bemoeide zich er ook niet mee. [L] zou destijds richting [N] zijdelings wel eens de opmerking hebben geplaatst: ik ben nu je baas. Maar van de feitelijke invulling daarvan heeft zij nimmer iets gemerkt.

Verder is in het kader van dit onderzoek gesproken met collega [P] . Hij heeft bij [A] Beheer B.V. en [A] B.V. een boekenonderzoek ingesteld. Zie de controlerapporten d.d. 10 juni 2011 en 27 juni 2011. Hij geeft aan dat hij door [L] is verwezen naar de heer [belanghebbende] en dat de heer [belanghebbende] de persoon is die hem tijdens het volledige onderzoek te woord heeft gestaan en documenten heeft aangereikt. Naar zijn oordeel is de heer [belanghebbende] ook de feitelijk bestuurder geweest van [A] (Beheer) B.V..

Op 8 augustus 2012 heb ik gesproken met de curator van [A] Beheer B.V. de heer [Q] . Hij is vanuit zijn onderzoek op dat moment tevens de mening toegedaan dat [L] niet de bestuurder is en kan zijn geweest van [A] Beheer B.V. Zijn mening is dat [belanghebbende] feitelijk de bestuurder is geweest van [A] Beheer B.V..

2.3

Conclusie

Als feitelijk bestuurder van [A] (Beheer) B.V. dient de volgende persoon te worden aangemerkt:

- [belanghebbende] met BSN nr. [BSN-nummer] .

2.5.

In 2011 heeft [B] , namens belanghebbende, [A] BV en [A] Beheer BV, de voormalige belastingadviseur, [R] , gedagvaard in kort geding. In deze dagvaarding wordt vermeld dat belanghebbende de bestuurder van de beide vennootschappen is. Tevens wordt vermeld dat belanghebbende eind oktober 2010, medio november 2010 en medio december 2010 namens [A] Beheer BV herhaaldelijk telefonisch contact heeft opgenomen met de voormalige belastingadviseur in verband met een ontvangen factuur. Ook wordt melding gemaakt van mailverkeer door belanghebbende en een gesprek op 14 februari 2011 tussen belanghebbende en de voormalige adviseur en diverse bezoeken van belanghebbende aan het kantoor van de voormalige adviseur.

2.6.

Op [datum 4] 2012 is conservatoir beslag gelegd op vervoermiddelen van belanghebbende, na toestemming van de voorzieningenrechter van de rechtbank [C] verleend op 23 november 2012. Op [datum 5] 2013 is het conservatoir beslag geconverteerd in een executoriaal beslag.

2.7.

Bij de bestreden beschikking van 28 november 2012 heeft de Ontvanger belanghebbende als bestuurder aansprakelijk gesteld voor de onbetaald gebleven belastingschulden van de BV voor een bedrag van € 127.878. Dit bedrag is met inbegrip van een totaalbedrag van € 9.377 aan kosten en invorderingsrente. Belanghebbende is voor de volgende naheffingsaanslagen en bedragen aansprakelijk gesteld:

2.8.

Belanghebbende heeft hiertegen een bezwaarschrift ingediend gedagtekend 4 januari 2013. Het bezwaarschrift is op 7 januari 2013 ontvangen. Op 13 februari 2013 is de ontvangst van het bezwaarschrift aan belanghebbende bevestigd. In de ontvangstbevestiging schrijft de Ontvanger onder meer:

“U kunt uw standpunt mondeling toelichten. Als ik overweeg om niet of slechts deels tegemoet te komen aan uw bezwaar, neem ik contact met u op om hiervoor een afspraak te maken. Ik verzoek u binnen 8 dagen na dagtekening van deze brief contact met mij op te nemen om een afspraak te maken de relevante stukken in te zien op grond waarvan de beschikking aansprakelijkheid is opgemaakt.”

2.9.

Op 11 maart 2013 heeft belanghebbende inzage in het dossier gehad. Bij brief van 12 maart 2013 is door de Ontvanger nadere informatie verstrekt aan belanghebbende. De brief luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

“Indien u het bezwaarschrift nog verder wil motiveren verzoek ik u [dat] binnen 14 dagen na dagtekening van deze brief te doen.”

2.10.

Op 25 maart 2013 is telefonisch door belanghebbende verzocht om de termijn voor de motivering te verlengen tot 2 april 2013. De Ontvanger heeft op dat moment telefonisch ingestemd met dat verzoek zonder stil te staan bij de gevolgen daarvan: door het inwilligen van dit verzoek zou de termijn van artikel 51 van de IW worden overschreden. Ingevolge artikel 51, tweede lid, onderdeel a, van de IW, komt het conservatoire beslag van [datum 4] 2012 van rechtswege te vervallen indien de Ontvanger niet binnen vier maanden na dagtekening van de beschikking van 28 november 2012 uitspraak heeft gedaan op het bezwaarschrift, dus uiterlijk op 28 maart 2013.

2.11.

Op 26 maart 2013 heeft de Ontvanger de in 2.10 gememoreerde toezegging telefonisch ingetrokken en is belanghebbende tot 28 maart 2013 tijd gegeven om het bezwaar te motiveren en is hij in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 28 maart 2013 te worden gehoord. Er is geen hoorgesprek (meer) gehouden, omdat gemachtigde op 26 en 27 maart 2013 verhinderd was. Telefonisch is door de gemachtigde meegedeeld dat het horen niet binnen de gestelde termijn kon plaatsvinden. Op 27 maart 2013 heeft de gemachtigde het bezwaarschrift nader gemotiveerd.

2.12.

Op 7 februari 2012 (ontvangst 7 februari 2012) heeft de heer [L] als directeur van de BV bij de Ontvanger de betalingsonmacht van de vennootschap gemeld.

2.13.

Belanghebbende heeft een brief van 12 augustus 2011 overgelegd die volgens hem afkomstig is van [S] , namens de Ontvanger. In deze brief wordt verwezen naar een aansprakelijkstelling van 3 augustus 2011. In deze brief wordt gemeld dat de aansprakelijkstelling wordt ingetrokken en dat belanghebbende niet meer in privé zal worden aangesproken voor de openstaande belastingschuld van de BV.

2.14.

De Ontvanger heeft een foto van deze brief gemaakt en daaruit blijkt dat aan de linkerkant van de brief een echtheidskenmerk ontbreekt dat standaard op het briefpapier van de Belastingdienst staat, namelijk een liggend ‘v’-teken, dat uitvergroot het woord ‘Belastingdienst’ bevat.

2.15.

In een procedure bij de Rechtbank Zeeland-West-Brabant tussen de Ontvanger en de heer [L] betreffende de beschikkingen aansprakelijkstellingen die aan de heer [L] zijn uitgereikt, heeft de heer [L] ter zitting van 17 juli 2015 blijkens het tot de gedingstukken behorende proces-verbaal van die zitting het volgende verklaard:

“Ik werd maandenlang, misschien wel een jaar lang, gebeld en gemaild door een stempeldrukfirma. Ik heb de e-mails nog. Ik heb toen [belanghebbende] gebeld en gevraagd wat er hier aan de hand was. [belanghebbende] zei toen dat het een vergissing betrof. Er was niets aan de hand verzekerde hij me. In de mailberichten wordt gevraagd naar de grootte van de stempel, de kleur van de stempel etc.”.

Voorts heeft de advocaat van de heer [L] verklaard:

“Niet in geschil is dat de stempels vals zijn.”

2.16.

Na voormelde zitting heeft de heer [L] via zijn advocaat een kopie van een email van de stempeldrukfirma verstrekt. Bij deze mail van 7 april 2014, gericht aan de heer [L] , worden drie voorbeelden van datumstempels gevoegd. Aangeven is dat niet exact hetzelfde lettertype gevonden kon worden, maar dat de Colop 5470 er het meest op lijkt. Uit de bijgevoegde voorbeelden blijkt dat op de stempelafdruk staat vermeld: “BINNENGEKOMEN”, een datum, en “RECEPTIE [adres] 22”.

Voorts is een nota van 10 april 2014 overgelegd met vermelding van een bestelling van twee datumstempels Colop 5470 en een orderbevestiging van 7 april 2014 ter zake van een door de stempelafdrukfirma gedane bestelling van twee dergelijke stempels bij Naammo.nl.

2.17.

De Ontvanger heeft bij brief van 31 maart 2016 een ‘Technisch Rapport onderzoek echtheid brief Belastingdienst met kenmerk [kenmerk] d.d. 12 augustus 2011’ van 1 december 2015 overgelegd. In het rapport wordt geconcludeerd dat de brief van 12 augustus 2011 niet origineel is. Tevens heeft de Ontvanger een ‘Technisch Rapport stempelvergelijking afdrukken Belastingdienst/kantoor [M] receptie [adres] 22’ van 1 december 2015 overgelegd. In dit rapport wordt de conclusie getrokken dat het merendeel van de stempelafdrukken voorzien van de tekst: “BINNENGEKOMEN; RECEPTIE [adres] 22” van het formaat 47 x 25 mm op de door belanghebbende overgelegde bescheiden afkomstig is van een valse stempel. Van sommige stempelafdrukken valt de echtheid niet eenduidig vast te stellen, omdat het geen originele afdrukken betreft.

2.18.

De Rechtbank heeft het bedrag van de aansprakelijkstelling verminderd met de daarin begrepen kosten en invorderingsrente, derhalve tot een bedrag van € 118.501.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

1) Kan belanghebbende aan de brief van 12 augustus 2011 het vertrouwen ontlenen dat hij niet aansprakelijk zal worden gesteld voor belastingschulden van de BV?

2) Was belanghebbende feitelijk bestuurder van de BV?

3) Is er sprake van tijdige melding van betalingsonmacht?

4) Was de Ontvanger al eerder bekend met de situatie van betalingsonmacht, waardoor melding niet meer behoefde plaats te vinden?

5) Handelt de Ontvanger in strijd met het gelijkheidsbeginsel?

6) Handelt de Ontvanger in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur?

7) Moet de beschikking aansprakelijkstelling worden gewijzigd in verband met latere betalingen op de openstaande belastingschulden van de BV?

Belanghebbende is van mening dat de tweede vraag ontkennend en de overige vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Ontvanger is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar de van deze zittingen opgemaakte processen-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak op bezwaar en de beschikking aansprakelijkstelling. De Ontvanger concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing